A1-A2-13 Flashcards
1
Q
Perfectum
They misunderstood us
A
Ze hebben ons niet goed begrepen
2
Q
You (plr) were lucky
A
Jullie hebben geluk gehad.
3
Q
We laughed alot at that film
A
We hebben erg om die film gelachen.
4
Q
We walked to the centrum
A
We zijn naar het centrum gelopen
5
Q
I have missed you
A
Ik heb je gemist
6
Q
We talked about all kinds of things
A
We hebben over allerlei dingen gepraat.
7
Q
He studied in new york
A
Hij heeft in New York gestudeerd.
8
Q
I didn’t take off my coat
A
Ik heb mijn jas niet uitgedaan
9
Q
We walked in the park
A
We hebben in het park gewandeld.
10
Q
I was mistaken
A
Ik heb me vergist
11
Q
We swam every day
A
We hebben elke dag gezwommen.
12
Q
What are you eating?
A
Wat ben je aan het eten?
13
Q
I am doing the dishes
A
Ik ben ann het afwassen
14
Q
I am cooking
A
Ik ben aan het koken
15
Q
I am living
A
Ik leef
16
Q
I never did the dishes
A
Ik was nooit af
17
Q
I cook every Tuesday
A
Ik kook elke Dinsdag
18
Q
Here I am baking mushrooms
A
Hier ben ik champignons aan het bakken
19
Q
Hier I am paying
A
Hier ben ik aan het afrekenen
20
Q
Hier I am working on my computer
A
Hier ben ik op mijn computer aan het werken
21
Q
I am not doing the dishes
A
Ik ben niet aan het afwassen
22
Q
I am washing the dishes
A
Ik sta af te wassen
23
Q
I am meditating
A
Ik zit te mediteren
24
Q
I am waiting for the bus
A
Ik sta op de bus te wachten.
25
I am going to bed at 9.30
Ik ga om 21.30 uur naar bed.
26
It is going to rain soon.
Het gaat straks regenen
27
I am going to sleep at 9.30 pm
Ik ga om 21.30 uur slapen
28
I am going to move
Ik ga verhuizen
29
I will do the grocerry shopping
Ik ga boodschappeb doen
30
I will move next year
Ik zal volgend jaar verhuizen
31
The class is going to start soon
De les gaat straks beginnen
32
When is it going to snow?
Wanneer gaat het sneeuwen?
33
I will try to come on time
Ik zal proberen om op tijd te komen
34
Hopefully it will not rain
Hopelijk zal het niet regenen
35
To participate
Meedoen
36
Hopefully everyone participate well
Hopelijk zal iedereen goed meedoen
37
To pint, show
Wijzen (wijs)
38
Show with your finger to
Wijs met je vinger aan
39
To draw
Tekenen
40
Draw first the shape of your room
Teken eerst de vorm van je kamer
41
cut them out and stick them on the map
knip ze uit en plak ze op de plattegrond
42
All kinds of
Allelei
43
Heavy
Zwaar
44
Cities
Steden
45
I am right
Ik ben gelijk
46
Coincidence
Toeval
47
I did not fire you
Ik heb je niet ontslagen
48
Honestly
Eerlijk
49
It rains
Het regent
(Het weer)
50
The sun is shining
De zon schijnt(sikaynt)
51
It is blowing( the wind)
Het waait.
52
And in 3 hours it will be raining again
En op drie uur regent het weer
53
Enough
Genoeg
54
Are a hundred wordsnot enough for you?
Zijn honderd woorden niet genoeg voor jou?
55
Discounted
Afgeprijsd
56
There us a two euro discount on the tangerines.
Er zit twee euro korting op de mandarijnen.
57
The bananas are discounted.
De bananen zijn afgeprijsd.
58
The offer
De aanbieding
59
The bananas are on sale
De bananen zijn in de aanbieding
60
How much does it cost?
Hoeveel kost dit?
61
This costs one euro
Dit kost een euro
62
Cheap
Goedjkoop
63
Expensive
Duur
64
Can I pay by cash?
Kan ik contant betalen?
65
Leon is in the square.
Leon is op het plein.
66
Straightahead
Rechtdoor
67
The stop
De halte
68
To book
Boeken
69
Ticket
Het kaartje
70
The airport
De luchthaven
71
The flight
De vlucht
72
The plane
Het vliegtuig (fligtag)
73
Wrong
Verkeerd
74
To register
Zich inschrijven
75
At the desk
Bij de balie
76
Queue
In de rij staan
77
Member
Het lid
78
Subscription
Het abonnement
79
Difference
Het Verschil
Different-verschillend
80
To Cancel
Opzeggen
81
Amount
Het bedrag
82
Both
Met Beide
83
Unlimited
Onbeperkt
84
Special
Bijzonder speciaal (speciale)
85
De aanbieding
Offer
86
Discount
De Korting
87
Percent
Het Procent
88
I know that for sure
Dat weet ik zeker
89
Free
Gratis
90
Condition
Die conditie
91
Improve
Verbeteren
92
Muscles
Spieren
93
Strengthen
Versterken
94
Weight
Het gewicht
95
To lose
Verliezen
96
Goals
Doelen (het doel)
97
Rather
Liever nogal
98
You intend something
Je bent wat van plan
(Van planzijn)
99
To marry
Trouwen
100
Love
De liefde
101
Life
Het Leven
102
Healthy
Gezond
103
Attractive
Aantrekkelijke man
104
Probably
Waarschijnlijk
105
Group lesson
De groep les
106
Schedule
Het Rooster
107
Calendar
Almanak
108
Virtual
Virtuele
109
Classes
Lessen
110
Change
Veranderen
111
We change the schedule each three months.
