{ "@context": "https://schema.org", "@type": "Organization", "name": "Brainscape", "url": "https://www.brainscape.com/", "logo": "https://www.brainscape.com/pks/images/cms/public-views/shared/Brainscape-logo-c4e172b280b4616f7fda.svg", "sameAs": [ "https://www.facebook.com/Brainscape", "https://x.com/brainscape", "https://www.linkedin.com/company/brainscape", "https://www.instagram.com/brainscape/", "https://www.tiktok.com/@brainscapeu", "https://www.pinterest.com/brainscape/", "https://www.youtube.com/@BrainscapeNY" ], "contactPoint": { "@type": "ContactPoint", "telephone": "(929) 334-4005", "contactType": "customer service", "availableLanguage": ["English"] }, "founder": { "@type": "Person", "name": "Andrew Cohen" }, "description": "Brainscape’s spaced repetition system is proven to DOUBLE learning results! Find, make, and study flashcards online or in our mobile app. Serious learners only.", "address": { "@type": "PostalAddress", "streetAddress": "159 W 25th St, Ste 517", "addressLocality": "New York", "addressRegion": "NY", "postalCode": "10001", "addressCountry": "USA" } }

Centraal zenuwstelsel deel II Flashcards

(75 cards)

1
Q

anti-epileptica algemeen

A
  • werken in op één of meerdere van de volgende mechanismen
    • versterken effect van GABA
    • blokkade van de voltage afhankelijk Na+ kanalen
    • inhibitie van het effect van glutamaat (NMDA receptor)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

anti epileptische geneesmiddelen

A
  • fenobarbital
  • KKBr
  • Promidone
  • Imepitoïne
  • benzodiazepines
  • Fenobarbital
    • GABAaR
    • 1e keus voor chronische therapie
    • Auto-inducte CYP450 enzymen
      • Dosis moet je gaan toenemen
    • Veel gebruikt
      • Relatief Veilig
      • Werkt goed
      • Zeer goedkoop
  • KBr
    • Br ~ Cl-
    • Adjunctietherapie
      • Met fenobarbital => versterken klinische efficaciteit
    • Broom kan dezelfde weg vormen als Cl- => hyperpolarisatie => inhibitie prikkeloveracht
  • Promidone
    • Pro-drug
    • Gemetoboliseerd tot phenobarbital !!!!!!
    • Door lichaamseigen enzymes
    • Meer hoef je niet te weten
  • Imepitoïne
    • Nieuw anti-epilepticum
    • Gegeneraliseerde idiopatische epilepsie
    • Vglm PB
      • Geen klinishe (niet zelfe als) efficaciteit
        • Beide zeer werkzaam
      • Minder nevenwerkingen bij IME ivglm PB
      • IME ook werkzaam bij dieren refractair aan PB/primidone
  • Benzodiazepines
    • Bv diazepam
    • Status epilepticus
    • Niet geschikt voor chronisch gebruik
      • Snelle eliminatie
      • Tolerantie
      • Fyseieke en psychische afhanklijkheid
    • Chronische therapie met PB? => diazepam?
      • Maar de vraag is welke dosis? Wnat PB induceret CYP enzymes en diazepam is een substraat ervan => bij normale dosering is er grote kans dat het niet werkt => dosis x2 voor goede efficaciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  • Fenobarbital
A
  • GABAaR
    • barbituraten activeren GABA CL- kanalen => drempelwaarde voor ontlading verhogen
  • 1e keus voor chronische therapie
    • niet status epilepticus (effect na 20min)
  • Auto-inducte CYP450 enzymen
    • Dosis moet je gaan toenemen
  • Veel gebruikt
    • Relatief Veilig
    • Werkt goed
    • Zeer goedkoop
  • uniek: anti-covulsieve eigenschappen bij lagere dosering dan nodig voor CZS depressie
  • neveneffecten
    • klinisch meest belangrijk = hepatotoxiciteit
      • verhoogde leverenzymes (ALT, AST)
      • soms effectief leverschade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  • KBr
A
  • Br ~ Cl-
  • Adjunctietherapie
    • gebruikt om de werking van fenobarbital en benzodiazepines te potentialiseren
      • Met fenobarbital => versterken klinische efficaciteit
  • Broom kan dezelfde weg vormen als Cl- => hyperpolarisatie => inhibitie prikkeloveracht
  • oraal hond => goede orale biologische beschikbaarheid
    GI irritatie mogelijk
  • niet bij katten => kan erge astma aanvallen uitlokken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  • Promidone
A
  • Pro-drug
  • Gemetoboliseerd tot phenobarbital !!!!!!
  • Door lichaamseigen enzymes
  • Meer hoef je niet te weten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • Imepitoïne
A
  • partiele agonist van gaba receptor
  • Nieuw anti-epilepticum
    • lagere potentie dan vb fenobarbital
  • voor Gegeneraliseerde idiopatische epilepsie
  • Vglm PB
    • Geen klinishe (niet zelfe als) efficaciteit
      • Beide zeer werkzaam
    • Minder nevenwerkingen bij IME ivglm PB
    • IME ook werkzaam bij dieren refractair aan PB/primidone
  • geen verhoogde leverenzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • Benzodiazepines
A
  • Bv diazepam
    • eerste keuze start epilepticus via IV
      • GABA agonist => versterken hyperpolarisatie
  • Status epilepticus
  • Niet geschikt voor chronisch gebruik
    • Snelle eliminatie
    • Tolerantie
    • Fyseieke en psychische afhanklijkheid
  • Chronische therapie met PB? => diazepam?
    • Maar de vraag is welke dosis? Want PB induceert CYP enzymes en diazepam is een substraat ervan => bij normale dosering is er grote kans dat het niet werkt => dosis x2 voor goede efficaciteit
  • midazolam en lorazepam en clonazepam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  • Nevenwerkingen PB
A
  • Ataxie
  • Neurogenen polydipsie
  • PUPD
  • Sedatie
  • (Hepatoxiciteit)
  • (Hematologische afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  • Nevenwerkingen imepitoïne
A
  • Veel minder vaak en minder erg
  • Polyfagie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  • Opgelet met humane GM (anti epileptica)
A
  • !!!!! veel toxisch voor hond wat veilig is voor mens
  • Te korte T1/2: carbamazepine, fenytoine, valproaat ethosuximide
  • Toxiciteit bij de hond: lamotrigine, vigbatrine
  • => ofwel chloor kanaal stimuleren of ex remmen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Centraal werkzame spierrelaxantia

A
  • Bv alfa2 ag, benzodiazepines, guaifenesine
  • Guaifenesine
    • Gajacol glycerine ether
    • Cocktailanesthesie
    • Aanbevolen dosering: geen relax AHspieren = gewenst
    • Triple drip
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Antidepressiva

