Centraal zenuwstelsel deel II Flashcards
(75 cards)
1
Q
anti-epileptica algemeen
A
- werken in op één of meerdere van de volgende mechanismen
- versterken effect van GABA
- blokkade van de voltage afhankelijk Na+ kanalen
- inhibitie van het effect van glutamaat (NMDA receptor)
2
Q
anti epileptische geneesmiddelen
A
- fenobarbital
- KKBr
- Promidone
- Imepitoïne
- benzodiazepines
- Fenobarbital
- GABAaR
- 1e keus voor chronische therapie
- Auto-inducte CYP450 enzymen
- Dosis moet je gaan toenemen
- Veel gebruikt
- Relatief Veilig
- Werkt goed
- Zeer goedkoop
- KBr
- Br ~ Cl-
- Adjunctietherapie
- Met fenobarbital => versterken klinische efficaciteit
- Broom kan dezelfde weg vormen als Cl- => hyperpolarisatie => inhibitie prikkeloveracht
- Promidone
- Pro-drug
- Gemetoboliseerd tot phenobarbital !!!!!!
- Door lichaamseigen enzymes
- Meer hoef je niet te weten
- Imepitoïne
- Nieuw anti-epilepticum
- Gegeneraliseerde idiopatische epilepsie
- Vglm PB
- Geen klinishe (niet zelfe als) efficaciteit
- Beide zeer werkzaam
- Minder nevenwerkingen bij IME ivglm PB
- IME ook werkzaam bij dieren refractair aan PB/primidone
- Geen klinishe (niet zelfe als) efficaciteit
- Benzodiazepines
- Bv diazepam
- Status epilepticus
- Niet geschikt voor chronisch gebruik
- Snelle eliminatie
- Tolerantie
- Fyseieke en psychische afhanklijkheid
- Chronische therapie met PB? => diazepam?
- Maar de vraag is welke dosis? Wnat PB induceret CYP enzymes en diazepam is een substraat ervan => bij normale dosering is er grote kans dat het niet werkt => dosis x2 voor goede efficaciteit
3
Q
- Fenobarbital
A
- GABAaR
- barbituraten activeren GABA CL- kanalen => drempelwaarde voor ontlading verhogen
- 1e keus voor chronische therapie
- niet status epilepticus (effect na 20min)
- Auto-inducte CYP450 enzymen
- Dosis moet je gaan toenemen
- Veel gebruikt
- Relatief Veilig
- Werkt goed
- Zeer goedkoop
- uniek: anti-covulsieve eigenschappen bij lagere dosering dan nodig voor CZS depressie
- neveneffecten
- klinisch meest belangrijk = hepatotoxiciteit
- verhoogde leverenzymes (ALT, AST)
- soms effectief leverschade
- klinisch meest belangrijk = hepatotoxiciteit
4
Q
- KBr
A
- Br ~ Cl-
- Adjunctietherapie
- gebruikt om de werking van fenobarbital en benzodiazepines te potentialiseren
- Met fenobarbital => versterken klinische efficaciteit
- gebruikt om de werking van fenobarbital en benzodiazepines te potentialiseren
- Broom kan dezelfde weg vormen als Cl- => hyperpolarisatie => inhibitie prikkeloveracht
- oraal hond => goede orale biologische beschikbaarheid
GI irritatie mogelijk - niet bij katten => kan erge astma aanvallen uitlokken
5
Q
- Promidone
A
- Pro-drug
- Gemetoboliseerd tot phenobarbital !!!!!!
- Door lichaamseigen enzymes
- Meer hoef je niet te weten
6
Q
- Imepitoïne
A
- partiele agonist van gaba receptor
- Nieuw anti-epilepticum
- lagere potentie dan vb fenobarbital
- voor Gegeneraliseerde idiopatische epilepsie
- Vglm PB
- Geen klinishe (niet zelfe als) efficaciteit
- Beide zeer werkzaam
- Minder nevenwerkingen bij IME ivglm PB
- IME ook werkzaam bij dieren refractair aan PB/primidone
- Geen klinishe (niet zelfe als) efficaciteit
- geen verhoogde leverenzymen
7
Q
- Benzodiazepines
A
- Bv diazepam
- eerste keuze start epilepticus via IV
- GABA agonist => versterken hyperpolarisatie
- Status epilepticus
- Niet geschikt voor chronisch gebruik
- Snelle eliminatie
- Tolerantie
- Fyseieke en psychische afhanklijkheid
- Chronische therapie met PB? => diazepam?
