{ "@context": "https://schema.org", "@type": "Organization", "name": "Brainscape", "url": "https://www.brainscape.com/", "logo": "https://www.brainscape.com/pks/images/cms/public-views/shared/Brainscape-logo-c4e172b280b4616f7fda.svg", "sameAs": [ "https://www.facebook.com/Brainscape", "https://x.com/brainscape", "https://www.linkedin.com/company/brainscape", "https://www.instagram.com/brainscape/", "https://www.tiktok.com/@brainscapeu", "https://www.pinterest.com/brainscape/", "https://www.youtube.com/@BrainscapeNY" ], "contactPoint": { "@type": "ContactPoint", "telephone": "(929) 334-4005", "contactType": "customer service", "availableLanguage": ["English"] }, "founder": { "@type": "Person", "name": "Andrew Cohen" }, "description": "Brainscape’s spaced repetition system is proven to DOUBLE learning results! Find, make, and study flashcards online or in our mobile app. Serious learners only.", "address": { "@type": "PostalAddress", "streetAddress": "159 W 25th St, Ste 517", "addressLocality": "New York", "addressRegion": "NY", "postalCode": "10001", "addressCountry": "USA" } }

Perifeer zenuwstelsel Flashcards

(59 cards)

1
Q

indleing

A
  • Organisatie van het perifeer ZS
  • Neurohumorale transmissie
  • Cholinerge transmissie
  • Noradrenerge transmissie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  • Autonoom zenuwstelsel
A
  • Symphaticus = fight or flight mechanisme
    • Rm => ganglion => postganglionair
  • Parasymphaticus = live and let live
    • Thoracaal / lumbair
    • N. X = nervus vagus
      • Zal alle viscerale organen ps innerveren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

algemeen receptoren perifeer zenuwstelsel

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verschil PS en S

A
  • Hart
    • Remming ps
    • Stimuleren s
  • Bv
    • Relaxatie ps => VD => daling bloeddruk
    • Contractie s => VC => stijging BD => hypertensie
  • Bronchi
    • Contractie ps
    • Relaxatie s => bronchodilatatie (flight or fight)
    • Secretie stimulatie door ps
  • Gi
    • Contractie en secretie door ps
  • Blaas
    • Contractie en relaxatie => mictio door PS
  • Oog
    • Stimulatie traanklieren PS
  • ….
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Neurohumorale transmissie

A
  • Axongeleiding
    • Zie diaa!!!!!!!!!!!!11
    • Vrijstelling
    • Je hebt bepaald deel neuron die je prikkelt => exciteerbare zone activeren => in rust negatieve intracellulaire lading en positief extracellulair => bij stimulatie natrium influx (= depolarisatie) => membraanpotentiaal wordt tijdelijk positief => daarna repolarisatie
        1. Eerst snelle repolarisaite = K+ efflux => dan ga je terug naar richting negatief + zorgt voor excitatie van volgende prikkelbare zone => daar weer na influx en zo schuift actiepotientiaal op
        1. Daarna natrium efflux en kalium influx = trage repolarisatie
  • Thv synaps vrijstelling neurotransmitter
    • Depolarisatie maar geen natrium influx meer maar calcium efflux => zal ervoor zorgen dat uw neurotransmitters vrijgesteld worden (opgeslagen thv uiteinden in vesicels)
  • Receptor events
    • NT => R
    • EPSP = excitatorische post synaptische potentiaal => Na influx of calcium influx (activiteit)
      • Calcium zorgt voor spiercontractiliteit
    • IPSP = inhibitorische postsynaptische potentiaal => bv cl- influx => - lading dus geen polarisatie => geen activiteit maar hyperpolarisatie waardoor meer nodig respons te krijgen
  • Afbraak neurotransmitter
    • Belangrijkste
      • Perifeer
        • Acethylcholine
          • Zal geïnactiveerd worden door afbraak (esterase enzym) tot choline en acetaat
        • Noradrenaline & Adrenaline
          • Inactivatie door re-uptake
            • In vesikels
            • Weg defunderen van receptor
  • Somatisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • Axongeleiding
A
  • Vrijstelling
  • Je hebt bepaald deel neuron die je prikkelt => exciteerbare zone activeren => in rust negatieve intracellulaire lading en positief extracellulair => bij stimulatie natrium influx (= depolarisatie) => membraanpotentiaal wordt tijdelijk positief => daarna repolarisatie
      1. Eerst snelle repolarisaite = K+ efflux => dan ga je terug naar richting negatief + zorgt voor excitatie van volgende prikkelbare zone => daar weer na influx en zo schuift actiepotientiaal op
      1. Daarna natrium efflux en kalium influx = trage repolarisatie