A
  • Patienten met dwangneurose, agressief, angstg
  • Depressies vaak door tekort aan bepaalde neurotransmittors Thv hersenen zoals serotonine en noradrenaline
  • Klassen
    • Monoamide oxidase inhibitoren (MAOIs)
    • Tricycische antidepressiva (TCA)
    • Selective reuptace inhibitors = SSRI’s
  • Gemeenschappelijke kenmerken
    • Klinische verbetering en srespons meestal pas na enkele weken
    • Verhogen beschikbare neurotransmittor concentraties
  • Tricyclische antidepressiva (S CYPs)
    • Niet combineren met andere antidepressiva
      • SSRI’s = immio cyp
    • Stimulatie sympaticus met oa droge mond, constipatie en urinaire retentie
    • Verhoging serotonine en norepinefrine (overmaat geeft S stimulatie)
  • SSRIs
    • Fluoxetine, paroxetine
    • Veiliger dan TCA
      • Geen effect op noradrenaline => reuptake niet gaan activeren
      • Selective serotonine reuptace realiseren
  • MAOI
    • Selegiline
      • Inhibeert afbraak van neurotransmine, serotonine en ….
      • Verhoogde noradrenaline en verhoogde serotnonie => mogelijks zelfde effetecten als tricyclische
    • Remt MAO- B (mono amine oxidase)
    • Niet in combinatie met amitraz
      • Anti ectoparasiticum
      • Alfa 2 agonistische eigenschappen
      • Maar ook MAO inhibitie => synergistisch effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  • Tricyclische antidepressiva (S CYPs)
A
  • inhiberen de reuptake van noradrenaline en serotonine
  • Niet combineren met andere antidepressiva
    • SSRI’s = immio cy
    • cyp450 inhibitoren
  • Stimulatie sympaticus met oa droge mond, constipatie en urinaire retentie
  • Verhoging serotonine en norepinefrine (overmaat geeft S stimulatie)
  • verminderde angst en opwinding
    • hond: milde agressie, dwangmatig gedrag en angst
    • kat: sproeien, ongepast urineren, overmatig likken an vacht en overmatig miauwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • SSRIs
A
  • Fluoxetine, paroxetine
  • Veiliger dan TCA
    • Geen effect op noradrenaline => reuptake niet gaan activeren
    • Selective serotonine reuptace realiseren
  • inhiberen SSRIs e heropname van 5-HT met minimale effect op NA => verhoogde synaptische 5-HT concentraties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  • MAOI
A
  • Selegiline
    • Inhibeert afbraak van neurotransmine, serotonine en ….
    • Verhoogde noradrenaline en verhoogde serotnonie => mogelijks zelfde effetecten als tricyclische
  • Remt MAO- B (mono amine oxidase)
  • Niet in combinatie met amitraz
    • Anti ectoparasiticum
    • Alfa 2 agonistische eigenschappen
    • Maar ook MAO inhibitie => synergistisch effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

opioïde analgetica algemeen

A

Opioïde analgetica

= pijnstillers

  • Vnl in vs epidemie
  • Net als barbituraten overdosis = ademhalingsdepressies => kan leiden tot sterfte
  • Verslavend => fysische en psychische afhankelijkheid (niet bij NSAID’s)
  • Antidoot = naloxone => zal ervoor zorgen dat opioid van de receptor geduwd wordt => antagonist van receptor
  • Etiologie
    • Opiodie plant = popie, papaver en ferum
    • Latijns amerika en goldon triangle (thailand)
    • Opium is sap wat vrijkomnt
  • In opiumsap = morfine => prikkels inhiberen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

algemeen opioide analgetica

A
  • Opiaten = derivaten van opium (bevat morfine)
  • Opioïden = producten met morfine-achtige effect => binden op opioide receptoren of structuur maar onafhankelijk van structuurverwantschap
    • Bv pethidine, methadone, pentazocine
    • => agonisten van opioïd receptoren => mu, kappa en gamma
  • Opïoide receotoren zijn natuurlijk voorkomende receptoren in het lihcaam die interageren met natuurlijk voorkomende opioïde neuropeptiden (vb. enkefalines, dynorfines en endorfines)
    • Alle receptoren zijn inhiberende Gi gekoppelde die neurotransmissie en endocriene secretie inhiberen n CZS, ander zoals urinair, gis en vas deferens
    • Zie schema dia
    • Effecten anders in verschillende receptor
      • Mu
        • = supraspinaal, spinaal en perifeer analgesie + sedatie
        • Ademhalingsdepressie +++ => makklijkst overdosis
        • Afhankelijkheid = +++ = vnl MU
      • Alle 3
        • Inhibitie gis motiliteit
          • Gebruiken we soms bij ernstige darmspasmen en koliek
          • Tegelijkertijd (supra)spinaal en perifeer analgesie
      • Andere receptroen
        • Variabel
        • Allebei analgesie
        • Ademhalingsdepressie en afhankelijkheid is veel beperkter
          • => deze agonsten gebruiken om mensen te laten afkikken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verschillen in verschillende opioide receptoreren

A
  • Mu
    • = supraspinaal, spinaal en perifeer analgesie + sedatie
    • Ademhalingsdepressie +++ => makklijkst overdosis
    • Afhankelijkheid = +++ = vnl MU
  • Alle 3
    • Inhibitie gis motiliteit
      • Gebruiken we soms bij ernstige darmspasmen en koliek
      • Tegelijkertijd (supra)spinaal en perifeer analgesie
  • Andere receptroen
    • Variabel
    • Allebei analgesie
    • Ademhalingsdepressie en afhankelijkheid is veel beperkter
      • => deze agonsten gebruiken om mensen te laten afkikken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

effecten opioide analgetica

A
  • Analgesie
  • sedatie : muR thvd locus cereleus
    • gezien bij alfa 2 agonist
  • paradoxale excitatie
    • diersoortafhankelijk:
      • vnl kat en paard geexciteerd, zeker bij niet optimale dosis (varken en rund ook)
        • Houdt u bij dosis bijsluiter
      • honden snel gesedeert => veel betere distributie van die mu R
        • bij nog hogere dosis ook excitatie
    • overdosering kan paradoxale excitatie uitlokken
    • kleine dosis: lichte excitatie
    • therapeutsche dosis: sedatie
    • hoge dosis: sterke excitatie
  • CV
    • Vrij beperkt
    • Zijn CV sparend bij therapeutische dosis. (soms bradycardie)
  • Respiratoir
    • muR
    • directe depressie AHC (hersenstam) (kappa en gamma minder effect)
    • door een verminderde gevoeligheid van de neuronen in de hersenstam voor CO2 => stijging arteriële CO2 + daling O2-gehalte
  • anti-tussief
    • = anti hoest
    • Agonsiten van mu en ? receptoren onderdrukken het centrale hoestcentrum. (onafhankelijk van ah depressie)
    • codeïne, dextromethorphan
  • (thermoregulatie)
    • onderdrukken
  • GIS
    • Emesis: stimulatie van braken door stimulatie van de chemoreceptor trigger zone (CRTZ). => ligt buiten de BHB => dus bij lager dosering die geen analgetische werking hebben kan braken nog steeds optreden
    • Onderdrukken CRTZ (chemo receptor trigger zone): apomorfine (evd meest betrouwbare emetica bij de hond)
      • Motiliteit
      • = dopamine agonist die inwerkt op CRTZ
    • Constipatie: loperamide (derivaat)
      • = imodium
      • Werking: inwerking op mu R thv perifeer zenuwstelsel => acetthyl choline thv PS inhiberen
  • Tolerantie
    • Dosis opdrijven met de tijd
    • Hogere dosis voor zelfde effect
    • Omdat muR gefosforyleert kan worden = conformatiewijziging => affiniteit van morfine voor de receptor gaat verminderen
    • Andere (partiele) oorzaak = downregulatie van het aantal R
    • De afhankelijkheid is zowel fysisch als psychisch => geleidelijk verlagen
  • (urinair)
    • Retentie en verminderde urinaire prouctie (muR activatie)
  • Afhankelijkheid, withdrawall
    • Gebruik moeder met baby in baarmoeder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