- Maar de vraag is welke dosis? Want PB induceert CYP enzymes en diazepam is een substraat ervan => bij normale dosering is er grote kans dat het niet werkt => dosis x2 voor goede efficaciteit
- midazolam en lorazepam en clonazepam
8
Q
- Nevenwerkingen PB
A
- Ataxie
- Neurogenen polydipsie
- PUPD
- Sedatie
- (Hepatoxiciteit)
- (Hematologische afwijkingen
9
Q
- Nevenwerkingen imepitoïne
A
- Veel minder vaak en minder erg
- Polyfagie
10
Q
- Opgelet met humane GM (anti epileptica)
A
- !!!!! veel toxisch voor hond wat veilig is voor mens
- Te korte T1/2: carbamazepine, fenytoine, valproaat ethosuximide
- Toxiciteit bij de hond: lamotrigine, vigbatrine
- => ofwel chloor kanaal stimuleren of ex remmen
11
Q
Centraal werkzame spierrelaxantia
A
- Bv alfa2 ag, benzodiazepines, guaifenesine
- Guaifenesine
- Gajacol glycerine ether
- Cocktailanesthesie
- Aanbevolen dosering: geen relax AHspieren = gewenst
- Triple drip
12
Q
Antidepressiva
A
- Patienten met dwangneurose, agressief, angstg
- Depressies vaak door tekort aan bepaalde neurotransmittors Thv hersenen zoals serotonine en noradrenaline
- Klassen
- Monoamide oxidase inhibitoren (MAOIs)
- Tricycische antidepressiva (TCA)
- Selective reuptace inhibitors = SSRI’s
- Gemeenschappelijke kenmerken
- Klinische verbetering en srespons meestal pas na enkele weken
- Verhogen beschikbare neurotransmittor concentraties
- Tricyclische antidepressiva (S CYPs)
- Niet combineren met andere antidepressiva
- SSRI’s = immio cyp
- Stimulatie sympaticus met oa droge mond, constipatie en urinaire retentie
- Verhoging serotonine en norepinefrine (overmaat geeft S stimulatie)
- Niet combineren met andere antidepressiva
- SSRIs
- Fluoxetine, paroxetine
- Veiliger dan TCA
- Geen effect op noradrenaline => reuptake niet gaan activeren
- Selective serotonine reuptace realiseren
- MAOI
- Selegiline
- Inhibeert afbraak van neurotransmine, serotonine en ….
- Verhoogde noradrenaline en verhoogde serotnonie => mogelijks zelfde effetecten als tricyclische
- Remt MAO- B (mono amine oxidase)
- Niet in combinatie met amitraz
- Anti ectoparasiticum
- Alfa 2 agonistische eigenschappen
- Maar ook MAO inhibitie => synergistisch effect
- Selegiline
13
Q
- Tricyclische antidepressiva (S CYPs)
A
- inhiberen de reuptake van noradrenaline en serotonine
- Niet combineren met andere antidepressiva
- SSRI’s = immio cy
- cyp450 inhibitoren
- Stimulatie sympaticus met oa droge mond, constipatie en urinaire retentie
- Verhoging serotonine en norepinefrine (overmaat geeft S stimulatie)
- verminderde angst en opwinding
- hond: milde agressie, dwangmatig gedrag en angst
- kat: sproeien, ongepast urineren, overmatig likken an vacht en overmatig miauwen
14
Q
- SSRIs
A
- Fluoxetine, paroxetine
- Veiliger dan TCA
- Geen effect op noradrenaline => reuptake niet gaan activeren
- Selective serotonine reuptace realiseren
- inhiberen SSRIs e heropname van 5-HT met minimale effect op NA => verhoogde synaptische 5-HT concentraties
15
Q
- MAOI
A
- Selegiline
- Inhibeert afbraak van neurotransmine, serotonine en ….
