De Sprong Thema 8 Flashcards

(66 cards)

1
Q

aanbrengen (bracht aan, h. aangebracht)

A

installeren, erop doen

  1. nanosit co kam
  2. nanést co (na co) (krém ap.)
  3. udat koho (na policii ap.)
  4. zapracovat co do čeho (začlenit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

afhankelijk zijn van

A

niet zelfstandig zijn, hulp nodig hebben van anderen

adj
1. závislý na kom/čem (odkázaný)
2. závislý na čem (drogově ap.)
adv
v závislosti na čem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bankieren

A

je bankzaken doen

banking · to bank banking practice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

beperken (beperkte, h. beperkt)

A

kleiner of minder maken, begrenzen

  1. omezit co (stanovit rozsah)
  2. zabránit šíření čeho, lokalizovat co (požár ap.)
  3. (fin.) vinkulovat
    phr
    zich beperken in iets omezovat se v čem
    zich beperken tot iets omezit se na co (ve svém jednání ap.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bestaan uit (bestond, h. bestaan)

A

hebben, opgebouwd zijn uit

v 
1. existovat
2. sestávat z čeho, skládat se z čeho
t
1. bytí, existence
2. živobytí
phr
niet bestaand neexistující
to consist · to consist of · to comprise
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bevatten (bevatte, h. bevat)

A

in zich hebben, inhouden

  1. obsahovat co
  2. skrývat (v sobě) co (obsahově ap.), zahrnovat co (významově ap.)
  3. pochopit co
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bijdragen aan

droeg bij, h. bijgedragen

A

een aandeel leveren, helpen bij

  1. přispět k čemu (podílet se)
  2. přispět na co (finančně)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bovendien

A

ook

a) navíc (k tomu ještě), nadto, navrch (ještě k tomu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

braak laten liggen

A

land gedurende een bepaalde tijd niet bewerken

úhor
braak liggen ležet ladem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

druppelende kraan

A

een kraan die lekt

kapajici kohoutek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

duurzaam

A

van goede kwaliteit, niet snel kapot of niet snel op

adj

  1. trvalý (navždy ap.)
  2. trvanlivý (svojí odolností ap.)
  3. (trvale) udržitelný (vývoj ap.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

duurzaam

A

duurzame dingen zijn van goede kwaliteit zodat ze niet snel kapot gaan

adj

  1. trvalý (navždy ap.)
  2. trvanlivý (svojí odolností ap.)
  3. (trvale) udržitelný (vývoj ap.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

energiezuinig

A

weinig energie kostend

energy-saving · low-energy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

flink

A

erg, zeer

po)řádný (výprask ap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gas (het) (~sen)

A

een onzichtbare stof die uit de grond gehaald wordt, en
waarop bijv. gekookt kan worden

plyn (plynná látka)
van gas voorzien plynofikovat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gevel (de) (~s)

A

de voorkant van een gebouw, de facade

průčelí (domu ap.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

gifvrij

A

zonder gif (een stof waarvan je ernstig ziek wordt of soms doodgaat)

gif [xif] t (~fen)
jed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

haast hebben

A

snel iets moeten of willen doen

haast hebben mít naspěch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

impuls (de) (~en)

A

de stimulans, begin of versterking van een ontwikkeling

  1. impulz, podnět
  2. hybnost (pohybová energie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

inademen (ademde in, h. ingeademd)

A

lucht of gassen door je mond naar binnen halen

  1. nadechnout se
  2. vdechnout co
  3. inhalovat co (do plic ap.), vdechovat co, nadýchat se čeho
    phr
    diep inademen zhluboka se nadechnout
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

instelling (de) (~en)

A

de organisatie, de instantie

instituce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

isolatie (de) (~s)

A

geplaatst materiaal dat ervoor zorgt dat warmte, kou of geluid minder goed naar binnen of naar buiten gaat

  1. (tech., stav.) izolace (tepelná ap.)
  2. odloučení
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

kasgroente (de)

A

groente die in een glazen gebouw groeien (omdat het daar warm is)

greenhouse vegetables, hot-house vegetables

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

katoenteelt (de)