analgesie opioide analgetica mechanisme

A
  • Schema dia
  • (supra)spinaal en perifeer analgesie
  • Nociceptieve afferente zenuwuiteinde => gaat naar dors hoorn rm => overgedragen naar centrale banen = tractus spinothalamicus (door glutamaat) => glutamaat bindt thv NMDA receptor en substance p = neurokinine 1 en die bindt op nk1R
  • Naast glutamaat ook calcitonine gene related peptide = neuropeptide die prikkeloverdracht doet verspoedigen
  • De opioide => gaan dan mu, kappa, beta stimuleren => minder vrijstelling van substance p en glutamaat => minder prikkeloverdracht = niveau spinale analgie
  • Bij toch doorgaan prikkel = > tractus spinothalamicus => thv cortex => daar czs prikkeloverdracht inhiberen door activatie van verschillende hersenstukjes
    • Periaquaductal gray => stimuleren van nucleus raphe magnus => zal inhiberend effect hebben thv dorsale hoorn rm => enkephaline, serotonine verstelllen => prikkelvoerdracht inhiberen
    • Opioid spinaal => gaan ook nucleus reticularis paragiganticoellula RIS
  • mechanisme
    • nociceptieve impuls => thv dors hoorn rm => prikkel overdragen van ene naar andere zenuw duur substance p of andere neuropeptide => binding respectivelijke receptor
    • opïoaten => binding thv die receptor en gaat die vrijstelling inhiberen
      • natuurlijike opiodie: endorfine, tinorfines, enkylforine
      • maar exogeen toegevoegde opioide voorkomen uitstorting van septieve prikkels (glutamaat, substance p, enz..) door binding op die receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

tolerantie opioide analgetica

A
  • Dosis opdrijven met de tijd
  • Hogere dosis voor zelfde effect
  • Omdat muR gefosforyleert kan worden = conformatiewijziging => affiniteit van morfine voor de receptor gaat verminderen
  • Andere (partiele) oorzaak = downregulatie van het aantal R
  • De afhankelijkheid is zowel fysisch als psychisch => geleidelijk verlagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  • paradoxale excitatie opioide
A
  • diersoortafhankelijk:
    • vnl kat en paard geexciteerd, zeker bij niet optimale dosis (varken en rund ook)
      • Houdt u bij dosis bijsluiter
    • honden snel gesedeert => veel betere distributie van die mu R
      • bij nog hogere dosis ook excitatie
  • overdosering kan paradoxale excitatie uitlokken
  • kleine dosis: lichte excitatie
  • therapeutsche dosis: sedatie
  • hoge dosis: sterke excitatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

gis opioide

A
  • Emesis: stimulatie van braken door stimulatie van de chemoreceptor trigger zone (CRTZ). => ligt buiten de BHB => dus bij lager dosering die geen analgetische werking hebben kan braken nog steeds optreden
  • Onderdrukken CRTZ (chemo receptor trigger zone): apomorfine (evd meest betrouwbare emetica bij de hond)
    • Motiliteit
    • = dopamine agonist die inwerkt op CRTZ
  • Constipatie: loperamide (derivaat)
    • = imodium
    • Werking: inwerking op mu R thv perifeer zenuwstelsel => acetthyl choline thv PS inhiberen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