- Verhoogde noradrenaline en verhoogde serotnonie => mogelijks zelfde effetecten als tricyclische
- Remt MAO- B (mono amine oxidase)
- Niet in combinatie met amitraz
- Anti ectoparasiticum
- Alfa 2 agonistische eigenschappen
- Maar ook MAO inhibitie => synergistisch effect
16
Q
opioïde analgetica algemeen
A
Opioïde analgetica
= pijnstillers
- Vnl in vs epidemie
- Net als barbituraten overdosis = ademhalingsdepressies => kan leiden tot sterfte
- Verslavend => fysische en psychische afhankelijkheid (niet bij NSAID’s)
- Antidoot = naloxone => zal ervoor zorgen dat opioid van de receptor geduwd wordt => antagonist van receptor
- Etiologie
- Opiodie plant = popie, papaver en ferum
- Latijns amerika en goldon triangle (thailand)
- Opium is sap wat vrijkomnt
- In opiumsap = morfine => prikkels inhiberen
17
Q
algemeen opioide analgetica
A
- Opiaten = derivaten van opium (bevat morfine)
- Opioïden = producten met morfine-achtige effect => binden op opioide receptoren of structuur maar onafhankelijk van structuurverwantschap
- Bv pethidine, methadone, pentazocine
- => agonisten van opioïd receptoren => mu, kappa en gamma
- Opïoide receotoren zijn natuurlijk voorkomende receptoren in het lihcaam die interageren met natuurlijk voorkomende opioïde neuropeptiden (vb. enkefalines, dynorfines en endorfines)
- Alle receptoren zijn inhiberende Gi gekoppelde die neurotransmissie en endocriene secretie inhiberen n CZS, ander zoals urinair, gis en vas deferens
- Zie schema dia
- Effecten anders in verschillende receptor
- Mu
- = supraspinaal, spinaal en perifeer analgesie + sedatie
- Ademhalingsdepressie +++ => makklijkst overdosis
- Afhankelijkheid = +++ = vnl MU
- Alle 3
- Inhibitie gis motiliteit
- Gebruiken we soms bij ernstige darmspasmen en koliek
- Tegelijkertijd (supra)spinaal en perifeer analgesie
- Inhibitie gis motiliteit
- Andere receptroen
- Variabel
- Allebei analgesie
- Ademhalingsdepressie en afhankelijkheid is veel beperkter
- => deze agonsten gebruiken om mensen te laten afkikken
- Mu
18
Q
verschillen in verschillende opioide receptoreren
A
- Mu
- = supraspinaal, spinaal en perifeer analgesie + sedatie
- Ademhalingsdepressie +++ => makklijkst overdosis
- Afhankelijkheid = +++ = vnl MU
- Alle 3
- Inhibitie gis motiliteit
- Gebruiken we soms bij ernstige darmspasmen en koliek
- Tegelijkertijd (supra)spinaal en perifeer analgesie
- Inhibitie gis motiliteit
- Andere receptroen
- Variabel
- Allebei analgesie
- Ademhalingsdepressie en afhankelijkheid is veel beperkter
- => deze agonsten gebruiken om mensen te laten afkikken
19
Q
effecten opioide analgetica
A
- Analgesie
- sedatie : muR thvd locus cereleus
- gezien bij alfa 2 agonist
- paradoxale excitatie
- diersoortafhankelijk:
- vnl kat en paard geexciteerd, zeker bij niet optimale dosis (varken en rund ook)
- Houdt u bij dosis bijsluiter
- honden snel gesedeert => veel betere distributie van die mu R
- bij nog hogere dosis ook excitatie
- vnl kat en paard geexciteerd, zeker bij niet optimale dosis (varken en rund ook)
- overdosering kan paradoxale excitatie uitlokken
- kleine dosis: lichte excitatie
- therapeutsche dosis: sedatie
- hoge dosis: sterke excitatie
- diersoortafhankelijk:
- CV
- Vrij beperkt
- Zijn CV sparend bij therapeutische dosis. (soms bradycardie)
- Respiratoir
- muR
- directe depressie AHC (hersenstam) (kappa en gamma minder effect)
- door een verminderde gevoeligheid van de neuronen in de hersenstam voor CO2 => stijging arteriële CO2 + daling O2-gehalte
- anti-tussief
- = anti hoest
- Agonsiten van mu en ? receptoren onderdrukken het centrale hoestcentrum. (onafhankelijk van ah depressie)
- codeïne, dextromethorphan
- (thermoregulatie)
- onderdrukken
- GIS
- Emesis: stimulatie van braken door stimulatie van de chemoreceptor trigger zone (CRTZ). => ligt buiten de BHB => dus bij lager dosering die geen analgetische werking hebben kan braken nog steeds optreden
