Les 19 gebaren Flashcards
(123 cards)
1
Q
NEUS
A
.
2
Q
GROTE NEUS
A
.
3
Q
KLEINE NEUS
A
.
4
Q
LIPPEN
A
.
5
Q
DIKKE LIPPEN
A
.
6
Q
DUNNE LIPPEN
A
.
7
Q
HAZENLIP
A
.
8
Q
OREN
A
.
9
Q
GROTE OREN
A
.
10
Q
KLEINE OREN
A
.
11
Q
OORLEL
A
.
12
Q
GROTE OORLEL
A
.
13
Q
KLEINE OORLEL
A
.
14
Q
OGEN
A
.
15
Q
SMALLE OGEN
A
.
16
Q
BREDE OGEN
A
.
17
Q
GROTE OGEN
A
.
18
Q
KLEINE OGEN
A
.
19
Q
KIN
A
.
20
Q
BREDE KIN
A
.
21
Q
SMALLE KIN
A
.
22
Q
WIMPERS
A
.
23
Q
LANGE WIMPERS
A
.
24
Q
KORTE WIMPERS
A
.
25
MOND
.
26
BREDE MOND
.
27
SMALLE MOND
.
28
WENKBRAUWEN
.
29
DIKKE WENKBRAUWEN
.
30
DUNNE WENKBRAUWEN
.
31
WANGEN
.
32
BOLLE WANGEN
.
33
INGEVALLEN WANGEN
.
34
VOORHOOFD
.
35
GROOT VOORHOOFD
.
36
SMAL VOORHOOFD
.
37
GEBIT
.
38
MOOI GEBIT
.
39
NIET VERZORGD GEBIT
.
40
ALGEMEEN
.
41
NORMAAL
.
42
SPROETEN
.
43
KORT HAAR
.
44
LANG HAAR
.
45
DIK HAAR
.
46
DUN HAAR
.
47
KRULLEN
.
48
STEIL HAAR
.
49
KROES
.
50
BLOND
.
51
BRUIN
.
52
ZWART
.
53
LICHT
.
54
DONKER
.
55
ROOD
.
56
GEVERFD
.
57
GEBLEEKT
.
58
VLECHT
.
59
PAARDENSTAART
.
60
KNOT
.
61
STEKELS
.
62
PONY
.
63
KAAL
.
64
HANENKAM
.
65
DREADLOCKS
.
66
HAARGEL
.
67
HAARLAK
.
68
VORM
.
69
VIERKANT
.
70
ROND
.
71
OVAAL
.
72
MOOI
.
73
LELIJK
.
74
LIJKEN OP
.
75
LIEF
.
76
SCHATTIG
.
77
PERSOON
.
78
MAN
.
79
VROUW
.
80
KLEIN
.
81
LANG
.
82
BREED
.
83
DUN
.
84
SMAL
.
85
DIK
.
86
SLANK
.
87
GEHANDICAPT
.
88
BLIND
.
89
ROLSTOEL-GEBONDEN
.
90
MANK
.
91
OP-ELKAAR-LIJKEN
.
92
OPVALLEND
.
93
HUIDSKLEUR
.
94
BRUIN
.
95
ROOD
.
96
WIT
.
97
ZWART
.
98
GEEL
.
99
LICHT
.
100
DONKER
.
101
BLEEK
.
102
JURK
.
103
NET PAK
.
104
ZWEMKLEDING
.
105
TRAININGSPAK
.
106
BROEK
.
107
GOED GEKLEED
.
108
SLORDIG GEKLEED
.
109
zin 1: Dat is een lange vrouw.
zin 1
110
zin 2: Zij heeft kort haar.
zin 2
111
zin 3: Een dikke knuffel van mij.
zin 3
112
zin 4: Dit zijn dunne armpjes.
zin 4
113
zin 5: Zij heeft mooie krullen.
zin 5
114
zin 6: Steil staat haar goed.
zin 6
115
zin 7: Kroes haar bestaat uit heel fijne krullen.
zin 7
116
zin 8: Twee vlechten staan jou leuk.
zin 8
117
zin 9: Een paardenstaart met een rode strik.
zin 9
118
zin 10: Ze vatten het kalm op.
zin 10
119
zin 11: Daar werd hij boos om.
zin 11
120
zin 12: Verdrietig keek ze naar buiten.
zin 12
121
zin 13: Wat was ze er blij om.
zin 13
122
zin 14: Wat was zij kwaad op mij.
zin 14
123
zin 15: Leuke kleine oren heeft ze.
zin 15
