A2-B1 belangrijke woorden (old) Flashcards
(182 cards)
1
Q
aflopen
A
expire
2
Q
afwijzen / afgewezen!
A
reject / rejected
3
Q
afwijken
A
deviate
4
Q
verwijzen
A
refer
5
Q
behoren tot
A
belong to
6
Q
instelling
A
institution
7
Q
ontslaan
A
fire (someone from their job)
8
Q
tegelijk
A
simultaneously
9
Q
onderscheiden
A
distinguish
10
Q
aanname / veronderstelling
A
assumption
11
Q
betrokken zijn bij
betrek
A
be involved in
involve
12
Q
waarderen
A
appreciate
13
Q
op prijs stellen
A
appreciate
14
Q
voeren
uitvoeren
A
to feed (a cat) execute / carry out
15
Q
uitvoerig
A
comprehensively
16
Q
laten zien
A
show something (informal)
17
Q
oorzaken (n)
veroorzaken (v)
A
causes
to cause
18
Q
hek
A
fence
19
Q
takken
A
branches
20
Q
op pad
A
on the road
21
Q
gauw
A
soon
22
Q
voorkomen
A
to prevent
23
Q
voorzien
A
to provide
24
Q
indeling
A
layout
25
overeenkomst
agreement
26
afnemen
decrease
27
dalen
drop
28
toenemen
increase
29
stijgen
increase / rise
30
Ik moet werk inhalen!
I need to catch up on work!
31
geslaagd
passed
32
overwegen / beschouwen
overwogen / beschouwd
bij nadere beschouwing
to consider
considered
after further consideration
33
ramp
disaster
34
instorting
collapse
35
voorstel
proposal
36
misleidend
misleading
37
vertegenwoordiger
representative
38
beleid
policy
39
meederheid
majority
40
poging
attempt
41
gedoog
| verdraagzaamheid
tolerance
42
opstellen
to draw up
43
overigens / bovendien
moreover
44
trilt
vibrates
45
herrie
noise
46
golven
waves
47
wijk
district
48
bijhouden
to keep up
49
zorgt ervoor
| zorgvuldig
takes care of it
| carefully
50
op afstand houden
keep at distance
51
voldoening
satisfaction
52
althans
at least (non-numbers - i.e. at least where it concerns... at least not in the case of..)
53
vergoeding
compensation
54
besteden aan
devote / spend time on
55
verdienen
to earn
56
via via
door een tussenpersoon (intermediary)
57
Hoe heb je het doorgebracht?
How did you spend it? (i.e. holidays)
58
geliefd
loved
59
bereikt
achieved
60
opleveren
to produce / yield / generate (i.e. kostenbesparingen opleveren,
61
blijkt dat / bleek
turns out that / turned out
62
bestaat uit
consists of
63
bevindt zich
is located
64
zowel
both (niet nummer maar conj i.e. Burgers hebben zowel rechten als plichten)
65
stapel
pile
66
overbodig
unnecessary / redundant
67
meedoen aan / deelnemen
participate in / take part
68
fraai
beautiful / artful / lovely
69
uitrusting
equipment
70
beoordelen / oordelen
to judge
71
het oordeel
the judgement
72
vuil
dirt
73
genen
genes
74
levenshouding
attitude towards life
75
aangeven
to indicate
76
valkuilen
pitfalls
77
zintuigen
senses
78
koppen dicht!
shut up!
79
roddels
gossip
80
ten slotte
and last but not least
81
verdwijnen (verdween, is verdwenen)
disappear (disappeared)
82
verschijnen (verscheen, is verschenen)
appear (appeared)
83
pijlers
pillars
84
zucht
sigh
85
boosdoener
culprit
86
wijsen
to point out
87
geergerd
annoyed
88
positieve blikken
getting positive looks (from people)
89
grijpen (ik greep het touw)
to grab (I grabbed the rope)
90
flauwe smaak
bland taste
91
andersom
vice versa
92
trouwens
besides / by the way
93
geldt voor
| van toepassing
applies to
94
neerslachtig
down (sad)
95
triest
sad
96
vanzelfsprekend
naturally
97
verbergen
hide
98
hevig / heftig
intense / fierce
99
zwijgen
to keep silent
100
tegenslag
setback
101
belemmeren
impede / hinder / obstruct
102
het vak
the profession / trade
103
minstens zo belangrijk
| er moeten minstens tien cursisten
at least as important
| there must be at least ten students
104
ontspannen
to relax
105
Vermoedelijk ben ik gewoon thuis
I will likely just be at home
106
bepalen
determine
107
het uniform
the uniform
108
binding
to bond
109
het middel
means / manner / remedy (middel tegen hoofdpijn)
110
uiteraard
of course (formal)
111
voorkeur
preference
112
achterstand
backlog
113
het gebrek
the lack
114
ondanks
despite
115
aanleggen
to construct / build
116
kortom
in short..
