Les 1 gebaren Flashcards
(44 cards)
1
Q
les
A
les
2
Q
communiceren
A
communiceren
3
Q
docent
A
docent
4
Q
Nederland(s)
A
NEDERLAND(S) (kapje klederdracht)
5
Q
praten
les 1: 00:40
A
praten
6
Q
student
les 1 00:44
A
student (eigenlijk cursist, ofwel CURSUS + PERSOON)
7
Q
gebaren
A
gebaren
8
Q
mensen
A
mensen
9
Q
cursus
A
CURSUS
10
Q
gebarentaal
A
gebarentaal
11
Q
gehoorverlies
A
gehoorverlies
12
Q
cursist
A
CURSUS + PERSOON
13
Q
woord
A
woord
14
Q
oogcontact
les 1 01:22
A
oogcontact
15
Q
huiswerk
A
huiswerk
16
Q
dovencultuur
A
dovencultuur
17
Q
mondbeeld
A
mondbeeld
18
Q
maken
A
maken (anders dan op OGW) als WERKEN
19
Q
moedertaal
A
MOEDER + TAAL
20
Q
articuleren
A
ARTICULEREN
alleen met duim en wijsvinger? of ook middelvinger, zoals op het online gebarenwoordenboek.
= V-klauw
21
Q
zien
A
zien
22
Q
betekent
A
betekent
23
Q
plotsdoof
A
plotsdoof
24
Q
kijken
A
kijken
zien is 1x, kijken 2x
25
doof
doof
26
laatdoof
laatdoof
27
film
film
28
horend
horend
29
slechthorend
slechthorend
30
DVD
DVD
31
taal
taal
32
NmG
NmG
33
opdracht
opdracht
34
dialect
dialect
35
Nederlands ondersteund met gebaren
Nederlands ondersteund met gebaren
| NEDERLANDS ONDERSTEUND GEBAREN
36
boek
boek
37
zin 1: Nederlands is mijn moedertaal.
zin 1: NEDERLANDS INDEX1 MOEDERTAAL.
38
zin 2: Gebarentaal bestaat niet.
zin 2: GEBARENTAAL BESTAAT NIET.
39
zin 3: Nederlandse gebarentaal bestaat wel.
zin 3: NEDERLANDSE GEBARENTAAL BESTAAT WEL.
40
zin 4: Gebarentaal heeft verschillende dialecten.
zin 4: GEBARENTAAL DIALECTEN VERSCHILLEND.
41
zin 5: Mijn moeder is slechthorend.
zin 5: INDEX1 MOEDER SLECHTHOREND.
42
zin 6: Ik ben niet doof.
zin 6: INDEX1 NIET DOOF.
43
bestaan
les 1 zin 2 en 3
bestaan
44
verschillend
les 1 zin 4
verschillend