- Onderdrukken CRTZ (chemo receptor trigger zone): apomorfine (evd meest betrouwbare emetica bij de hond)
- Motiliteit
- = dopamine agonist die inwerkt op CRTZ
- Constipatie: loperamide (derivaat)
- = imodium
- Werking: inwerking op mu R thv perifeer zenuwstelsel => acetthyl choline thv PS inhiberen
- Tolerantie
- Dosis opdrijven met de tijd
- Hogere dosis voor zelfde effect
- Omdat muR gefosforyleert kan worden = conformatiewijziging => affiniteit van morfine voor de receptor gaat verminderen
- Andere (partiele) oorzaak = downregulatie van het aantal R
- De afhankelijkheid is zowel fysisch als psychisch => geleidelijk verlagen
- (urinair)
- Retentie en verminderde urinaire prouctie (muR activatie)
- Afhankelijkheid, withdrawall
- Gebruik moeder met baby in baarmoeder
20
Q
analgesie opioide analgetica mechanisme
A
- Schema dia
- (supra)spinaal en perifeer analgesie
- Nociceptieve afferente zenuwuiteinde => gaat naar dors hoorn rm => overgedragen naar centrale banen = tractus spinothalamicus (door glutamaat) => glutamaat bindt thv NMDA receptor en substance p = neurokinine 1 en die bindt op nk1R
- Naast glutamaat ook calcitonine gene related peptide = neuropeptide die prikkeloverdracht doet verspoedigen
- De opioide => gaan dan mu, kappa, beta stimuleren => minder vrijstelling van substance p en glutamaat => minder prikkeloverdracht = niveau spinale analgie
- Bij toch doorgaan prikkel = > tractus spinothalamicus => thv cortex => daar czs prikkeloverdracht inhiberen door activatie van verschillende hersenstukjes
- Periaquaductal gray => stimuleren van nucleus raphe magnus => zal inhiberend effect hebben thv dorsale hoorn rm => enkephaline, serotonine verstelllen => prikkelvoerdracht inhiberen
- Opioid spinaal => gaan ook nucleus reticularis paragiganticoellula RIS
- mechanisme
- nociceptieve impuls => thv dors hoorn rm => prikkel overdragen van ene naar andere zenuw duur substance p of andere neuropeptide => binding respectivelijke receptor
- opïoaten => binding thv die receptor en gaat die vrijstelling inhiberen
- natuurlijike opiodie: endorfine, tinorfines, enkylforine
- maar exogeen toegevoegde opioide voorkomen uitstorting van septieve prikkels (glutamaat, substance p, enz..) door binding op die receptoren
21
Q
tolerantie opioide analgetica
A
- Dosis opdrijven met de tijd
- Hogere dosis voor zelfde effect
- Omdat muR gefosforyleert kan worden = conformatiewijziging => affiniteit van morfine voor de receptor gaat verminderen
- Andere (partiele) oorzaak = downregulatie van het aantal R
- De afhankelijkheid is zowel fysisch als psychisch => geleidelijk verlagen
22
Q
- paradoxale excitatie opioide
A
- diersoortafhankelijk:
- vnl kat en paard geexciteerd, zeker bij niet optimale dosis (varken en rund ook)
- Houdt u bij dosis bijsluiter
- honden snel gesedeert => veel betere distributie van die mu R
- bij nog hogere dosis ook excitatie
- vnl kat en paard geexciteerd, zeker bij niet optimale dosis (varken en rund ook)
- overdosering kan paradoxale excitatie uitlokken
- kleine dosis: lichte excitatie
- therapeutsche dosis: sedatie
- hoge dosis: sterke excitatie
23
Q
gis opioide
A
- Emesis: stimulatie van braken door stimulatie van de chemoreceptor trigger zone (CRTZ). => ligt buiten de BHB => dus bij lager dosering die geen analgetische werking hebben kan braken nog steeds optreden
- Onderdrukken CRTZ (chemo receptor trigger zone): apomorfine (evd meest betrouwbare emetica bij de hond)
- Motiliteit
- = dopamine agonist die inwerkt op CRTZ
- Constipatie: loperamide (derivaat)
- = imodium
- Werking: inwerking op mu R thv perifeer zenuwstelsel => acetthyl choline thv PS inhiberen
24
Q
indicaties opioide
A
- (Effectieve therapeutische indicaties)
- Premedicatie
- Cocktailanesthesie
- Effect andere anesthetica verhogen => dosissen van alles verlagen => minder kans op nevenwerking
- Inductie anesthesie bij hond en kat: dosisafhankelijke daling van de MAC van inhalatie anesthetica.