117
het leger
the army
118
pesten
to bully
119
vaardigheden
skills
120
neerleggen
to put it down
121
uitspreken
to pronounce (a word)
122
ophouden met
| ophouden te bestaan
to stop
| cease to exist
123
het ministerie
the ministry
124
de regering / de overheid
the government
125
traag
slow / sluggish
126
rechtdoorzee
straightforward (eerlijk en direct)
127
calvinistisch
sober, niet erg genietend van het leven
128
bourgondisch
genietend van het leven, zoals lekker eten en drinken
129
uitgesproken
outspoken / pronounced
130
moest ze wennen AAN de klimaat
she had to get used TO the climate
131
Heb ik me in Amsterdam gevestigd
I settled in Amsterdam
132
enerzijds / anderzijds
on the one hand / on the other
133
overblijven (bleef over, is overgebleven)
left over (left over)
134
aanmoedigen / ontmoedigen
encourage / discourage
135
afraden
advise against / discourage
136
de opvoeding
the upbringing
137
het gezag
the authority
138
zich uiten
express (themselves)
139
qua
in terms of
140
bestrijden (bestreed, bestreden)
combat against
| to oppose something
141
betreffen (betrof, betroffen)
concern (concerned)
142
bazig
bossy
143
bewijs
| bewijzen (bewees, bewezen)
```
proof
to prove (proved)
```
144
tegenstrijdigheid / tegenstrijdig
contradiction / contradictory
145
onder andere (o.a.)
among other things
146
optreedt
de politie hoeft niet op te treden
optreden (trad op, opgetreden)
optraden
occurs
the police do not have to act
performance (performed)
occurred / performed
147
het kader
| "in the context of..."
the framework / context
| "in het kader van..."
148
dol zijn op
love
149
de heimwee
the homesickness
150
ingeburgerd
assimilated
151
soepel
| inschikkelijk
smooth / flexible
152
stranden / gestrand
strand / stranded
153
afstappen op
Hij is afgestopt op zijn manager
Hij stapt op iedereen af
to approach
He approaches everyone
He has turned to his manager
154
uitwisselen
exchange (nummers, ideeen, ervaringen)
155
het wezen
the creatures
156
het huwelijk
the marriage
157
verbieden
| verbood / verboden
forbidden
| forbidden / prohibited
158
ondervragen
| ondervroeg / ondervraagd
to question / interrogate
| questioned / interrogated
159
rondom
around
160
bidden
ik heb gebeden
ik bad...
to pray
i have prayed
i prayed...
161
zolder
attic
162
voorraad
stock / supply
163
kundigheid
competence
164
stevig
firm
| sturdy
165
burgerlijke staat
martial status
166
bevorderen
to promote
167
ontroerd
moved / touched
168
jeukerig
| kriebelig
itchy
169
mentale toestand
mental state
170
to endure
verdragen
171
the later it is in the day, the busier it will be
hoe later het op de dag is, hoe drukker het zal zijn
172
to lean in
toebuigen // leunen
173
intrekken
| uittrekken
withdraw, repeal
| allocate / allot
174
studiebeurzen
scholarships
175
afschaffen
abolish
176
het vond plaats in Canada
it took place in Canada
177
stuiten op
to stumble apon (toevallig vinden)
178
toon
tone
179
weaken
verzwakken / afzwakken
180
aanhoudend / vasthoudend
persistent
181
de mate waarin
the extent to which
182
grenzen te stellen
to set boundaries