indicaties opioide

A
  • (Effectieve therapeutische indicaties)
  • Premedicatie
  • Cocktailanesthesie
    • Effect andere anesthetica verhogen => dosissen van alles verlagen => minder kans op nevenwerking
    • Inductie anesthesie bij hond en kat: dosisafhankelijke daling van de MAC van inhalatie anesthetica.
    • Kunnen niet als enige anestheticum gebruikt worden
  • Analgesie
    • Zowel perifeer als centraal
  • Neuroleptanalgesie
    • Bv troperidol
    • Al gezien
    • Neuroleptcium
    • Opioid analgeticum
  • Sedatie
    • Via inwerking locus sereleus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
* Uitleg potentie en efficaciteit
* Efficatieteit = volle vs partiele agonisten: max effect dat uitgelokt kan worden door preparaat * Potentie = hoe minder je nodig hebt om 50% van max effect te lokken * Volle agonisten * A,C,D * Maximale effect die mogelijks uit te lokken is in een bepaald weefsel * Van volle agonisten is A het meest potent: meest analgetisch effect maar ook meeste kans op intoxicatie * Partiële agonisten * B * Nooit het effect als bij een volle agonist =\> effect plafond eerder af * Minder kans op sterfte door ah depressie =\> effecten zijn minder erg (niet alleen de gunstige) * Potente preparaten * Meest potent = B * = dosis of concentratie die nodig is om 50% van de maximale effect te gaan uitlokken * Van kleinere hoeveelheid van D al voldoende is om 50% van het effect te gaan uitlokken * Minder potente preparaten
26
volle agonisten opioide
* Morfine * Klassieke voorbeeld = standaard * Prototype * Ut opium gewonnen * Natuurlijk preparaat * Kan gebruikt worden bij acute pijn bij hond, kat en paard te verlichten * Lage dosis kat (anders excitatie) * Bij paard kunnen sedativa simultaat toegediend worden voor staande chirurgische ingrepen * Bij hond ook als premedicatie * (methadon = alternatief voor morfine met minder sedatie en emetische effecten ) * Fentanyl * Krachtig bij hond en kat gebruikt voor inductie van anesthesie f premedicatie samen met andere geneesmiddelen * Post-operatieve pijbestrijding of chronische pijnbestrijding (patches) * Chronische osteo-artritis, HD * Chemisch gesynthetiseerd vnl * Potentie: morfine \< alfentanyl \< fentanyl \<\< sufentanyl \<\<\< cerfentanyl (olifanten verdoven) * Fotos dia geven aan hoeveel er nodig is voor dood * ![]() * Carfentanyl * Exotische dieren * Niet bij paard ! (hypertensie en tachycardie) * (0,4 mg is genoeg om olifanten in slaap te krijgen) * Etorfine * Heel potent, cfr * Neushoorns, olifanten enz. * Als je het wil aankopen je automatisch het antidoot erbij krijgt * Stel je prikt jezelf per ongelijk =\> moet onmiddellijk toedienen anders ben je in 10s dood * Meperidine =\> loperamide * Anti-diarree * Verminder AcCh vrijstelling cholinerge zenuwuiteinde darm (PS)
27
* Morfine
* Klassieke voorbeeld = standaard * Prototype * Ut opium gewonnen * Natuurlijk preparaat * Kan gebruikt worden bij acute pijn bij hond, kat en paard te verlichten * Lage dosis kat (anders excitatie) * Bij paard kunnen sedativa simultaat toegediend worden voor staande chirurgische ingrepen * Bij hond ook als premedicatie
28
* Fentanyl
* Krachtig bij hond en kat gebruikt voor inductie van anesthesie f premedicatie samen met andere geneesmiddelen * Post-operatieve pijbestrijding of chronische pijnbestrijding (patches) * Chronische osteo-artritis, HD * Chemisch gesynthetiseerd vnl * Potentie: morfine \< alfentanyl \< fentanyl \<\< sufentanyl \<\<\< cerfentanyl (olifanten verdoven) Fotos dia geven aan hoeveel er nodig is voor dood
29
* Carfentanyl
* Exotische dieren * Niet bij paard ! (hypertensie en tachycardie) * (0,4 mg is genoeg om olifanten in slaap te krijgen)
30
* Etorfine
* Heel potent, cfr * Neushoorns, olifanten enz. * Als je het wil aankopen je automatisch het antidoot erbij krijgt * Stel je prikt jezelf per ongelijk =\> moet onmiddellijk toedienen anders ben je in 10s dood
31
* Meperidine =\> loperamide
* Anti-diarree * Verminder AcCh vrijstelling cholinerge zenuwuiteinde darm (PS)
32
* Partiële agonist opioide
* Buprenorfine * Partiële agonist mu-R, antagonsit k-R * Analgesie, sedatie, euforie, GI effecten en respiratoire depressie * Als anti therapie morfine verslaving * Analgetishe eigenschappen maar niet zo erg als morfine =\> ah depressies beperkter * 30x potenter dan morfine!! * De affiniteit van buprenorfune voor mu-R hoger is dan voor morfine! =\> als die veel hoger is dan voor morfine betekend dat als morfine ook in lichaam aanwezig is heeft die geen kans om te binden want buprenorfine was het voor * Verhoging dosis leidt niet tot verdere verhoging effecten * Lange werkingsduur doordat vrijkomen van de receptor traag gaat (langer dan andere) * Het is partiele agonist= \> kan dus toch gebruikt worden om intoxicatie gebruikt worden van morfine * Butorphanol * Ook partiele agonsit muR, volle agnosit kappaR =\> maximaal analgetishc effect maar kappa R heeft beperkte afhankelijkheid en AH depressie = minder toxisch dan volle muR * Dosis effect is idem buprenorfine * Bij IM of IV : analgesie, sedatie, rechtstaande chirurgie paard (samen met alfa 2 agonsit) * Verlichting pijn * Na orale toediening: anti-tussieve eigenschappen bij hond. Biologische beschikbaarheid si te laag om analgetische en sedatieve eigenschappen uit te oefenen * Potenter dan morfine * **Butorphanol is een van de meest gebruikte analgetica en anesthesie adjuncttherapeutica in de diergeneeskunde !!!!!!** * Rechtstaande operatie paard * Analgetische aspecten zeer uitgesproken =\> patient manipuleren * Anti-tussief KHD
33
* Buprenorfine
* Partiële agonist mu-R, antagonsit k-R * Analgesie, sedatie, euforie, GI effecten en respiratoire depressie * Als anti therapie morfine verslaving * Analgetishe eigenschappen maar niet zo erg als morfine =\> ah depressies beperkter * 30x potenter dan morfine!! * De affiniteit van buprenorfune voor mu-R hoger is dan voor morfine! =\> als die veel hoger is dan voor morfine betekend dat als morfine ook in lichaam aanwezig is heeft die geen kans om te binden want buprenorfine was het voor * Verhoging dosis leidt niet tot verdere verhoging effecten * Lange werkingsduur doordat vrijkomen van de receptor traag gaat (langer dan andere) * Het is partiele agonist= \> kan dus toch gebruikt worden om intoxicatie gebruikt worden van morfine
34
* Butorphanol