We veranderen het rooster elke driemanden.
112
Way, manner
De manier
113
In this way
Op die manier
114
Regularly
Regelmatig
115
Send
Sturen
116
The news
Het nieuws
117
Letter
De brief
118
Message
De bericht
119
Sound
Klinkt (klinken)
120
Clothes
De kleren
121
Becomes effective
Gaat in (ingaan)
122
Immediately
Meteen
123
Joinmeedoen
124
You can imediately join
Je kunt meteen meedoen
125
Put on
Aandoen
126
Then I will directly put on mysportclothing
Dan ga ik direct mijn sportkleding aandoen
127
To Prepare
Voorbereiden
128
To make ready
Klaarmaken
Maak klaar
129
Card
Het pasje
130
Meanwhile
Intussen
131
Then meanwhile I will make your card ready
Dan maak ik intussen je pasje klaar.
132
Collect
Ophalen
133
Sell
Verkopen
134
Coin
Muntgeld
135
Balance
Het saldo
136
Charge
Laden
137
Have fun
Veel plezier
138
Musclepain
Spierpijn
139
Afraid
Bang
140
Paul is in the sportschool
Paul is bij de sportschool
141
He can register at the desk
Hij kan zich bij de balie inschrijven
142
Friend of Bas
De vriend van Bas
143
I go to the sport school everyweekend
Ik ga elk weekend naar de sportschool
144
Can I later still change my subscription
Kan ik mijn abonnement later nog veranderen?
145
What is the difference between this training and the group lesson?
Wat is het verschil tussen deze training en de groeples?
146
I can both days
Ik kan beide dagen
147
Is that the only way?
Is dat de enige manier?
148
Probably maria come too?
Waarschijnlijk komt maria ook mee?
149
Dat is quite far.
Dat is nogal ver.
150
I will go to kmmediately the bike repairer
Ik ga meteen naar de fietsenmaker
151
Run
Hardlopen
152
Do you exercise?
Doe je zelf aan sport?
153
How often do you sport?
Hoe vaak sport je?
154
Do you watch sport on tv?
Kijk je naar sport op televisie?
155
Guess
Raden
Guessed-geraden
156
You have to guess that.
Dat moet je raden.
157
Do you maybeknow if I can register here?
Weet je mischien of ik me hier kan inschrijven?
158
Can you say me what is the difference between the subscriptions?
Kun je me zeggen wat het verschil tussen de abonnement is
159
Can you say me where is the desk?
Kun je me zeggen waar de balie is?
160
Do you know if here a wc in the neighbourhood?
Weet je misschien of hier een wc in de buurt is
161
Can you say me where delfen is located?
Kun je me zeggen waar delfen ligt?
162
Do you know maybe if the schedule is on the website?
Weet je misschien ook of het rooster op de website staat?
163
Do you know if this school is expensive?
Weet je of deze school duur is?
164
Can you say me where the virtuallessos are?
Kun je me zegger waar de virtuele lessen zijn?
165
Do you know if i can go to denhaag by bus?
Weet je of ik met de bus naar Den Haag kan?
166
Which sportschool do you choose?
Welke sportschool kies jij?
167
To choose
Keizen
168
Choices
Keuzen
Choice-keuze
169
A yearsubscription is probably cheap
Een jaarabonnement zal wel goedkoper zijn
170
Your condition probably will improve quickly
Je conditie zal wel snel verbeteren
171
They will probably have a groeplesson too
Ze zullen ook wel groeplessen hebben
172
They probably know eachother from the course
Ze zullen elkaar wel van de cursus kennen
173
She will be probably happy
Ze zal wel blij zijn
174
I will tell you how the automat works
Ik zal je vertellen hoe de automaat werkt
175
Will we buy a cat?
Zullen we katje nemen?
176
I probably can find that address
Ik zal wel het address kunnen vinden.
177
The shops probably are closed
De winkels zullen wel gesloten zijn
178
He is probably sick
Hij zal wel ziek zijn
179
They are probably on holiday
Ze zullen wel op vakantie zijn
180
Vincen probably helps you
Vincen zal wel je helpen
181
It will probably rain.
Het zal wel gaan regenen
182
About two months I will marry with Ben
Over twee manden ga ik met Ben trouwen
183
What do you do after the lesson?
Wat doe je na de les?
184
Fill in
Invullen
185
Marriage
Huwelijk
186
I haven’t stoppes exercising anymore.
Ik ben niet meet gestopt met sporten.
187
About 3 times in the week
Ongeveer drie keer in de week
188
I find all sports nice
Ik vind alle sporten heerlijk
189
I feel myself vood if I sport
Ik voel me goed als ik sport
190
Because of that
Dardoor
191
Terrible
Verschrikkelijk
192
I have played football
Ik heb gevoetballd
193
Enough
Genoeg
194
Strong
Sterk
195
I find sport nice
Ik vind sporten leuk
196
I have never been in a sportschool
Ik ben nog nooit in een sportschool geweest.
197
I prefer to do that alone.
Ik doe dat het liefst alleen
198
After exercising, I feel calm again
Na het sporten voel ik me weer rustig
199
I have achieved my goal
Ik heb mijn doel bereikt.
200
I hate sports
Ik haat sporten
201
Misfortune
Ongeluk
202
Send
Sturen
203
About the future
Over de toekomst
204
In the weekend she will be at his parents
In het weekend is zij bi haar ouders
205
She will work for a year
Zij gaat een jaar werken
206
Arrive
aankomen