- Kunnen niet als enige anestheticum gebruikt worden
- Analgesie
- Zowel perifeer als centraal
- Neuroleptanalgesie
- Bv troperidol
- Al gezien
- Neuroleptcium
- Opioid analgeticum
- Sedatie
- Via inwerking locus sereleus
25
* Uitleg potentie en efficaciteit
* Efficatieteit = volle vs partiele agonisten: max effect dat uitgelokt kan worden door preparaat
* Potentie = hoe minder je nodig hebt om 50% van max effect te lokken
* Volle agonisten
* A,C,D
* Maximale effect die mogelijks uit te lokken is in een bepaald weefsel
* Van volle agonisten is A het meest potent: meest analgetisch effect maar ook meeste kans op intoxicatie
* Partiële agonisten
* B
* Nooit het effect als bij een volle agonist =\> effect plafond eerder af
* Minder kans op sterfte door ah depressie =\> effecten zijn minder erg (niet alleen de gunstige)
* Potente preparaten
* Meest potent = B
* = dosis of concentratie die nodig is om 50% van de maximale effect te gaan uitlokken
* Van kleinere hoeveelheid van D al voldoende is om 50% van het effect te gaan uitlokken
* Minder potente preparaten
26
volle agonisten opioide
* Morfine
* Klassieke voorbeeld = standaard
* Prototype
* Ut opium gewonnen
* Natuurlijk preparaat
* Kan gebruikt worden bij acute pijn bij hond, kat en paard te verlichten
* Lage dosis kat (anders excitatie)
* Bij paard kunnen sedativa simultaat toegediend worden voor staande chirurgische ingrepen
* Bij hond ook als premedicatie
* (methadon = alternatief voor morfine met minder sedatie en emetische effecten )
* Fentanyl
* Krachtig bij hond en kat gebruikt voor inductie van anesthesie f premedicatie samen met andere geneesmiddelen
* Post-operatieve pijbestrijding of chronische pijnbestrijding (patches)
* Chronische osteo-artritis, HD
* Chemisch gesynthetiseerd vnl
* Potentie: morfine \< alfentanyl \< fentanyl \<\< sufentanyl \<\<\< cerfentanyl (olifanten verdoven)
* Fotos dia geven aan hoeveel er nodig is voor dood
* ![]()
* Carfentanyl
* Exotische dieren
* Niet bij paard ! (hypertensie en tachycardie)
* (0,4 mg is genoeg om olifanten in slaap te krijgen)
* Etorfine
* Heel potent, cfr
* Neushoorns, olifanten enz.
* Als je het wil aankopen je automatisch het antidoot erbij krijgt
* Stel je prikt jezelf per ongelijk =\> moet onmiddellijk toedienen anders ben je in 10s dood
* Meperidine =\> loperamide
* Anti-diarree
* Verminder AcCh vrijstelling cholinerge zenuwuiteinde darm (PS)
27
* Morfine
* Klassieke voorbeeld = standaard
* Prototype
* Ut opium gewonnen
* Natuurlijk preparaat
* Kan gebruikt worden bij acute pijn bij hond, kat en paard te verlichten
* Lage dosis kat (anders excitatie)
* Bij paard kunnen sedativa simultaat toegediend worden voor staande chirurgische ingrepen
* Bij hond ook als premedicatie
28
* Fentanyl
* Krachtig bij hond en kat gebruikt voor inductie van anesthesie f premedicatie samen met andere geneesmiddelen
* Post-operatieve pijbestrijding of chronische pijnbestrijding (patches)
* Chronische osteo-artritis, HD
* Chemisch gesynthetiseerd vnl
* Potentie: morfine \< alfentanyl \< fentanyl \<\< sufentanyl \<\<\< cerfentanyl (olifanten verdoven)
Fotos dia geven aan hoeveel er nodig is voor dood
29
* Carfentanyl
* Exotische dieren
* Niet bij paard ! (hypertensie en tachycardie)
* (0,4 mg is genoeg om olifanten in slaap te krijgen)
30
* Etorfine
* Heel potent, cfr
* Neushoorns, olifanten enz.