axonale geleiding is grotendeels ongevoelig voor geneesmiddelen. zelfs lokale anesthetica dienen in hoge concentraties aanwezig te zijn om excitatie te blokken. de volgende stappen in de neurohumorale transmissie zijn wel redelijk gevoelig voor geneesmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • Thv synaps vrijstelling neurotransmitter
A
  • Depolarisatie maar geen natrium influx meer maar calcium efflux => zal ervoor zorgen dat uw neurotransmitters vrijgesteld worden (opgeslagen thv uiteinden in vesicels)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  • Receptor events
A
  • NT => R
  • EPSP = excitatorische post synaptische potentiaal => Na influx of calcium influx (activiteit)
    • Calcium zorgt voor spiercontractiliteit
  • IPSP = inhibitorische postsynaptische potentiaal => bv cl- influx => - lading dus geen polarisatie => geen activiteit maar hyperpolarisatie waardoor meer nodig respons te krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  • Afbraak neurotransmitter
A
  • Belangrijkste
    • Perifeer
      • Acethylcholine
        • Zal geïnactiveerd worden door afbraak ( hydrolyse door acethylcholine esterase enzym AChE) tot choline en acetaat
      • Noradrenaline & Adrenaline
        • Inactivatie door re-uptake
          • In vesikels
          • Weg defunderen van receptor
          • Heropname in de presynaptische zenuwcel
        • Zowel intra- als extraneurale enzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cholinerge transmissie

A
  • Acethylcholine
    • Zie dia voor structuur
    • Vrij gesteld in synaps
    • Afgebroken door esterase enzym => acetaat + choline => chlonie terug opgenomen door choline-carrier => samen met acethyltransferase naar AcH
    • Opgeslagen in vesikels terminaal gedeelte en of gebonden aan membraan
  • Bij inhibitie AcCh esterase => daling !!!! => AcCh stijgt
  • Receptoren
    • => R voor cholinerge transmissie zijn de nicotine en muscarine receptoren
    • Nicotine R
      • Onderverdeling in Nm en Nn
        • Nm = neuromusculaire eindplaat
        • Nn = in neronen in czs, als in autonome ganglia
      • Nn + Nm => EPSP => Na (+K, Ca) influx met spiercontractie
        • Muscarine R
      • Typische G-proteïne gekoppelde receptoren
      • 5 moleculaire subtypes : M1-M5
        • Oneven: binden aan Gq => activeren inositol trifosfaat pathway (IP3) + diacetylglycerol pathway (DAG) => EPSP
        • Even: zorgen via activatie van Gi proteinen => stimulatie van guanylaatcyclase + remming vh adenylaatcyclase en zijn inhibitors => IPSP
      • (M1, M3, M5 => EPSP => Gx/Gq proteine geactiveerd => fosfolipase C => PIP2 afbreken (fosfatidyl inositol difosfaat) => IP3 (inositol 3 fosfaat) en DAG
        • IP3 => Ca influx
        • DAG = diacethyl glycerol => activatie van proteïne kinase
      • M2, M4R => IPSP
        • Gi => daing adenylaatcyclase => daling Camp
          • = inhibitoir)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cholinerge receptoren

A
  • => R voor cholinerge transmissie zijn de nicotine en muscarine receptoren
  • Nicotine R
    • Onderverdeling in Nm en Nn
      • Nm = neuromusculaire eindplaat
      • Nn = in neronen in czs, als in autonome ganglia
    • Nn + Nm => EPSP => Na (+K, Ca) influx met spiercontractie
      • Muscarine R
    • Typische G-proteïne gekoppelde receptoren
    • 5 moleculaire subtypes : M1-M5
      • Oneven: binden aan Gq => activeren inositol trifosfaat pathway (IP3) + diacetylglycerol pathway (DAG) => EPSP
      • Even: zorgen via activatie van Gi proteinen => stimulatie van guanylaatcyclase + remming vh adenylaatcyclase en zijn inhibitors => IPSP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

nicotine R

A
  • Onderverdeling in Nm en Nn
    • Nm = neuromusculaire eindplaat
    • Nn = in neronen in czs, als in autonome ganglia
  • Nn + Nm => EPSP => Na (+K, Ca) influx met spiercontractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

muscarine R

A
  • Typische G-proteïne gekoppelde receptoren
  • 5 moleculaire subtypes : M1-M5
    • Oneven: binden aan Gq => activeren inositol trifosfaat pathway (IP3) + diacetylglycerol pathway (DAG) => EPSP
    • Even: zorgen via activatie van Gi proteinen => stimulatie van guanylaatcyclase + remming vh adenylaatcyclase en zijn inhibitors => IPSP
  • (M1, M3, M5 => EPSP => Gx/Gq proteine geactiveerd => fosfolipase C => PIP2 afbreken (fosfatidyl inositol difosfaat) => IP3 (inositol 3 fosfaat) en DAG
    • IP3 => Ca influx
    • DAG = diacethyl glycerol => activatie van proteïne kinase
  • M2, M4R => IPSP
    • Gi => daing adenylaatcyclase => daling Camp
      • = inhibitoir)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • Farmacologische beïnvloeding van de cholinerge transmissie
A
  • Muscarine agonisten
  • Muscarine antagonisten
  • Cholinesterase inhibitoren
  • Neuromusculaire blokkers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Muscarine agonisten

