A2 - B1 - Belangrijke Nouns / Adjectives Flashcards
(107 cards)
1
Q
In dit gebouw zien we een oude overheids_
A
instelling (institution)
2
Q
aanname / veronderstelling
A
assumption
3
Q
uitvoerig
A
comprehensively
4
Q
oorzaken (n)veroorzaken (v)
A
causesto cause
5
Q
hek
A
fence
6
Q
takken
A
branches
7
Q
indeling
A
layout
8
Q
overeenkomst
A
agreement
9
Q
ramp
A
disaster
10
Q
instorting
A
collapse
11
Q
voorstel
A
proposal
12
Q
misleidend
A
misleading
13
Q
vertegenwoordiger
A
representative
14
Q
beleid
A
policy
15
Q
meederheid
A
majority
16
Q
poging
A
attempt
17
Q
gedoogverdraagzaamheid
A
tolerance
18
Q
herrie
A
noise
19
Q
golven
A
waves
20
Q
wijk
A
district
21
Q
voldoening
A
satisfaction
22
Q
vergoeding
A
compensation
23
Q
via via
A
door een tussenpersoon (intermediary)
24
Q
geliefd
A
loved
25
stapel
pile
26
overbodig
unnecessary / redundant
27
fraai
beautiful / artful / lovely
28
uitrusting
equipment
29
het oordeel
the judgement
30
vuil
dirt
31
genen
genes
32
levenshouding
attitude towards life
33
valkuilen
pitfalls
34
zintuigen
senses
35
roddels
gossip
36
pijlers
pillars
37
boosdoener
culprit
38
positieve blikken
getting positive looks (from people)
39
neerslachtig
down (sad)
40
triest
sad
41
vanzelfsprekend
naturally
42
hevig / heftig
intense / fierce
43
Ik had een enorme \_
tegenslag (setback)
44
Hier zijn werknemers die in hun respectievelijke _ / _ werken
beroep / vak (het) (the profession / trade)
45
het uniform
the uniform
46
binding
to bond
47
het middel
means / manner / remedy (middel tegen hoofdpijn)
48
voorkeur
preference
49
achterstand
backlog
50
het gebrek
the lack
51
het leger
the army
52
vaardigheden
skills
53
het ministerie
the ministry
54
de regering / de overheid
the government
55
traag
slow / sluggish
56
rechtdoorzee
straightforward (eerlijk en direct)
57
calvinistisch
sober, niet erg genietend van het leven
58
bourgondisch
genietend van het leven, zoals lekker eten en drinken
59
uitgesproken
outspoken / pronounced
60
overblijven (bleef over, is overgebleven)
left over (left over)
61
de opvoeding
the upbringing
62
het gezag
the authority
63
bazig
bossy
64
tegenstrijdigheid / tegenstrijdig
contradiction / contradictory
65
het kader"in the context of..."
the framework / context"in het kader van..."
66
de heimwee
the homesickness
67
ingeburgerd
assimilated
68
soepelinschikkelijk
smooth / flexible
69
stranden / gestrand
strand / stranded
70
het wezen
the creatures
71
het huwelijk
the marriage
72
verbiedenverbood / verboden
forbiddenforbidden / prohibited
73
rondom
around
74
zolder
attic
75
voorraad
stock / supply
76
De zelfverzekerd vrouwen toonden veel _ in hun sport en wonnen daarom de trofee
bekwaamheid / competentie (competence)
77
stevig
firmsturdy
78
Ze was _ door de prijs
ontroerd (moved / touched)
79
jeukerigkriebelig
itchy
80
mentale toestand
mental state
81
studiebeurzen
scholarships
82
toon
tone
83
De vrouwen bleven proberen totdat ze gemakkelijk over het hek kon lopen, ze was erg \_. _ mensen geven niet snel op.
volhardend / Aanhoudende
84
circumstance
omstandigheid
85
owner / holder / possesor
bezitter
86
naggerwhinernag
zeikerdzeurpietzeurt
87
the mood
de stemming / het humeur
88
the reverse / opposite
het omgekeerd
89
depressed
deprimerend
90
constraint / limitation
beperking
91
opponent / supporter
tegenstander / voorstander
92
cuts (to jobs)
bezuinigen
93
go-getter
doorzetter
94
heersende
prevailing / dominant
i.e. Blijkbaar heerst er griep (Apparently the flu is going around (prevalent))
95
unpleasant
onaangenaam
96
adequate / solid / proper
definitely / actually / indeed
degelijk
wel degelijk
97
exhibition
tentoonstelling
98
fear / anxiety
vrees / angst
99
uiterst
very (last)
100
modest persona modest income
bescheiden
101
matig
mediocre
102
de vrouw heeft vreemde \_
lichaamstaal (body language)
103
kabouters
gnomes
104
magazijn
warehouse
105
Het apparaat is _ op het net.
aangesloten (connected)
106
politicus politici
politician politicians
107
doubtful
twijfelachtig