* Als je het wil aankopen je automatisch het antidoot erbij krijgt
* Stel je prikt jezelf per ongelijk =\> moet onmiddellijk toedienen anders ben je in 10s dood
31
* Meperidine =\> loperamide
* Anti-diarree
* Verminder AcCh vrijstelling cholinerge zenuwuiteinde darm (PS)
32
* Partiële agonist opioide
* Buprenorfine
* Partiële agonist mu-R, antagonsit k-R
* Analgesie, sedatie, euforie, GI effecten en respiratoire depressie
* Als anti therapie morfine verslaving
* Analgetishe eigenschappen maar niet zo erg als morfine =\> ah depressies beperkter
* 30x potenter dan morfine!!
* De affiniteit van buprenorfune voor mu-R hoger is dan voor morfine! =\> als die veel hoger is dan voor morfine betekend dat als morfine ook in lichaam aanwezig is heeft die geen kans om te binden want buprenorfine was het voor
* Verhoging dosis leidt niet tot verdere verhoging effecten
* Lange werkingsduur doordat vrijkomen van de receptor traag gaat (langer dan andere)
* Het is partiele agonist= \> kan dus toch gebruikt worden om intoxicatie gebruikt worden van morfine
* Butorphanol
* Ook partiele agonsit muR, volle agnosit kappaR =\> maximaal analgetishc effect maar kappa R heeft beperkte afhankelijkheid en AH depressie = minder toxisch dan volle muR
* Dosis effect is idem buprenorfine
* Bij IM of IV : analgesie, sedatie, rechtstaande chirurgie paard (samen met alfa 2 agonsit)
* Verlichting pijn
* Na orale toediening: anti-tussieve eigenschappen bij hond. Biologische beschikbaarheid si te laag om analgetische en sedatieve eigenschappen uit te oefenen
* Potenter dan morfine
* **Butorphanol is een van de meest gebruikte analgetica en anesthesie adjuncttherapeutica in de diergeneeskunde !!!!!!**
* Rechtstaande operatie paard
* Analgetische aspecten zeer uitgesproken =\> patient manipuleren
* Anti-tussief KHD
33
* Buprenorfine
* Partiële agonist mu-R, antagonsit k-R
* Analgesie, sedatie, euforie, GI effecten en respiratoire depressie
* Als anti therapie morfine verslaving
* Analgetishe eigenschappen maar niet zo erg als morfine =\> ah depressies beperkter
* 30x potenter dan morfine!!
* De affiniteit van buprenorfune voor mu-R hoger is dan voor morfine! =\> als die veel hoger is dan voor morfine betekend dat als morfine ook in lichaam aanwezig is heeft die geen kans om te binden want buprenorfine was het voor
* Verhoging dosis leidt niet tot verdere verhoging effecten
* Lange werkingsduur doordat vrijkomen van de receptor traag gaat (langer dan andere)
* Het is partiele agonist= \> kan dus toch gebruikt worden om intoxicatie gebruikt worden van morfine
34
* Butorphanol
* Ook partiele agonsit muR, volle agnosit kappaR =\> maximaal analgetishc effect maar kappa R heeft beperkte afhankelijkheid en AH depressie = minder toxisch dan volle muR
* Dosis effect is idem buprenorfine
* Bij IM of IV : analgesie, sedatie, rechtstaande chirurgie paard (samen met alfa 2 agonsit)
* Verlichting pijn
* Na orale toediening: anti-tussieve eigenschappen bij hond. Biologische beschikbaarheid si te laag om analgetische en sedatieve eigenschappen uit te oefenen
* Potenter dan morfine
* **Butorphanol is een van de meest gebruikte analgetica en anesthesie adjuncttherapeutica in de diergeneeskunde !!!!!!**
* Rechtstaande operatie paard
* Analgetische aspecten zeer uitgesproken =\> patient manipuleren
* Anti-tussief KHD
35
* Antagonisten opioide
* Nalbuphine: antag mu / part ag kappaR
* Nog altijd analegetische effecten (part kappaR) maar minder dan mu agonist
* Kan resporatoire depressie van agonistn omkeren
* Naltrexone, naloxone, diprenorfine
* Antagonistisch op mu, kappa en delta Receptor
* = echte antagnosten gebruikt als antidoten
* Naltrexone
* Echte antagonist
* Langwerkend
* Gebruikt om effecgten van carfentanil en etorfine op te heffen
* Naloxone
* Echte antagonist
* Gebruikt post-operatief om de respiratoire depressie op te heffen
* Opgelet: ook de analgetishe effecten verdwijnen
* Effecten opioiden antagoniseren bij keizersnee op neonaten
* Diprenorfine
* Om effecten etorfine op te heffen
36
Nalbuphine
* Nalbuphine: antag mu / part ag kappaR
* Nog altijd analegetische effecten (part kappaR) maar minder dan mu agonist
* Kan resporatoire depressie van agonisten omkeren
37
* Naltrexone, naloxone, diprenorfine
* Naltrexone, naloxone, diprenorfine
* Antagonistisch op mu, kappa en delta Receptor
* = echte antagnosten gebruikt als antidoten
* Naltrexone
* Echte antagonist
* Langwerkend
* Gebruikt om effecgten van carfentanil en etorfine op te heffen
* Naloxone
* Echte antagonist
* Gebruikt post-operatief om de respiratoire depressie op te heffen
* Opgelet: ook de analgetishe effecten verdwijnen
* Effecten opioiden antagoniseren bij keizersnee op neonaten
* Diprenorfine
* Om effecten etorfine op te heffen
38
39
hoe werkt inflammatie
* Als we infectie trauma hebben =\> fosfolipase A2 vrijsgesteld =\> die zal celmembraanfosfolipiden omzetten tot arachidonzuur (AA)
* Glucocorticoïden =\> zijn S-aids
* Gaan FLA2 inhiberen
* Omzetten tot AA
* Dan belangrijk enzym = COX (cyclo oxigenase)
* Zal AA =\> prostaglandine G2 =\> prostaglandine H2 omzetting
* Inhibitie COX enzym door NSAID’s =\> geeen PGG2 en PGH2
* Andere gaan ook 5-hypoxygenase inhibereb = dual inhibitor
* =\> verder omgezet tot PG E2, PGFalfa, PGD2,. H2= \> prostacycline, PGI2 en tenslote ook tot tromboxane A2 of tromboxane B2
* Lipoxygenase zal ook andere mediatoren vormen:
* Leucotaxis (aantrekken leucocyten) =\>
* Effecten prostaglandines
* VD =\> oedaam
* Primordiaal proces inflammatie
* Pijn sensitisatie
* Bronchoconstrictie
* En meer
* Tromboxane
* Trombose
* VC
* Bronchoconstrictie
* NDAID =\> cox inhiberen =\> minder tromboxane A2, prostacyline en PG = eicosanoïden
* Algemeen werkingsmechanisme = onderdrukking eicosanoïden =\> anti piretisch effecgt, analgetisch, anti-inflammatoir
40
* Effecten prostaglandines
* VD =\> oedaam
* Primordiaal proces inflammatie
* Pijn sensitisatie
* Bronchoconstrictie
* En meer
41
NSAIDs
* Eicosanoiden (die belangrijk zijn voor inflammatie)
* PGD2, PGF2alfa, PGI2
* PGE2
* VD, oa. Nierdoorbloeding =\> toxisch effecten van NSAID is acute nierinsufficiëntie
* Geen cox =\> geen PGE2 =\> geen VD =\> VC =\> ANI = acute nier insufficientie
* Inhibeert thrombocytenaggregatie
* FxA2: trhombo bevorderen
* PGE2
* Bronchodilatatie
* Maagsapseretie (proton) daalt / maagslijmsecretie stijgt
* Minder maagzuur gesecreteerd =\> maagulcera omdat PGE2 geinhibeert =\> meer proton secretie =\> meer kans op inwerking maagmucosa
* Pijnperceptie
* Analgetische effecten
* