Les 2 gebaren Flashcards
(80 cards)
1
Q
GOEDEMORGEN *
A
GOED + OCHTEND *
2
Q
GOEDEMORGEN… *
A
GOED + OCHTEND *
3
Q
GOEDEMIDDAG
A
GOED + MIDDAG
4
Q
GOEDEMIDDAG…
A
GOED + MIDDAG…
5
Q
GOEDENAVOND
A
GOED + AVOND
6
Q
GOEDENAVOND…
les 2 05:03
A
GOED + AVOND… avond is alleen wijsvinger voorhoofd kin
7
Q
HALLO
A
HALLO
8
Q
GROETJES
A
GROETJES: even zwaaien
9
Q
TOT-ZIENS *
A
TOT-ZIENS *
10
Q
TOT MORGEN *
A
TOT MORGEN *
11
Q
WIE
les 2 05:40
A
WIE
12
Q
WAT *
A
WAT *
13
Q
WAAR *
les 2 05:51
A
WAAR *
14
Q
WAAROM *
A
WAAROM *
15
Q
WANNEER
les 2 06:00
A
WANNEER
één hand omhoog, wiebelen en opzij
16
Q
WELKE *
A
WELKE *
17
Q
WAARVOOR
les 2 06:10
A
WAARVOOR
18
Q
HOE *
A
HOE *
duim tegen wijsvinger tik tik tik beide handen
19
Q
HOEVEEL
les 2 06:25
A
HOEVEEL
20
Q
HOE-LAAT *
A
HOE-LAAT *
21
Q
HANDVORM
A
HANDVORM
22
Q
MONDBEELD
A
MONDBEELD
23
Q
PLAATS
les 2 06:59
A
PLAATS
24
Q
BEWEGING
les 2 07:02
A
BEWEGING
25
NON-MANUEEL DEEL
NON-MANUEEL DEEL
26
MIMIEK
les 2 07:14
MIMIEK
duim en wijsvinger li + re krom + alternerend op en neer langs gezicht
27
OPBOUW
les 07:20
OPBOUW
28
PRELINGUAAL
les 2 07:23
PRELINGUAAL
nb: gedeelte pre iets anders op online gebarenwoordenboek. 1 hand rechtop
29
POSTLINGUAAL
les 2 07:30
POSTLINGUAAL
30
IK *
IK *
31
mij *
MIJ *
32
JIJ / U *
JIJ / U *
33
JOU / U *
JOU / U *
zelfde als jij / u
34
HIJ
HIJ
35
HEM
HEM
zelfde als hij
36
HAAR
HAAR
37
WIJ
WIJ
38
ONS *
ONS *
zelfde als 'wij'
39
JULLIE* JULLIE ALLEMAAL
JULLIE *
40
JULLIE
JULLIE
41
U *
U * zelfde als jij
42
ZIJ * = meervoud
ZIJ *
43
HEN / HUN *
HEN / HUN * zelfde als zij meervoud
44
FILM *
FILM *
45
OPSCHRIJVEN *
OPSCHRIJVEN *
rechterhand is het 'papier'
linkerhand 'schrijft'
46
HUISWERK *
HUISWERK *
47
BANG-ZIJN
BANG-ZIJN (niet woord 'zeggen')
48
OPDRACHT *
OPDRACHT *
49
FIETS
FIETS
50
ZENUWACHTIG *
ZENUWACHTIG *
51
LEUK *
LEUK *
52
ALSTUBLIEFT OPNIEUW GEBAREN *
ALSTUBLIEFT + OPNIEUW + GEBAREN *
ALSTUBLIEFT: langs wang
OPNIEUW: 2 vingers uit de pot
GEBAREN: mond dicht
53
ALSTUBLIEFT LANGZAAM GEBAREN *
ALSTUBLIEFT LANGZAAM GEBAREN *
54
ROEPEN / AANTIKKEN
les 2 10:04
ROEPEN / AANTIKKEN
55
ZWAAIEN GEZICHTSVELD
les 2 10:10
ZWAAIEN GEZICHTSVELD
56
STAMPEN GROND
les 2 10:15
STAMPEN GROND
vuisten + bam
57
TAFEL SLAAN
TAFEL SLAAN
58
LICHT KNIPPEREN
les 2 10:28
LICHT KNIPPEREN
| "licht" (mond dicht)
59
VERZOEK
VERZOEK = ALSTUBLIEFT
60
zin 1: Goedemorgen, mijn naam is (eigen naamgebaar).
zin 1:
61
zin 2: Hoe laat ga jij naar huis?
zin 2: JIJ HUIS GAAN HOE LAAT?
GAAN: WIJSVINGER, NAAR VOREN
62
zin 3: Tijdens de les lees ik veel.
zin 3: TIJDENS LES INDEX1 LEES VEEL
63
zin 4: Alle gebaren hebben een handvorm.
zin 4: ALLE GEBAREN HANDVORM (+KNIKKEN)
64
zin 5: Wil jij hem even roepen?
zin 5: VERZOEK INDEX2 INDEX3(hem) ROEPEN?
65
zin 6: Wie is dat?
zin 6: DAT WIE ALGEMEEN VRAAGGEBAAR
66
zin 7: Wat is jouw naamgebaar?
zin 7: JOUW "NAAMGEBAAR" WAT ? (?=>ALGEMEEN VRAAGGEBAAR)
67
zin 8: Waar ben jij opgegroeid?
les 2 11:47
zin 8: JIJ OPGEGROEID WAAR?
68
zin 9: Waarom heb jij je huiswerk niet gemaakt?
zin 9: JIJ "HUISWERK" NIET MAKEN "WAAROM"? (ALGEMEEN VRAAGGEBAAR EINDIGEN)
69
zin 10: Wanneer ben jij bang?
zin 10: JIJ BANG "WANNEER" ALG.VRAAGGEBAAR
70
zin 11: Welke fiets heb jij?
zin 11: INDEX2 "FIETS HEB WELKE" (alg vraag)
71
begroetingen
les 2 04:32
BEGROETINGEN (zwaaien)
72
vraag woorden
les 05:39
VRAAG + WOORD
73
algemeen vraaggebaar
alg. vraaggebaar (2 handen plat omhoog)
74
fonologie en gebarentaal
les 2 06:43
FONOLOGIE GEBARENTAAL
fonologie: 1 hand wijsvinger
andere hand 4 vingers
75
aandacht trekken
les 2 09:59
AANDACHT TREKKEN
76
persoonlijke voornaamwoorden
les 2 07:39
PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN
77
veel
les 2 zinnen
veel
78
alle
les 2 zinnen
alle
79
opgroeien
les 2 11:45
opgroeien
80
hebben
les 2 zinnen
hebben