* Ook partiele agonsit muR, volle agnosit kappaR =\> maximaal analgetishc effect maar kappa R heeft beperkte afhankelijkheid en AH depressie = minder toxisch dan volle muR * Dosis effect is idem buprenorfine * Bij IM of IV : analgesie, sedatie, rechtstaande chirurgie paard (samen met alfa 2 agonsit) * Verlichting pijn * Na orale toediening: anti-tussieve eigenschappen bij hond. Biologische beschikbaarheid si te laag om analgetische en sedatieve eigenschappen uit te oefenen * Potenter dan morfine * **Butorphanol is een van de meest gebruikte analgetica en anesthesie adjuncttherapeutica in de diergeneeskunde !!!!!!** * Rechtstaande operatie paard * Analgetische aspecten zeer uitgesproken =\> patient manipuleren * Anti-tussief KHD
35
* Antagonisten opioide
* Nalbuphine: antag mu / part ag kappaR * Nog altijd analegetische effecten (part kappaR) maar minder dan mu agonist * Kan resporatoire depressie van agonistn omkeren * Naltrexone, naloxone, diprenorfine * Antagonistisch op mu, kappa en delta Receptor * = echte antagnosten gebruikt als antidoten * Naltrexone * Echte antagonist * Langwerkend * Gebruikt om effecgten van carfentanil en etorfine op te heffen * Naloxone * Echte antagonist * Gebruikt post-operatief om de respiratoire depressie op te heffen * Opgelet: ook de analgetishe effecten verdwijnen * Effecten opioiden antagoniseren bij keizersnee op neonaten * Diprenorfine * Om effecten etorfine op te heffen
36
Nalbuphine
* Nalbuphine: antag mu / part ag kappaR * Nog altijd analegetische effecten (part kappaR) maar minder dan mu agonist * Kan resporatoire depressie van agonisten omkeren
37
* Naltrexone, naloxone, diprenorfine
* Naltrexone, naloxone, diprenorfine * Antagonistisch op mu, kappa en delta Receptor * = echte antagnosten gebruikt als antidoten * Naltrexone * Echte antagonist * Langwerkend * Gebruikt om effecgten van carfentanil en etorfine op te heffen * Naloxone * Echte antagonist * Gebruikt post-operatief om de respiratoire depressie op te heffen * Opgelet: ook de analgetishe effecten verdwijnen * Effecten opioiden antagoniseren bij keizersnee op neonaten * Diprenorfine * Om effecten etorfine op te heffen
38
39
hoe werkt inflammatie
* Als we infectie trauma hebben =\> fosfolipase A2 vrijsgesteld =\> die zal celmembraanfosfolipiden omzetten tot arachidonzuur (AA) * Glucocorticoïden =\> zijn S-aids * Gaan FLA2 inhiberen * Omzetten tot AA * Dan belangrijk enzym = COX (cyclo oxigenase) * Zal AA =\> prostaglandine G2 =\> prostaglandine H2 omzetting * Inhibitie COX enzym door NSAID’s =\> geeen PGG2 en PGH2 * Andere gaan ook 5-hypoxygenase inhibereb = dual inhibitor * =\> verder omgezet tot PG E2, PGFalfa, PGD2,. H2= \> prostacycline, PGI2 en tenslote ook tot tromboxane A2 of tromboxane B2 * Lipoxygenase zal ook andere mediatoren vormen: * Leucotaxis (aantrekken leucocyten) =\> * Effecten prostaglandines * VD =\> oedaam * Primordiaal proces inflammatie * Pijn sensitisatie * Bronchoconstrictie * En meer * Tromboxane * Trombose * VC * Bronchoconstrictie * NDAID =\> cox inhiberen =\> minder tromboxane A2, prostacyline en PG = eicosanoïden * Algemeen werkingsmechanisme = onderdrukking eicosanoïden =\> anti piretisch effecgt, analgetisch, anti-inflammatoir
40
* Effecten prostaglandines
* VD =\> oedaam * Primordiaal proces inflammatie * Pijn sensitisatie * Bronchoconstrictie * En meer
41
NSAIDs * Eicosanoiden (die belangrijk zijn voor inflammatie)
* PGD2, PGF2alfa, PGI2 * PGE2 * VD, oa. Nierdoorbloeding =\> toxisch effecten van NSAID is acute nierinsufficiëntie * Geen cox =\> geen PGE2 =\> geen VD =\> VC =\> ANI = acute nier insufficientie * Inhibeert thrombocytenaggregatie * FxA2: trhombo bevorderen * PGE2 * Bronchodilatatie * Maagsapseretie (proton) daalt / maagslijmsecretie stijgt * Minder maagzuur gesecreteerd =\> maagulcera omdat PGE2 geinhibeert =\> meer proton secretie =\> meer kans op inwerking maagmucosa * Pijnperceptie * Analgetische effecten * Koortsinducerend * Inwerking op hypothalamus centrum via interleukine * TX (tromboxanen)A2 * VC * Stimulatie thrombocytenaggregatie
42
COX werking
* Er zijn 2 isovormen van COX * COX1 * Constitutief tot expressie (altijd) = belang van homeostase en normale fysiologie * Maagmucosa, nieren * COX2 * Vnl Induceerbaar =\> bepaalde weefsel geactiveerd en geinduceerd bij **inflammatie**!!! * Verhoogt bij inflammatie * Deels constitutief * Hartspier ! =\> nodig voor normale fysiologie * Sommige organen nood aan COX-2 voor fysiologische activiteit * Ook andere processen: o.a. ovulatie, PDA * Na geboorten moeten longen open gaan =\> DA sluiten en kan alleen als er voldoende COX2 activiteit is * Inhibitie van COX kan onderverdeeld worden in verschillende categoriëm * Manier van inhibitie * Irriversiebel: acethylsalicylzuur (aspirine)en pyrazolonen * =\> dus Nooit meer actief * Reversiebele, competitieve inhibitie: NSAIDs in competitie met AA voor cox * De meeste * Niet-competitief: paracetamol is uitermate zwakke inhibitor van cox, nauwerlijks/geen anti-inflammatoire eigenschappen * Plaats van inhibitie * Centraal: paracetamol, dus enkel een centraal bedongen antipyretisch en analgetisch werking * Beperkte kans op toxiciteit (meeste diersoorten) * Centraal en perifeer: centraal en perifeer: centraal antipyretisch, centraal en perifeer analgetische effect en perifeer ANTI-INFLAMMATOIRE WERKING * Relatieve affiniteit van COX 1 of 2 isoenzyme is afh van * GM ![]() * Acethylcalisine vnl COX 1 =\> hogere kans op intoxicatie * Maagdarm en nier * Ketoprofen is * Carprofen, = zeer sterk alleen cox 2 * Laat 1 met rust =\> veel minder toxiciteit * Diersoort * Carprofen = klassiek voorbeeld * Cox1 selectief bij de mens * 1 en 2 paard * Vnl 2 inhibitie bij KHD * Hier dus meest gebruikt
43
* Inhibitie van COX kan onderverdeeld worden in verschillende categoriëm
* Manier van inhibitie * Irriversiebel: acethylsalicylzuur (aspirine)en pyrazolonen * =\> dus Nooit meer actief * Reversiebele, competitieve inhibitie: NSAIDs in competitie met AA voor cox * De meeste * Niet-competitief: paracetamol is uitermate zwakke inhibitor van cox, nauwerlijks/geen anti-inflammatoire eigenschappen * Plaats van inhibitie * Centraal: paracetamol, dus enkel een centraal bedongen antipyretisch en analgetisch werking * Beperkte kans op toxiciteit (meeste diersoorten) * Centraal en perifeer: centraal en perifeer: centraal antipyretisch, centraal en perifeer analgetische effect en perifeer ANTI-INFLAMMATOIRE WERKING *
44
* Relatieve affiniteit van COX 1 of 2 isoenzyme is afh van
* GM * Acethylcalisine vnl COX 1 =\> hogere kans op intoxicatie * Maagdarm en nier * Ketoprofen is * Carprofen, = zeer sterk alleen cox 2 * Laat 1 met rust =\> veel minder toxiciteit * Diersoort * Carprofen = klassiek voorbeeld * Cox1 selectief bij de mens * 1 en 2 paard * Vnl 2 inhibitie bij KHD * Hier dus meest gebruikt
45
manier van inhibitie COX
* Manier van inhibitie * Irriversiebel: acethylsalicylzuur (aspirine)en pyrazolonen * =\> dus Nooit meer actief * Reversiebele, competitieve inhibitie: NSAIDs in competitie met AA voor cox * De meeste * Niet-competitief: paracetamol is uitermate zwakke inhibitor van cox, nauwerlijks/geen anti-inflammatoire eigenschappen
46
plaats van inhibitie COX
* Centraal: paracetamol, dus enkel een centraal bedongen antipyretisch en analgetisch werking * Beperkte kans op toxiciteit (meeste diersoorten) * Centraal en perifeer: centraal en perifeer: centraal antipyretisch, centraal en perifeer analgetische effect en perifeer ANTI-INFLAMMATOIRE WERKING
47
effecten COX inhibitie
* Anti-inflammatoir: verminderde PGE2 (VD =\> oedeem) en PGI2 * Analgesie: centraal en perifeer * PGE2 gemedieerd * Vnl. somatische analgesie \>\> viscerale * Flunixine =\> koliek bij paard is visceraal en hiermee kun je pijn en koliek wegnemen paard * **Geen tolerantie noch afhankelijkheid !!!** * Antipyrese: centraaal * PGE2 =\> IL1 =\> zal setpoint thv hypothalamus hoger zetten =\> dus krijg je hyperthermie * Door inhibitie PGE 2 ga je de koorts wegnemen
48
toxiciteit NSAIDs
* De NSAIDs die het vaakts in de humane geneeskunde worden gebruikt kunnen **intoxicatie** bij diere veroorzakenL: oa. **Acethylsalicylszuur, paracetamol, ibuprofen, indomethacine en naproxen; zeker bij hond en nog meer bij de kat** * Nefrotoxiciteit : door VC * Cox 1 : PGE2 = VD * Bij inhibite du PGE2 nier inhiberen = \>VC =\> ANI * GIS: ulcera * Cox-2 * PGE =\> bindt thv EP3R =\> = Gi proteine gekopelde R =\> adenylaat cyclase geinhibeerd =\>Camp daalt =\> inhibitoir effect protonpomp * Bij NSAID minde PGE …. =\> stimulatie protonpomp * PGE analoog = misoprostol * Kan gebruikt worden ter behandeling van maagulcera =\> adenylaatcyclase inhiberen =\> Camp daalt =\> inhibitoir effect protonpomp * Bloedstolling * TxA2 (VC, pro-aggregatie, vrijgesteld door thrombocyten zelf) * PGI2 (+PGE2) (VD, anti-aggregatie (omgekeerd), vrijgesteld door endotheelcelle) * Homeostase =\> beide heffen elkaar op : geen trhombus en geen bloedingen * =\> acethylsalicylzuur =\> inhibeert preferantieel TxA2 =\> verminderde TxA2 =\> verminderde pro-aggregatie =\> meer bloedingen * Bindt irreversiebel thv cox en thrombocyten vormen geen kern =\> geen nieuwe cox enzyme =\> dus vanaf dat het gbonden is zal die thrombocyt voor de rest van zijn leven uitgeschakeld =\> grote kans op bloedingen * Ucera =\> kunnen ook bloedignen geven !!!! * Bij aspirine krijg je dan risico om leeg te bloeden in je maag
49
farmacokinetiek NSAIDs
* Absorptie * Lipofiele Zwakke zuren * Hoge F:maag * pH= pKa + log (A-)/(HA) =\> 3=4 +1/10 = goede absorptie * bloed * pH verschilt = 7 : 7=4 + 3 =\> 1000/1 (niet) = ion trapping in het bloed * kan etsend zijn omdat die ionisatie gaat van maagovergang naar dd * biologische beschikbaaarheid kan significat verlagen bij paard en hk (binding aan hooi en maaginhoud), fenylbutazone en ketoprofen * goede absorptie IM/SC * distributie * plasma proteïne binding (albumine)=\> diffunderen bij inflammatie = exsudaat =\> hoge concentratie van NSAIDs thv geinflammeerd weefsel (+proteïnen lekkage) * enkel vrije fractie eliminatie * nadeel: mogelijke interactie met andere geneesmiddelen die competitie voor dezelfe bindingsplaats vertonen =\> klinische interactie door verhoogde vrije fractie gm * biotransformatie * inactivatie * soms actieve metabolieten: * acetylsalicylzuur (soort prodrug)=\> salicylzuur = nog actiever * fenylbutazone * renale excretie * na metabolisatie of niet * glomerulaire filtrarite en tub reabsorptie (passief van niet geioniseerde molecules) * ~pH urine : formule =\> hoe meer niet geioniseerd =\> hoe meer reabsorptie =\> langere werking * Lagere pH voor carn =\> meer geioniseerd =\> langere werking * Ook afhankelijk van plasma-eiwitbinding
50
absorptie NSAIDs
* Lipofiele Zwakke zuren * Hoge F:maag * pH= pKa + log (A-)/(HA) =\> 3=4 +1/10 = goede absorptie * bloed * pH verschilt = 7 : 7=4 + 3 =\> 1000/1 (niet) = ion trapping in het bloed * kan etsend zijn omdat die ionisatie gaat van maagovergang naar dd * biologische beschikbaaarheid kan significat verlagen bij paard en hk (binding aan hooi en maaginhoud), fenylbutazone en ketoprofen * goede absorptie IM/SC
51
distributie NSAIDs
* plasma proteïne binding (albumine)=\> diffunderen bij inflammatie = exsudaat =\> hoge concentratie van NSAIDs thv geinflammeerd weefsel (+proteïnen lekkage) * enkel vrije fractie eliminatie * nadeel: mogelijke interactie met andere geneesmiddelen die competitie voor dezelfe bindingsplaats vertonen =\> klinische interactie door verhoogde vrije fractie gm
52
biotransformatie NSAIDs
* inactivatie * soms actieve metabolieten: * acetylsalicylzuur (soort prodrug)=\> salicylzuur = nog actiever * fenylbutazone * renale excretie * na metabolisatie of niet * glomerulaire filtrarite en tub reabsorptie (passief van niet geioniseerde molecules) * ~pH urine : formule =\> hoe meer niet geioniseerd =\> hoe meer reabsorptie =\> langere werking * Lagere pH voor carn =\> meer geioniseerd =\> langere werking * Ook afhankelijk van plasma-eiwitbinding
53
interacties NSAIDs
* Geen combinaties van NSAIDs * Kan leiden tot verhoogde incidentie en toxiciteit * Acute nier insufficientie * Vorming maag darm ulcera/bloedingen * Intensieve monitoring patient bij ook gebruik sterk plasma eiwit gebonden gm of CYP450 inhibitoren * Geen combinatie met SAIDs (glucocorticoiden) * Zelfde als vorige =\> prostaglandine inhiberen dus kans op intoxicatie * Opgelet met nefrotoxische gm * Is in principe nefrotoxisch maar als je het vergelijkt is het hoger dan andere * Vooral opletten bij gelijktijdig gebruik aminoglycosiden
54
preparaten NSAIDs
55
COX en bloedstolling toxiciteit