A
  • Stimuleren muscarine R => PS activeren (parasympaticomimetica)
    • Acetylcholine (is de natuurlijke)
      • Hart: bradycardie
      • BV: VD
          1. Activatie muscarine receptoren (M3) op endotheel => stellen NO vrij => relaxatie vd vasculaire gs
          1. Activatie M2 op adrenergee zenuwuiteinden => verminderde NA vrijstelling
        • M3 R: NO
        • M2 R op adrenerge zenuwen: NA daalt
      • GSc contractie
        • M3 activatie => verhoogde intestinale motiliteit en contractie van de uterus, ureters, blaas, bronchen en sfincterspieren rond de iris,
        • Bronchen
        • GIS => verhoogde motiliteit
      • Klieren secrete
        • M3
        • Bronchosecretie
        • GIS : enzymes vrijsgesteld
      • Oog
        • M. ciliaris + m constrictor laten contraheren => myosis + oogboldruk neemt af (meer vocht afgedreven via kanaal van schlemm worden omdat spiertjes ruimte geven)
        • Effect
          • Minder kans op glaucoom
    • Neveneffecgten ook door PS effecten
      • Bradycardie en hypotensie
      • Gastro-intestinale en bronchospasmen
      • Speeksel- en tranenvloed
      • zweten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

muscarine agonisten preparaten

A
  • Acetylcholine
    • Niet gebruikt
      • Werkt te kort
        • Snel geinactiveerd door choline esterase (verschillende derivaten meer resistent)
      • Niet selectief genoeg
        • Simultaan op verschillende weefsels
  • Bethanechol
    • Wel gebruikt!!!!
    • Muscarine agoniste
    • Niet te gevoelig voor cholinesterase
    • Gebruikt bij blaas-en darmatonie of hypotonie
    • Parenteraal (niet oraal door kwaternaire ammoniumverbinding)
  • Pilocarpine
    • Behandeling glaucoom (topicale behandeling)
      • Contractie m. constrictor pupillae rond iris => relaxatie ophangingsligamenten => oogvocht makkelijker afgevoerd via kanaal van schlemm
    • Biologische membranen passeren => passage conjunctivale membraan
    • Daardoor ook neven systemische resorptie en speeksel en gis klier secretie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Muscarine antagonsten

A
  • Doen de werking van acethylcholine te niet => vermijdere dat Acch kan binden thv de muscarine receptor => muscarine antagonsiten zijn competitieve antagonisten thv de muscarine receptor
  • Oorspronkelijk kwamen ze uit planten
    • Atropine
      • Vandaag de dag nog altijd gebruikt maar synthetisch gesyntetiseerd
      • Uit atropa belladonna
    • Scopolamine
      • Datura stramonium plant
      • = hyoscine genoemd
  • Effecten (AcCh teniet doen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

effecten muscarine antagonisten

A
  • Hart: inhibitie n. vagus => tachycardie
    • Maar is mild omdat je geen directe activatie S hebt maar inhibitie PS
  • BV: weinig effect
    • Geregeld door S innervatie
  • CZS
    • Weinig effect, intoxicatie met atropine => vl excitatie
  • Bronchen
    • Bronchodilatatie en inhibitie secretie
  • Klieren: inhibitie secretie
  • GSC : inhibitie contractie
    • bronchen is klassieker = bronchoconstrictie
    • GIS
  • Oog
    • Mydriasis (atropine heef i effect)=> lijdt tot verhoogde !!! oogboldruk
      • Nadeel
        • Predispositie van glaucoom.
          • maar is maar zeer tijdelijk als je het gebruikt
      • voordelen

tis tijdelijk en kan je gebruiken om in oog te kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

indicaties muscarine antagonisten

A
  • anesthesie: premedicatie
    • want veel anesthetica hebben cardiovasculaire depressie tot gevolg => ondervangen met premedicatie
  • gastro-enterologie: spasmen
    • buscopam vaak gebruikt
    • spasmen zijn overmatige contractie van gas dus ga je dit verminderen met buscopam => spasmolyticum
    • atropine tegen hi hypermobiliteit + hypertoniciteit uterus ed
  • neuronaal: emisis
    • tegen braken : reisziekte hond en kat tegengaan
  • oftalmologie: oogonderzoek
  • intoxicatie met AcCh Esterase inhibitoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

