Lekce 18 Flashcards
(62 cards)
1
Q
aardig
A
pěkný, milý
2
Q
af/nemen; nam af, afgenomen
in: stof afnemen
A
ubírat, utírat
utírat prach
3
Q
been, het; benen
A
noha
4
Q
brengen; bracht, gebracht
A
přinést, dovést
5
Q
daarop
A
poté
6
Q
donkerblond
A
tmavě blond
7
Q
figuur, de
A
postava
8
Q
gauw
A
rychle
9
Q
gedachte, de; gedachten
A
myšlenka
10
Q
gezicht, het
A
obličej
11
Q
gunnen
A
dopřát, přát
12
Q
haar, het
A
vlasy
13
Q
hand, de
A
ruka
14
Q
hoek, de
A
roh, kout
15
Q
in de weer
A
v plné práci, v akci
16
Q
kalm
A
klidný
17
Q
kin, de
A
brada
18
Q
knap
A
pěkný, chytrý
19
Q
lappen
A
utírat, čistit
20
Q
lappen
A
utírat, čistit
21
Q
leuk
A
hezký
22
Q
lichtbruin
A
světle hnědý
23
Q
lopen; liep, heb/ben gelopen
A
chodit
24
Q
mond, de
A
ústa
25
mouw, de
rukáv
26
natuur, de
příroda, povaha
27
neus, de
nos
28
oog, het
oko
29
oogopslag, de
pohled
30
oor, het
ucho
31
raden; raadde, geraden
hádat
32
rijden; reed, heb/ben gereden
jezdit
33
rust, de
klid
34
steeds
stále
35
steken; stak, gestoken
| in: de handen uit de mouwen steken
strčit, píchnout
| přiložit ruku k dílu
36
steken; stak, gestoken
| in: de handen uit de mouwen steken
strčit, píchnout
| přiložit ruku k dílu
37
sympathiek
sympatický
38
teen, de
prst na noze
39
teint, de
pleť
40
trappen op
šlápnout na
41
tussen
| in: tussen haakjes
mezi
| v závorce, mimochodem
42
verkleinwoord, het
zdrobnělina
43
verliefd raken op
zamilovat se do
44
vinger, de
prst
45
voet, de
noha, chodidlo
46
volgend
následující
47
vrij/laten; liet vrij, vrijgelaten
pustit, uvolnit
48
wang, de
tvář
49
welismaar
sice
50
graaf, de
hrabě
51
pa
tatínek
52
wijzen
ukázat
53
duim, de
palec
54
hoed, de
klobouk
55
dragen
nosit
56
pluim, de
chochol
57
mandje, het
košíček
58
hoofd, het
hlava
59
shouders
ramena
60
knie, de
koleno
61
teen, de
prst u nohy
62
puntje van de neus
špička nosu