A

de productie van katoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
kernenergie (de)
de energie die ontstaat als de kern van een atoom wordt gedeeld jaderná/atomová energie
26
keurmerk (het)
een teken op een product waaruit blijkt dat het goedgekeurd hallmark (znak, rukopis, punc)
27
kunstmest (de)
chemische middelen waardoor planten beter groeien (zeměd.) hnojivo
28
leefbaar
situatie waarin je goed kan leven liveable
29
leertje (het)
dichtingsring, onderdeel van de kraan dat ervoor zorgt dat de kraan goed afsluit tesneni
30
levensstijl (de) (~en)
de manier waarop je leeft životospráva
31
leveren
bezorgen, brengen t zásobování čím, dodávání čeho, dodávka čeho (elektřiny ap.) v (leverde, h. geleverd) dodat co komu (zboží ap.), doručit co komu
32
lpg
een soort gas als brandstof voor auto’s (chem.) propan-butan
33
luchtvervuiling (de)
het vies worden van de lucht air pollution
34
meststoffen en gifstoffen
chemische middelen hnojivo a toxin
35
milieubewust
met aandacht voor het milieu (de water, de grond en delucht om ons heen) green
36
milieuvriendelijk
goed voor het milieu, met zorg voor het milieu adj ekologický (neznečišťující ap.), šetrný k životnímu prostředí adv ekologicky
37
nauwelijks
bijna niet sotva, stěží
38
olie (de) (oliën/~s)
dikke vloeistof die uit de grond gehaald wordt en die moeilijk met water gemengd kan worden olej
39
opbrengen (bracht op, h. opgebracht)
door verkoop geld opleveren vynést co (zisk ap.)
40
opladen
met iets vullen zodat het kan werken 1. dobití (kreditu ap.) 2. nabití (baterie ap.), dobití (akumulátoru ap.), nabíjení
41
overschot (het) (~ten)
het restant (zbytek), meer dan nodig is 1. přebytek 2. pozůstatek
42
overwegen (overwoog, h. overwogen)
nadenken over iets als een mogelijkheid 1. přemítat o čem, uvažovat nad čím (přemýšlet) 2. uvážit co (promyslet ap.), zvážit co (nabídku ap.)
43
reclamedrukwerk (het)
folder met reclame
44
schelen
verschillen, een verschil uitmaken to differ · to ail · to be missing · to be lacking · to be different
45
slim
goed (algemene betekenis is intelligent) bystrý (žák ap.), chytrý te slim af zijn iem. obelstít koho, přechytračit koho, přelstít Líbí se vám nové
46
steenkool (de) (-kolen)
zwart materiaal dat in de grond zit en dat gebruikt wordt als brandstof uhlí
47
stoken (stookte, h. gestookt)
de kachel of de verwarming laten branden 1. topit kde 2. destilovat, pálit (alkohol)
48
stookkosten (de)
de kosten voor de verwarming heating costs
49
stopcontact (het) (~en)
een voorwerp aan de muur met twee gaatjes, waaruit elektriciteit kan komen zásuvka (elektrická) in het stopcontact steken iets zapojit co do zásuvky, strčit co do zásuvky (elektrické), zasunout co do zásuvky
50
talloos
heel veel bezpočetný, nesčetný, nespočetný
51
tegengaan
proberen iets te verminderen of tegen te houden to counteract (pusobit proti, potlacovat)
52
uitstoot (de) (-stoten)
de emissie 1. zplodiny (exhaláty ap.) 2. (chem., ekol.) exhalát
53
Verantwoord beheerde bossen
bossen waar op een milieuvriendelijke manier voor gezorgd wordt beheren [bəheːjrə] v (beheerde, h. beheerd) 1. (BeN) řídit co, vést co 2. hospodařit s čím (nakládat s majetkem) 3. spravovat (provádět správu)
54
verbouwen (verbouwde, h. verbouwd)
laten groeien op het land přebudovat, přestavět, zrekonstruovat co
55
verbruiken (verbruikte, h. verbruikt)
opmaken door te gebruiken spotřebovat
56
vermijden (vermeed, h. vermeden)
zorgen dat iets niet gebeurt t vyhýbání se čemu v vyvarovat se čeho
57
vervangen (verving, h. vervangen)
de plaats van iets of iemand innemen, veranderen 1. nahradit koho/co kým/čím (vyměnit za jiného), nahrazovat 2. nahradit koho/co (zaujmout místo), vystřídat koho (v práci ap.) 3. nahradit (lepším, modernějším) 4. (mat.) dosadit co za co (do rovnice ap.)
58
vervuiler (de) (~s)
iemand, een organisatie die iets vies maakt znečišťovatel
59
verwoestijning
het ontstaan (vznik) van nieuwe woestijngebieden (poustni oblast, okruh) desertification - premena v poust
60
volladen
vol doen, helemaal vullen
61
voorraad (de) (-raden)
extra artikelen of producten om te bewaren zásoby voorraad van iets maken dělat (si) zásoby čeho in/op voorraad hebben iets mít na skladě co (zásoby)
62
waterkracht
de sterkte waarmee water uit de kraan komt water power · hydro power
63
waterleiding (de) (~en)
het geheel van leidingen waardoor water naar de kraan, de wc enz. loopt vodovod
64
windenergie (de)
bewegingsenergie door lucht (wind) om te zetten in een bruikbare vorm, bijvoorbeeld in elektriciteit wind power
65
zonne-energie (de)
energie van de zon in de vorm van warmte en licht
66
zuinig
1. weinig geld uitgeven 2. weinig energie verbruiken ``` adj šetrný (neutrácející ap.), spořivý adv šetrně (bez plýtvání) phr zuinig zijn met iets (dobře) hospodařit s čím (neplýtvat ap.) ```