preparaten muscarine antagonisten

A
  • zie dia !!!!!!!!!!!!!!!!!1
  • aropine
    • niet selectieve
    • czs beinvloeden
    • spasmolyticum
    • anesthesioloog als premedicatie: mt inhalatie anes om speeksel en ahsecreties te verminderen (nieuwe anes minder nodig)
    • om AV block te vermijden bij paarden waaraan xylazine werd toegediend
    • voor premedicatie is glycopyrrolaat veiliger (tachycardie vermijden)
    • olftalmologie: mydriase oogonderzoek
    • reisziekte
    • intoxicatie met cholinesterae inhibitoren, nml fosfaatesters, carbamaatesters => neutraliseert overmaat Ach thv muscarine receps
  • hyoscine
    • niet veel gebruikt
  • nl hyoscine butylbromide gebruikt
    • = butylscopolamine
    • 1e lijns gm in behandeling koliek door darmspasmen paard
    • Tegen spasmen van gis, galwegen en urogenitaal tractus
    • Niet permeabel voor bloed-hersenbarrière => centrale effecten tegengaan
    • Product: buscopan = samenstelling van dit en een nsaid
      • Tropicamide
    • Oogonderzoek, werkt korter
  • Glycopyrrolaat
    • Veel voordelen tov atropine
    • Preanestheticum!!!!
    • Voordeel
      • Minder uitgesproken tachycardie => geioniseerd bij … pH => niet door bloedhersen barrieren
      • Minder door bh barriere
      • Verminderde zuurafscheiding in de maag en gi motiliteit
      • Minder bronchiale secreties
      • Langere werkingsduur dan atropine
      • Niet door placentabarrière !!!
        • Goed voor keizersnede
    • Met intubatie
      • Maar lijdt tot irritatie => lijdt tot activatie n. vagus => bronchosecretie en dat wil je niet (kun j bronchospasmen van krijgen en secreten kunnen ophopen)
      • Glycolaat gaat het sterker inhibireren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  • aropine
A
  • niet selectieve muscarine antagonist
  • czs beinvloeden
  • spasmolyticum
  • anesthesioloog als premedicatie: mt inhalatie anes om speeksel en ahsecreties te verminderen (nieuwe anes minder nodig)
  • om AV block te vermijden bij paarden waaraan xylazine werd toegediend
  • voor premedicatie is glycopyrrolaat veiliger (tachycardie vermijden)
  • olftalmologie: mydriase oogonderzoek
  • reisziekte
  • intoxicatie met cholinesterae inhibitoren, nml fosfaatesters, carbamaatesters => neutraliseert overmaat Ach thv muscarine receps
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  • nl hyoscine butylbromide gebruikt
A

muscarine antagonist

  • = butylscopolamine
  • 1e lijns gm in behandeling koliek door darmspasmen paard
  • Tegen spasmen van gis, galwegen en urogenitaal tractus
  • Niet permeabel voor bloed-hersenbarrière => centrale effecten tegengaan
  • Product: buscopan = samenstelling van dit en een nsaid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  • Glycopyrrolaat
A

muscarine antagonist

  • Veel voordelen tov atropine
  • Preanestheticum!!!!
  • Voordeel
    • Minder uitgesproken tachycardie => geioniseerd bij … pH => niet door bloedhersen barrieren
    • Minder door bh barriere
    • Verminderde zuurafscheiding in de maag en gi motiliteit
    • Minder bronchiale secreties
    • Langere werkingsduur dan atropine
    • Niet door placentabarrière !!!
      • Goed voor keizersnede
  • Met intubatie
    • Maar lijdt tot irritatie => lijdt tot activatie n. vagus => bronchosecretie en dat wil je niet (kun j bronchospasmen van krijgen en secreten kunnen ophopen)
    • Glycolaat gaat het sterker inhibireren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Cholinesterase inhibitoren