* TxA2 (VC, pro-aggregatie, vrijgesteld door thrombocyten zelf) * PGI2 (+PGE2) (VD, anti-aggregatie (omgekeerd), vrijgesteld door endotheelcelle) * Homeostase =\> beide heffen elkaar op : geen trhombus en geen bloedingen * =\> acethylsalicylzuur =\> inhibeert preferantieel TxA2 =\> verminderde TxA2 =\> verminderde pro-aggregatie =\> meer bloedingen * Bindt irreversiebel thv cox en thrombocyten vormen geen kern =\> geen nieuwe cox enzyme =\> dus vanaf dat het gbonden is zal die thrombocyt voor de rest van zijn leven uitgeschakeld =\> grote kans op bloedingen * Ucera =\> kunnen ook bloedignen geven !!!! * Bij aspirine krijg je dan risico om leeg te bloeden in je maag
56
paracetamol
* Antipyrese (anti koorts) * Analgesie * Maar zeer beperkt anti inflammatoire werking * Geen anti-inflammatoir * Inhibeert centrale cox en perifeer geinduceert heeeel weinig * Hepatotoxisch * Reactieve metabolieten * Katten heel gevoelig aan fase 1 gevormde metabolieten
57
salicylaten
* Hydrofiel functie is essentieel voor inhibitie COX smane met CooH =\> zonder kun je niet bindne * Te toxisch voor oraal =\> topicaal als keratolyticum * Na-salicylaat * Proton veranderen door natrium * WEL oraal (Varken) * Een van de weinige * Anti-inflammatoir * Methyl salicilaat * Pijnlijke spieren en gewrichten * Topicaal
58
* Acetylsalicylzuur : Aspirine
* Systemisch, orale therapie * Verschillende diersoorten * PD * Irreversiebele COX inhibitie \<= =\> salicylzuur * Preferentieel COX-1 \> cox 2 =\> grotere kans op nierschade en maagdarm toxiciteit * PK * Belangrijke pH gradient tussen maaginhoud en –wand: pH gradient 1,5-6,5 =\> ionisatie doorheen wand * Lokaal etsend * Katten hebben een beperkte glucuronidatie capaciteit: heel gevoelig aan intoxicatie =\> door beperkte biotransforamtie capaciteit =\> hogere spiegel =\> meer kans op toxiciteit * Renale excretie * Toxiciteit * Ulcera * Cox1 * Bloedingen * Specifiek voor acetylsalicylzuur =\> irreversiebel COX1 van thrombocyten inhiberen =\> zorgt normaal voor TxA2 vorming = pro-aggregatief * Thrombocyten irreversiebel uitgeschakeld * Metabole acidose * Ontkoppeling oxidatieve fosforylatie met vorming lactaat en pyruvaat * Verhoogde vetmetabolisme (met ketonen en dus ketoacidose) * Verhoogde vrijstelling H+ * Behandelen * IV vochttoediening =\> rehyddratatie en compensatie acidose * Verwijderen aspirine * Verhoogde urinaire excretie door alkalinisatie urine * Examen: je krijgt skp en je krijgt de vraag waarom: = soort bijsluiter en je moet dat begrijpen * Zoals : * niet bij leveraandoening * Biotransformatie * Niet nieraandoeningen * Excretie * Verlaagde bloedeiwitten * Daar bindt het aan * Zwarte mest * Door maagbloedingen * Absorptie * Maag en dd, dd door hoge absorptie opp
59
toxiciteit Aspirine
* Ulcera * Cox1 * Bloedingen * Specifiek voor acetylsalicylzuur =\> irreversiebel COX1 van thrombocyten inhiberen =\> zorgt normaal voor TxA2 vorming = pro-aggregatief * Thrombocyten irreversiebel uitgeschakeld * Metabole acidose * Ontkoppeling oxidatieve fosforylatie met vorming lactaat en pyruvaat * Verhoogde vetmetabolisme (met ketonen en dus ketoacidose) * Verhoogde vrijstelling H+ * Behandelen * IV vochttoediening =\> rehyddratatie en compensatie acidose * Verwijderen aspirine * Verhoogde urinaire excretie door alkalinisatie urine * Examen: je krijgt skp en je krijgt de vraag waarom: = soort bijsluiter en je moet dat begrijpen * Zoals : * niet bij leveraandoening * Biotransformatie * Niet nieraandoeningen * Excretie * Verlaagde bloedeiwitten * Daar bindt het aan * Zwarte mest * Door maagbloedingen * Absorptie * Maag en dd, dd door hoge absorptie opp
60
* NSAIDS: Fenamaten
* Smv * Zijn zeer potente anti-infalmmatoire geneesmiddelen en kunnen uitgesproken GI toxiciteit veroorzaken * Flunixine * !!! ook viscerale analgesie !!! * Interressant voor behandeling koliek paard * Zeer potent: acute analgesie, post-op analgesie * Lage dosis effect en hogere kans toxcitiet * Inhibeert endotoxinemie E.coli (LPS) * Bindt op LPS =\> endotoxine shock tegengaan * Van belang omdat we van flunixine gebruiken icm AB voor bv luchtwegaandoeningen =\> lyse bact door ab =\> heel wat celwandfragmenten vrijkomen waaronde LPS * Hond/paard/rund/varken * Bij ontsteking, pijn, koorts, post-op analgesie, shock profilaxie (dus niet alleen vorkomen) * Varken: MMA syndrooom = mastitis metritis agalactie * Tolfenaminezuur * 1e keus antipyrese kat * Meclofenaminezuur
61
* NSAIDS: propionzuurderivaten
* Ketoprofen * Inhibitie COX (1/2), 5-LO * Leucoatractief =\> inhibite lipoxigenase =\> minder inflammatie * Stimulatie glycosaminoglycaansynthese * Positeif bij kraakbeen aandoeningen * Veilig bij verschillende diersoorten * GIS toxiciteit toch * Ibuprofen * Niet bij huisdieren: te toxisch !!! * Carpfrofen
62
* Ketoprofen
* Inhibitie COX (1/2), 5-LO * Leucoatractief =\> inhibite lipoxigenase =\> minder inflammatie * Stimulatie glycosaminoglycaansynthese * Positeif bij kraakbeen aandoeningen * Veilig bij verschillende diersoorten * GIS toxiciteit toch
63
caprofen
propionzuurderivaten * Hond en kat: COX-2 \>\> COX-1 * Dus veiliger * Minder MDK, nefrotoxiciteit * Andere niet COX-gerelateerde mechanismen !!! (osteoartritis hond) * Remt synthese rheumafactoren * Bij rheumatoide artritis * Inhibeert migratie leukocyten * Verhindert aanmaak osteoclast activerende factor * Beenopbouw inhiberen * Stimuleert synthese glycosaminoglycaan * Ook bij belang voor behandeling osteoartritis =\> bij de hond * Overmatige kb afbraak, beenafbraak, letsels atritis enz * Indicaties * Post-op analgesie * Locomotorische aandoeningen * Hond * = osteo artritis bv
64
* NSAIDS: pyrazolonederivaten
* Fenylbutazone, suxibuzone (prodrug fenylbutazone), dipyrone = metamizole * Paard ! * Strikt en traag IV toediening! * Etsend =\> grote kans op frebitis * Nauwe therap-tox index * Papillaire necrose =\> nefrotoxiciteit * Anti-inflammatoir \>\> ( antpyrese/analgesie) * Indicaties: manken, musculoskeletaal (osteoartritis * NIET koliek (niet perifee) * Nooit aan voedselproducerende dieren !! * Beenmergdepressie bij mens
65
* NSAIDS: Oxicams
* Meloxicam * COX-2 \>\> COX-1 * Chronische (musculo)skeletale aandoenignen * Osteoartitis hond (en kat) * Post-operatieve pijnbestrijding * Piroxicam * Vnl als cytostaticum
66
* NSAIDS: COXIBS
