1A1 week 5 college 3 en 4 Flashcards

(34 cards)

1
Q

Stap 1 crossbridge cycle

A

Attached state: myosinekop zit gebonden aan actinefilament

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stap 2 crossbridge cycle

A

Released state: ATP bindt aan myosinekop, waardoor myosine loslaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stap 3 crossbridge cycle

A

Cocked state: ATP hydrolyseert tot ADP, energie zorgt voor conformatie van het myosinekop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stap 4 crossbridge cycle

A

Crossbridge state: myosinekop bindt een stukje verderop aan actine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stap 5 crossbridge cycle

A

Powerstroke state: fosfaatgroep laat los van myosinekop, kopje terug in conformatie van attached state en myosine verplaatst ten opzichte van actine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rigor mortis

A

Stijfheid van spieren na overlijden door gebrek aan ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Functie T-tubili

A

Geleiden van een actiepotentiaal tot binnen in de spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Twee manieren van spiercontractie

A

Isometrische contractie en isotone contractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Werking isometrische contractie

A

Krachtontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Werking isotone contractie

A

Daadwerkelijke verkorting van de spier terwijl de tonus gelijk blijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kracht bij rustlengte

A

Optimaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kracht bij uitrekking spier

A

Minder, want weinig overlap van actine en myosinefilamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kracht bij kortere spier

A

Minder, want weinig overlap van actine en myosinefilamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Drie verschillende soorten spiervezels

A

Type Ia, IIa en IIb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Spiervezel type Ia

A

Langzaam, onvermoeibaar, goeie zuurstoftoevoer vereist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Spiervezel type IIa

A

Meer kracht, sneller, vermoeibaar

17
Q

Spiervezel type IIb

A

Zeer snel, snel uitputbaar

18
Q

Eigenschappen skeletspierweefsel

A

Dwarsgestreept, snelle contractie o.i.v. wil, kernen perifeer gelegen

19
Q

Eigenschappen hartspierweefsel

A

Dwarsgestreept, snelle en
ritmische contractie niet o.i.v. wil, centraal gelegen kernen

20
Q

Eigenschappen glad spierweefsel

A

Langzame contractie niet o.i.v. wil, spoelvormige cellen, centraal gelegen kern

21
Q

Spiervezels

22
Q

Spiervezels zijn omgeven door

23
Q

Spiervezel bestaat uit …

A

Sacromeren met daarin myofibrillen

24
Q

Myofibrillen zijn opgebouwd uit …

A

Myofilamenten

25
Soorten bindweefsel in spieren
Epimysium, perimysium, endomysium
26
Epimysium
(onregelmatig vezelig bindweefsel) om een gehele spier
27
Perimysium
(vezelig bezigweefsel) om een fascikel
28
Endomysium
(reticulair) om een spiervezel
29
Opbouw sacromeer
A-band, I-band, H-band, Z-lijn, Sacromeer, M-lijn
30
Mechanisch
Sterke intercellulaire adhesie
31
Chemisch
Snelle impuls geleiding d.m.v. gap junctions
32
Herstel hartspierweefsel
Niet, wordt bindweefsel
33
Herstel hartspierweefsel
Niet, wordt bindweefsel
34
Herstel skeletspierweefsel
Beperkte regeneratie