B1 - B2 - Belangrijke Werkwoorden Flashcards

(109 cards)

1
Q

bewaren

A

to keep / store / preserve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

beweren (v)

beweerde / beweerd (v)

A

claim

to claim

claimed (niet schuldig te zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

toegeven (aan)

gaf toe / toegegeven

A

to admit / own up to / to give in (surrender something)

gave in / admitted

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarnemen

A

to perceive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

telkens

A

every time

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

knikken

A

to nod

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

elders

A

elsewhere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

begeleiden

A

to accompany / guide / mentor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zowat

A

about (this many people die of…)

roughly (ten times the amount of)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De planeet trok meteen mijn aandacht… het was __

A

boeien

captivating / intrigue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

afleiden uit

A

deduce from / gather from / derive from

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vermijden

A

to avoid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ontwijken

A

to dodge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aandringen

dringen

A

to urge / insist

to be pushed / pressed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

benadruk

A

emphasize

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

aansporen

A

to urge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  • zich inspannen*
  • zich inzetten*
A

to make an effort

to be committed to

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

(zich) beseffen / realiseren

A

to realize

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

plakken

A

to stick

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

slaan sloeg / geslagen

A

to hit was beaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kapotmaken

A

destroy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

boren / gebord

A

drill / drilled

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

royaal

A

generously

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

is bevoegd / zijn bevoegd

A

is authorized

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
opschuiven (schoof, geschoven)
shove over (shoved, pushed)
26
iets aanpakken / aankaarten
to approach / address an issue
27
immers
after all
28
dienen / bedienen
to serve
29
oplossen
to resolve
30
vervoerd
transported
31
gericht
focused
32
overslaan
skip
33
werp
throw
34
kruipen
to crawl
35
tegenkomen
come across
36
De vrouwen waren aan het plannen hoe ze haar nieuwe woonkamer zou \_
inrichten (to furnish, decorate, arrange)
37
dalen / is gedaald / afdalen / afgedaalde
drop / has dropped / descending / descended
38
zuinig
economical / frugal
39
afspreken / afgesproken om
agree / agreed to
40
beledigen / beledigd ik voelt me aangevallen
to offend / offended i feel offended (attacked)
41
verdedigen / verdedigd
to defend / defensive
42
af te komen kwijtraken
to get rid of
43
staren / staart
staring / stares
44
zelden
rarely
45
to consume
consumeren nuttigen verbruiken
46
aanzienlijk
considerably
47
Mogen we hier ? We moeten de rekening _ / \_
afrekenen (can we pay / settle the bill here?) berekenen / uitrekenen (We need to calulate / figure out the bill)
48
ondertussen
in the meantime
49
langzamerhand / geleidelijk
gradually
50
verleggen (we moeten de focus verleggen)
to shift (the focus)
51
constateren vaststellen constatering
ascertain determine / establish observation
52
omkomen
to perish
53
afvoer / afgevoerd
drain / discharged
54
ste je te wankelen stromelde / struikelen
you stagger stumble
55
afdrijvend / drijvend
drifting / floating
56
gefluister
whisper
57
gillen
screaming
58
beoordelen / bekijk
to review
59
overbreng // overgebracht
transfer // transferred
60
overigens // bovendien
moreover // moreover
61
afleiden afleiden uit
distract deduce from (maak een conclusie van)
62
haperen
falter
63
veroveren
to conquer
64
afvallen / aankomen
to loose weight / to gain weight
65
ontkennen weigeren
to deny (the truth) to refuse (entry)
66
veinzen (formal) doen alsof (informal)
to pretend
67
iets bedenken zich bedenken
to come up with something / devise something to change your mind
68
zich voorbereiden op
to prepare for
69
zich verheugen op
looking forward to
70
zich bezighouden met ermee omgaan
to take care of
71
zich afvragen
to wonder
72
zich melden
to report
73
zich aanpassen
to adapt
74
to deal with
omgaan met
75
lokken
to lure
76
uitwaaien
to clear your head blow off steam (but not so strong) - more than you get some fresh air
77
belasten belastte / belast
to burden someone burdened
78
vervelen verveelde / verveeld
to bore bored
79
De man brak de ketting en wist te ontsnappen! Hij is eindelijk _ uit de hel waar hij in zat.
ontkomt (to escape (more broad - i.e. evade obligations, escape "hell"))
80
De man is naar de top geklommen. Hij heeft zijn angsten \_.
overwonnen (overwinnen) - to overcome
81
verpesten
to ruin
82
rondkomen de eindjes aan elkaar knopen
making ends meet
83
opknappen
refurbish / renovate
84
onderduiken
to hide (in a fleeing fashion)
85
schetsen
to sketch (a drawing) to outline an idea
86
mede
partly
87
orkest
orchestra
88
opvattingen
views (opinions) - more general than "mening"
89
opeisen
to claim (geld waar u recht op geeft)
90
tegelijkertijd
simultaneously / at the same time
91
ongelijk
unequal
92
Het doel is om de relaties tussen de bedrijven te vergemakkelijken en \_. d.w.z. groei \_ \*\*d.w.z. = dat wil zeggen = i.e. (engels)
bevorderen i.e. bevorderen (foster / facilitate / promote)
93
aanboren
to tap into (an idea, but also literal)
94
oppikken / oprapen
to pick something up
95
zeulen sjouwen
to lug to haul
96
weleens
sometimes
97
toeteren
honk
98
zich uiten
to express something
99
Ze helpt de twee anderen met vertalen. Zij is een \_
tolk (an interpreter)
100
ontcijferen
to decipher
101
*aanspreken*
to address (someone)
102
*mopperen*
grumble / complain about something
103
Dit standbeeld is _ \_ de grote Jimi Hendrix. De grootste gitarist die de wereld ooit heeft gekend
*gewijd aan (wijden aan)* - (to devote / dedicate to)
104
De lopers proberen elkaar _ te \_
1. bijbenen 2. bijhouden 1. to keep up with (physically) i. e. Hij liep zo hard dat ik het moeilijk vond hem bij te benen. 2. to keep track of / keep up with (more general)
105
* pikken* i. e. 1) Dat gedrag pik ik niet 2) In de creatieve branche worden veel ideeen van anderen gepikt 3) Dieren met een snavel krijgen hun voedsel door te pikken
pick / steal / peck / snatch 1) I don't accept that behavior 2) A lot of ideas are stolen in the creative branch 3) Animals with a beak collect their food by pecking
106
peilen de peiling
to gauge / probe / poll the poll
107
De vrouw toont haar intenties en doelstellingen voor het nieuwe bedrijf op basis van de _ doelgroep op het spel
beoogde (*beogen) -* intended target group * More:* i. e. Wat beoog je met dat plan i. e. de beoogde doelgroep intend / aim i. e. What is your aim / intention with that plan i. e. the intended target group
108
Wat gaat u doen om _ onze verwachtingen te \_?
**voldoen aan** i. e. Voldoet dit boek aan je verwachtingen? i. e. Aan welke eisen moet je voldoen om die baan te krijgen? fulfill / meet (expectations) i. e. Does this book meet your expectations? i. e. What requirements do you need to meet to get this job?
109
Ik _ een virus \_, maar herstelde snel
liep op (oplopen) - to pick something up / catch something (cold, virus etc)