* Cimicoxib, robenacoxib, **mavacoxib,** celecoxib, deraxocib, firocoxib, * Selectief COX-2 !!!! * Arachidonzuur bindt op cox enzyme =\> cox zet prostaglinine =\> G2 H2 E2 (mar moet kunnen binnendringen =\> belangrijskte verschil 1 en 2 = cox 1 heeft veel nauwere tunnel dan 2 =\> selecteive cox 2 inhibitoren kunnen binnendringen in 2 en daar binden maar zijn te groot om in cox 1 te penetreren en daar aan bindingssite te hangen * Niet selectieve NSAID binden zowel bij cox1 als 2 =\> verhinderd dat arachidonzuur kan binnendringen * Chronische therapie (musculo)skeletale aandoeningen, post-op analgesie * Heel vaak onlabel gebruikt * Bij bijzondere dieren, waar zeer beperkte hoeveelheid gm zijn geregistreerd, aan ons om te kijjken wat de farmacokinetiek en dynamiek bij die andere dieren * Bij vogels daalt het veel sneller * Maar mavacoxib heeft hele lange eliminatie halfwaardetij : pas na 1000 uur daling * Mavacoxib bij honden zeer gewild omdat het maar om de week fzo moet omdat het heel goed gebonden is tov alle andere NSAIDS
67
autaoïden algemeen
* = Lokale hormonen * Hormoonachtige substanties die lokaal geproduceerd worden en gaan inwerken op hetzelfe weefsel * Normaal = op 1 plek gemaakt en op andere weefsels inwerking * Biogene amines * Serotonine , histamine * Serotonine =5HT receptor * Polypeptiden * Bradykinine, substance P, angiotensine * Eicosanoïden * PG, Tx, LT
68
histamine
* Histamine * Long, maagmucosa, basofielen * Basofielen is reservoir * Bronchoconstrictie * Maagmucosa =\> H+ secretie stijgt =\> pH daalt * Door: gm, fysische stimulie zoals warmte, koude traume , toxines, immuun * Moeten binden op receptor * H1, H2 (en meer maar daar werkt niks op in) * H1 receptor * Gq pathway (Gx) * Q zal fosfolipase C activeren =\> PIP2 om in IP3 fosfaat en diacethyl glycerol (DAG) * IP3 =\> Ca ++ stijgen * DAG =\> proteine kinase activeren * effecten * Bronchoconstrictie, uitgez kat (daar dilatatie) * Uteruscontractie (1) * stimulatie GI motiliteit * Relaxatie wand bloedvaten (NO) * Hypotensie * Extravasatie =\> oedeemvorming (bij histamineR * H2 * Gs pathway * Parietale cel maag =\> maagzuursecretie * Binding H2 =\> S proteine =\> stimulatie adenylaat cylage =\> stimulatie van cAMP =\> stimulatie ATPase enzym =\> timulatie proton secretie =\> pH daalt * Werking * Indirect hebben gastrine en acethylcholine ook stimulatoir effet op histamine effecte =\> gastrine bindt thv enterochromafiene like celllen in de buurt van parietale cellen =\> zullen histamine vrijstellen =\> H2 receptor =\> Gs proteine stimulatie =\> protonsecretie * Tachycardie * Histamine op cardiale H2 receptoren =\> tachycardie * Werking * Indirect hebben gastrine en acethylcholine ook stimulatoir effet op histamine effecte =\> gastrine bindt thv enterochromafiene like celllen in de buurt van parietale cellen =\> zullen histamine vrijstellen =\> H2 receptor =\> Gs proteine stimulatie =\> protonsecretie
69
H1 R histamine
* Gq pathway (Gx) * Q zal fosfolipase C activeren =\> PIP2 om in IP3 fosfaat en diacethyl glycerol (DAG) * IP3 =\> Ca ++ stijgen * DAG =\> proteine kinase activeren * effecten * Bronchoconstrictie, uitgez kat (daar dilatatie) * Uteruscontractie (1) * stimulatie GI motiliteit * Relaxatie wand bloedvaten (NO) * Hypotensie * Extravasatie =\> oedeemvorming (bij histamine)
70
H2 R histamine
* Gs pathway * Parietale cel maag =\> maagzuursecretie * Binding H2 =\> S proteine =\> stimulatie adenylaat cylage =\> stimulatie van cAMP =\> stimulatie ATPase enzym =\> timulatie proton secretie =\> pH daalt * Werking * Indirect hebben gastrine en acethylcholine ook stimulatoir effet op histamine effecte =\> gastrine bindt thv enterochromafiene like celllen in de buurt van parietale cellen =\> zullen histamine vrijstellen =\> H2 receptor =\> Gs proteine stimulatie =\> protonsecretie * Tachycardie * Histamine op cardiale H2 receptoren =\> tachycardie * Werking * Indirect hebben gastrine en acethylcholine ook stimulatoir effet op histamine effecte =\> gastrine bindt thv enterochromafiene like celllen in de buurt van parietale cellen =\> zullen histamine vrijstellen =\> H2 receptor =\> Gs proteine stimulatie =\> protonsecretie
71
* H1-antihistaminica
* = receptor blokkers * 1e gen: hydroxyne, promethazine, astemizole * 2e gen: cetirizine, loratidine, terfenadine * =\> van belang : door sedatie
72
effecten H1-antihistaminica
* Sedatie * 1e generatie niet geioniseerd bij fysiologische pH =\> kunnen membranen passeren (zoals bloed-hersen barrière) =\> CZS effecten zoals sedatie * 2e generatie = geioniseerd bij fysiologische pH =\> NIET door bloed-hersenbarrière =\> veel minder sedatie * VC * Verminderd oedeem * Verminderde zwelling neusmucosa = * =\> symptomen sterk reduceren * GI motiliteit inhiberen * Bronchodilatatie * Astmatische patienten * Lokaal anesthetische werking * Jeuk, urticaria =\> positieve eigenschappen waarmee hiermee de neiging tot krabben wordt verminderd
73
indicaties H1 antihistaminica
* Sedatie: promethazine * 1e gen * Reisziekte: promethazine, trimeprazine (neuroleptica maar niet selectiviteit ook antagonistisch thv H1R) * Allerie: urticaria, rhinitis, conjuntivitis, pruritis, anafylaxie * 2e gen * Anafylaxie = uitgesproken hypotensie * Samen met hoge dosis adrenaline voor VC * Symptomatische behandeling mastceltumoren * H1 + H2 antihistaminica
74
* H2-antihistaminica
* Preparaten * Cimetidine * 1e * Minst en weinig potent * Inhibitor CYP enzymes =\> grote kans op interactie met andere gelijktijdig toegediende GM =\> door verminderde biotransformatie van andere met mogelijks toxiciteit tot gevolg * Famotidine * Ramitidine * Nizatidine * Schema * Vnl al gezien * Protonsecretie werken in op protonsecreite en zorgen dat histamine niet kan binden =\> geen H+ secretie * Misoprostol =\> bindt htv prostaglandine 1 R =\> inhibeert de protonpomp * Acethylcholine thv de parietale cel =\> muscarine R =\> zal protonpomp stimuleren en * Gastrine bindt thv CCKR * =\> gastrine, acethylcholne EN histamine stimuleren protonpomp =\> prostaglandine E gaat protonpomp inhiberen * Gastrine en acethylcholine ook indirect via histamine productie =\> verergering protonsecretie
75
* Prostaglandines
* PGE * Misoprostol * Zit veel in sperma * PGF2afla * Dinoprost, cloprostenol, alfaprostol * VC corpus luteum : =\> Regressie corpus luteum (paard/herkauwer): VC BV * Indicaties * Oestrussynchronisatie * hk * Suboestrus (dieren die niet in cyclus raken * Partusinductie rund, geit, varken * CL nog steeds actief * Abortus paard \< 5w dracht * Geen corpus luteum op eidne dracht =\> partus inductie is gelinkt aan oxitocine * Vroege abortus wel mogelijk * Weet: luteulyse om aanwezige CL te vernietigen =\> kans voor nieuwe follikels te rijpen en ontwikkeling