A
  • Zie die schema !!!!!!!!!!!
  • Werken indirect door inhibitie van de hydrolyse van Ach door cholinesterase => meer R best => verhoogde muscarine en nicotine effecten
    • Ach =cholinerge synapsen. Zowel vrij als gebonden postsynaptisch
    • BuChe = wijde distributie: lever, huid, hersenen, gis gs en plasmaa
  • Deze reactie verloopt heel snel !!!! => 1 enzyme kan 10000 acch afbreken
  • 2 types inhibitoren
    • Middellangwekende preparaten
      • Carbamaatesters
        • Die gaat net als acch binden ope het enzym op beide zijde.
        • Net als acch wordt eerst choline afgesplits en krijg je een gecarbamaleerd enzym. En hydrolyse van carbamylfunctie is TRAAG! (questie van minuten)
        • De ACCH concentraties gaan enorm stijgen !!!! => verhoogde PS actief beeld
        • Zijn reversibele, competitieve cholinesterase inhibitoren
    • Langwerkende preparaten
      • Fosfaatesters
        • Irreversibele inhibitoren
        • Doen hetzelfde als carbamaatesters maar fosfaatgroep gaat irreversibel bnden aan de serine zijde => dus vanaf het binden is het voor altijd uitgeschakeld tot er nieuwe esterase enzymes worden aangemaakt
25
effecten cholinesterase inhibitoren
* AcCh stijgt !!! =\> PS !!! * Autonoom zenuwstelsel * Direct effect op de cholinerge synapsen door verhoogde Ach activiteit = PScomimetische effecten * CZS: fysostigmine * Carbamaatester * Bij fysiologisch PH niet geioniseerd =\> doorheen hersenbarriere =\> **CZS platleggen** * Neostigmine en pyridostigmine doen dit veel minder * Neruomusculaire eindplaat * Want is ook thv nicotinerecep =\> Ach opstapeling =\> continue genereren van actiepotentialen =\> **spiercontractie** =\> **verhoogde spanning** * van belang voor behandeling tegen ectoparasieten (vlooien en teken bestrijding khd) **=\> spastische paralyse parasiet** * anti-actopar * carbamaatesters * propoxuur * fosfaatester * foxime (ook ghd) * dimpylaat
26
indicatie cholinesterase inhibitoren
* **opheffing van neuromusculaire blokkade door niet-depolariserende blokkers** * behandeling glaucoom en myastenia gravis
27
intoxicatie cholinesterase inhibitoren
* jonge dieren, katten * stel dat er toch opname is =\> metabolisme nog niet sterk genoeg * katten te weinig glucoronidatie =\> speekselen, spierconctracites, bronchosecretie en constrictie * hypercholinerg beeld * behandeling? * atropine (muscarine antagonist) * Ook nicotine antagonist (belangrijk voor behandeling spiercontracties) * Kan gebruikt worden voor **carbamaatester** en **fosfaatesters** tegen te werken * Werkt in op de receptor zelf zodat acch niet meer aan receptor kan binden * Deze aanraden als je het niet weet omdat deze 2 stoffen tegenwerkt * Pralidoxime * **Fosfaatesters** (irreversibel gebonden aan esterase enzym) =\> palidoxime kan het fosfaatester eraf halen
28
werking neuromusculaire blokkers
* Werking * Terug neuro en spier * Acch bindt op receptor na vrsijtelling met ca * Blokkers gaan binden thv de receptor =\> niet meer kunnen binden acch specifiek thv neuromusculaire junctie * Als het niet meer kan binden =\> paralyse of slappe paralyse * GEEN ANESTHESIE NOCH ANALGESIE !!!!!!!! * Als je een dier gaat behandelen ga je het plat leggen en gaat het niks meer kunnen doen * Kun je in principe gebruiken het dier te euthanaseren maar dat is absoluut niet ethisch verantwoord !!!! =\> je gaat de ah spieren verlammen (intercostaalspieren en diafragma) =\> dier stikt !!!!!
29
indicaties neuromusculaire blokkers
* 1e voor intubatie bij anesthesie * Zorgt voor spasmene gsp en secretie en dat wil je niet dus leg je nu plat * Thoraco-abdominale chirurgie * Makkelijker openrekken * Orthopedische chirurgie * Bv botbreuk die je wil reposistioneren en dat is moeilijk als de spieren eromheen verkrampt zijn =\> bijna altijd gebruiken * Coctail anesthesei * Omdat verschillende anestetica potetialiseren (synergistische werking) waardoor je de dosis van individuele anestheticum verlagen waardoor de toxiciteit mogelijks ook verlaagd
30
types neuromusculaire blokkers
* Niet depolariserende * Pancuronium * Atracuronium * Tubocurarine * Afkomstig van planten oorspronkelijk * Zie tekening !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!1 * Competitieve antagonisten van de nicotine receptor en bezitten wel affiniteit maar geen intrinsieke activiteit =\> bezetten nicotine receptor =\> minder R beschikbaar voor Ach =\> stabilisatie van de membraanpotentiaal thv de eindplaat en de spier relaxeert * Antagonisten van niet-depolariserende blokkers zijn * Acetocholine * Depolariserendee blokkers (fase1) * Cholinesterase remmers * Depolariserende * Succinylcholine * Moleculaire structuur gelijkaardig aan acethylcholine =\> werking zal hetzelfde zijn maar trager gehydrolyseerd dan ACh * Als succinylcholine * Fase1 : depolariserende blokker =\> binding receptor \> depolarisatie =\> activatie receptor =\> **spiercontractie** * Synergerisch effect met Ach en cholinesterase remmers * Fase 2 : repolarisatie verloopt heeel traag !!! en onvolledig=\> zorgt ervoor dat de receptor ongevoelig wordt voor acethylcholine (**desensibilisatie**) =\> NA kanalen blijven gesloten =\> **slappe paralyse** * Antagonistische effect met Ach en cholinesterase remmers * Samengevat * Bij depolariserende blokkers treedt er eerst spiercontractie op gevolgd door slappe paralyse
31
niet-depolariserende neuromusculaire blokkers
* **Pancuronium** * **Atracuronium** * **Tubocurarine** * Afkomstig van planten oorspronkelijk * Zie tekening !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!1 * Competitieve antagonisten van de nicotine receptor en bezitten wel affiniteit maar geen intrinsieke activiteit =\> bezetten nicotine receptor =\> minder R beschikbaar voor Ach =\> stabilisatie van de membraanpotentiaal thv de eindplaat en de spier relaxeert * Antagonisten van niet-depolariserende blokkers zijn * Acetocholine * Depolariserendee blokkers (fase1) * Cholinesterase remmers
32
depolariserende neuromusculaire blokkers
* Succinylcholine * Moleculaire structuur gelijkaardig aan acethylcholine =\> werking zal hetzelfde zijn maar trager gehydrolyseerd dan ACh * Als succinylcholine * Fase1 : depolariserende blokker =\> binding receptor \> depolarisatie =\> activatie receptor =\> **spiercontractie** * Synergerisch effect met Ach en cholinesterase remmers * Fase 2 : repolarisatie verloopt heeel traag !!! en onvolledig=\> zorgt ervoor dat de receptor ongevoelig wordt voor acethylcholine (**desensibilisatie**) =\> NA kanalen blijven gesloten =\> **slappe paralyse** * Antagonistische effect met Ach en cholinesterase remmers * Samengevat * Bij depolariserende blokkers treedt er eerst spiercontractie op gevolgd door slappe paralyse
33
nevenwerking neuromusculaire blokkers
* CV * Verhoogde AcCh =\> **tachiecardie** * K+ * Efflux omdat je eerst spier gaat gaan depolariseren =\> [K+} plasma stijgt =\> **aritmiën** * Czs * Nekspieren kunnen gecontraheerd worden =\> bloedafvoer gedaald =\> intracraniale druk stijgt =\> * Oog * Stijgende oogboldruk * Mechanisme is onbekend
34
beschikbare nm blokkers
* Enkel _succinylcholine_ gebruikt * Omdat het **zeer kortdurend werkzaam** is =\> makkelijker bijdoseren of dosis aanpassen indien nodig * Gehydrolyseerd door esterase enzym (lijkt sterk op c * Bijkomend voordeel is dat het zeer snel werkzaam is (binnen 2 min)
35
klinische interacties neuromusculaire blokkers
* Depol en niet-depol nooit samen gebuirken * AcCh / cholinesterase inhibitoren * =\> AcCh stijgen * Niet depol: binden op recepor en zorgt dat acch niet kan binden = **antagonistische werking** * Depol: fase I gaan depolariserende blokkers gaan depolariseren en is hetzelfe als accch – **synergisme** met acch. Maar bij depolariserende blokkers loopt repolarisatie traag dus fase 2 = **antagonistisch** * Aminoglycosden * Ab ++ * Verhinderen ca influx =\> **daling acch thv synaps** * Er is Ca nodig om acch vrij te stellen, aminoglycosiden gaan in competitie met ca influx en zorgen dat er minder uitstoot is van acch thv de synaps =\> dus mnde accch efflux =\> dus synergisme met blokker * Inhalatie anesthetica en lokale anestetica * Membraanstabilisatie =\> verminderde depolarisatie mogelijkhed * **Antagonistisch** met acch * Verminderde dosis blokker nodig * Synergistische werking met lokale anesthetica door blokkering Na kanalen
36
Noradrenerge transmissie
* Catecholamines * NA * belangrijskte * A * (dopamine) * Vnl van belang in czs * Sympaticus thv postganglionair neuron komen ze voor =\> alfa of beta receptoren
37
vorming adrenerge transmissie
* Norepinephrine * Negatief feedback voor tyrosine kinase !!! = autoregulatorische feedback * Door re-uptake verminderd =\> kan in vesikels opgenomen en opgeslagen worden of afgebroken door **MAO** = monoamine oxidase OF comt = catechol-o-methyltransferase =\> metabolieten * MAO-A en MAO-B = intraneuraal * COMT = extraneuraal in de bijniermerg + andere * Zie schema dia !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! * Nog schema dia !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! bij importamnt = TWIO !!!!!!!!!!! * Schema kennen !!!!!! * NA bindt thh alfa 1 of 2 en Beta1/2 = * Alfa 1 zorgt voor VC =\> stijging bloeddruk * Afla 2 = **extrasynaptisch** thv bloedvat =\> VC =\> hypertensie * **Presynaptische** alfa 2 =\> verminderen uitstorting na = feedback * Beta 1 R = hartspier =\> contractiliteit stijgt =\> tachycardie + prikkelbaarheid stijgt * Beta 2 R =\> extrasynaptisch en heeft omgekeerd effect thv alfa1 en alfa 2 : zorgt voor VD =\> bloeddruk gaat dalen * Thv bloedvaten EN long * Relaxatie gs rond bronchen =\> bronchodilatatie * Thv myometrium =\> relaxatie gs =\> ontspannen uterus (belang keizersnede) * Agonisten gebruik omt beta 3 receptor te stimuleren die zorgt voor lipolyse
38
cholinerge receptoren
* Typische G-proteine gekoppelde receptoren * Alfa1 * Postsynaptisch, NA is de neurotransmittor, Excitatorisch: bv * Alfa2 * Presyn (czs en perifeer) * Inhibitorisch (negatieve feedback en minder na uitstorting) * Beta 1 * Excitatorisch hart : chronotrooop en inotroop * Beta 2 * Post- en extrasynaptisch A * Inhib =\> relaxatie gs * Beta 3 * Lipolytisch effect =\> groeibevorderend effect
39
* Farmacol. Beinvloeding …
40
* Niet-selectieve alfa en beta agonisten
* Noradrenaline bindt vnl op alfa tov beta en adrenaline vnl Beta * Beta doet vnl harstpieractivatie * Sstijging hartritme, impulsgeleiding, prikkelbaarheid, contractiliteit (CO Stijgt) * Maar nuteffect daalt!!!! * = geleverde arbeid /(gedeeld door) gebruikte energie (zuurstof) * Dus relatief gezien veel meer zuurstof en energie nodig hebben om die dingen te bewerktstelligen * Hartspier op einde diastole meet diastolisch druk =\> hoe hoger dat de hartvulling thv linker ventrikle hoe hoger dat cardiac output zou zijn. * Als sympaticus gestimuleerd wordt gaat de output al hoger zijn =\> bij zelfde vulling zal output hoger zijn. en bij intenst stimuleren krijg je nog hogere cardiac output maar dit laatste gaat ten koste van het nuteffect omdat er niet meer genoeg energie voorhanden is =\> lichaam gaat uitgeput raken =\> decompensatie =\> hart kan het niet meer aan =\> hart gaat minder goed gaan werken dan voorheen =\> hartinsufficientie
41
bloedvaten met niet selectieve alfa en beta agonsten
* Schema dia !!!!!!!!!!! p 60 * NA * Vc =\> bd stijging * Lichte bradycardie * Verhoogde systol en verlaagde diastole * A * Lage dosis * Bind op * B1 en B2 * B1: co stijgt en hr stijgt =\> systolische bd stijgt en diastolisch bd daalt doordat vaat * B2: VD =\> BD daalt, Perifere weerstrand daalt * Hoge dosis * Ook alfa geactiveerd =\> VC =\> stijging BD
42
effecten op gs van niet selectieve alfa en beta agonisten
* GIT: relaxatie door inwerking op alfa2R als B2R * Uterus: contractie (aflaR) of relaxatie (Beta2R) * Bronchiolen: relaxatie en bronchodilatatie
43
indicaties Adrenaline agonisten
* Anafylaxie * Hypotensie * Bradycardie * Bronchoconstrictie * =\> op te heffen met hoge dosis A is geindiceerd bij anafylactische shock * Combinatie met lokale anesthetica * Heeft ook centrale werking * Legt prikkeloverdracht tussen zenuwen stil. Je wil niet dat alle zenuwen stil gaan liggen en je wil het dus erg lokaal =\> daarom dit icm hoge dosis adrenalin =\> VC op injectieplaats =\> minder doorbloeding =\> gm zal terplaatse blijven en minder geabsorbeerd worden in bloedbaan =\> minder systemische effecten
44
* Fenylefrine en efedrine
* Neusdecongestiva * VC bloedvaten thv neusmucosa =\> minder doorbloedig =\> minder exsudaatvorming
45
* Fenylpropanolamine
* Wordt gebruikt voor urinaire incontinentie door bv ovariohysterectomie * Blaassfincter gaat contraheren door alfa 1 effect =\> minder kans op lekkag/ spontaan urineverlies (Vaak door ohe) * =\> stimulatie alfa adrenerge recep =\> contractie blaassfincter (veiliger dan oestrogenen)
46
* Niet-selectieve B-agonisten
* Werken enkel in B1 en B2 (niet alfa!) * Isopreline * B1 EN B2 * Hartblokkade : AV blok * Dobutamine vnl enkel B1 =\> CO + HR (weinig effect op bv) * Shock, myocardinsufficiëntie * VD =\> daling vaatweerstand =\> diastolische bd dalen * B1 werking: HR stijgt * Samenvatting zie dia !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! = tabel 6.2 p. 64
47
* B2-selectieve agonisten
* Relaxatie GSC * B3 =\> lipolyse * Long =\> BD * Clenbuterol, salbutanol en terbutaline aan paarden met RAO * Myometrium =\> uterus * Tocoliticum bij keizersnede =\> baarmoeder manipuleerbaar * Clenbuterol * Baarmoederprolaps =\> repositie makkelijker * Soorten * **Clenbuterol** * **​**obstructieve luchtwegaandoeningen zoals rao * bij NIET voedselproducerende dieren =\>lipolytisch effect B3 * sommige wel voeselproducerend als tocolyticum * **Salbutanol** * Relaxatie gs thv longen=\> bronchodilatatie (BD) =\> meer O2 opname * **Terbutaline** * Gebruik * RAO (door BD) = spasmen bronchiale gs door bepaalde stofdeeltjes =\> te weinig zuurstof =\> compenseren door zware buikspieren optrekken * Behandelen met puffer
48
* Niet-selectieve A-antagonisten
* =\> alfa antagonsit =\> VD!! * **Fenoxybenzamine, fentolamine, tolazine** * **VD: bloeddrukdaling** * Reflectoire tachycardie * De-activatie van de baroreceptor thv de n.vagus * Inhibitie n. vagis leidt tot tachycardie: PS: VD =\> **HR stijgt** * Inhibitie van de pre-synaptische alfa2-receptoren thv het hart * Zorgen ervoor dat NA uitstorting daalt =\> inhibitie receptoren zorgt ervoor dat je NA uitstorting vermeerdert =\> binden op alfa en beta R =\> **hartritme stijgt**!
49
* Selectieve A1 antagonisten is snel overheen gegaan
* Prazosine, terazosine * selectief alfa 1 bloeddrukdaling door VD (inhibitie alfa 1) reflectoire tachycardie minder uitgesproken bij presynaptisc eh alfa 2 recep thv het hart worden niet ge:inhibeerd indicaties voor gebruik zijn hypertensie en congestief hartfalen
50
* Selectieve A2-antagonisten
* Belangrijk omdat de alfa * Yohimbine, atipamezole * Zijn de twee antidoten van ………. Antisedan = alfa2 antagonisten ??? die krachtige sedetieve eigenschappen hebben * Yohimbine = khd * Antagonisme alfa 2 * Atipamezole = KHD + GHD * Niet zo vaak gebruikt bij ghd maar belemmerende factor is de kostprijs * Werkt zelfde als yohimbine
51
B-blokkers
* Beta blokkers * Niet-selectief: propranolol, timolol, oxprenolol en pindolol * Zowel B1 als B2 blokkeren * Nadeel: B2 kan leiden tot bronchoconstrictie =\> tegenaangewezen bij asmatische patienten * Selectief B1: atenolol, metoprolol * Verhoogd effect wanneer we te maken hebben met agonist. Antagonist zal NIET lijden tot effect en krijgt dus geen effect… werkt voor veel maar voor Beta antagonisten werkt dat niet omdat het Beta inverse agonisten zijn =\> dit betekend dat er een soort van basale activiteit is, wanneer er geen agonist gebonden is zullen er enkele toch recceptoren geactiveerd zijn zonder stimulus dus respons is NIET gelijk aan 0 ookal is er geen stimulatie =\> HR nooit gelijk aan 0. De * Neutrale agonisten = antagonisten in voorgaand model maar de Beta blokker zijn inverse agonisten * Zie dia !!!!!!!!!!!!!!1 * Inverse agonisten =\> brengen activiteit naar ONDER basaal niveau * Partiele inverse agonisten * Minder werkzaam * carazolol * Inverse agonisten * Hele krachtige agonisten * = propranolol !!!! =\> uitgesproken bradycardie * Carazolol = niet selectieve b blokker bij varkens =\> stresbehandeling
52
niet-selectieve beta blokkers
* Niet-selectief: propranolol, timolol, oxprenolol en pindolol * Zowel B1 als B2 blokkeren * Nadeel: B2 kan leiden tot bronchoconstrictie =\> tegenaangewezen bij asmatische patienten
53
selectieve betablokkers
* Selectief B1: atenolol, metoprolol
54
beta blokkers * Inverse agonisten =\> brengen activiteit naar ONDER basaal niveau
* Partiele inverse agonisten * Minder werkzaam * carazolol * Inverse agonisten * Hele krachtige agonisten * = propranolol !!!! =\> uitgesproken bradycardie
55
beta blokkers op hart
* Vertraagd sinushartrimte (prikkelbaarheid) en atrio-ventriculaire geleiding (prikkelgeleiding) * Verlaagde cardiac output (negatief inotroop) * Verlaagt hartrimte (negatief chronotroop * Verlaagt het zuurstofgebruik!!! * … * Verlaagt de Na+ permeabiliteit dus verhoogt de membraanstabilisatie
56
beta blokkers op bronchiaal
* Niet-selectieve blokkers mogelijk zoals popanolol * Kunnen zorgen voor bronchoconstrictie (b2) =\> tegenaangewezen bij astma
57
beta blokkers op vasculair
* Blokkering B2-R (VD) postsynaptish: verminderde VD (inhibitorisch) * =\> verminderde doorbloeding (spier en coronairen) + daling hartdebiet (B1) =\> gestegen nuteffect * Hart beschermen tegen hoge catecholamine uitstrotingen
58
indicaties beta blokkers
* Cardiale arythmieën * Meestal te wijte aan te weinig O2 en met beta-blokkers kun je dat opheffen want O2 toevoer stijgt en artymien nemen af * Systemische hypertensie * Hypertrofische cardiomyopathie * HCM: KAT * Hypertensie geassocieerd met thyrotoxicose (kat) en pheochromocytoma (tumor bijnier) * Overmaat NA en A thv bloedbaan * Na myocard infarct * O2 toevoer verspoedigen
59
contra-indicaties beta blokkers
* Astmatische patienten (n-sel) * Sinus bradycardie * Volle inv AG * Liever partieel want laat te sterk dalen * Hartinsufficiëntie * Functie verstoord, maar er zijn hier veel betere voor dan b-blokkers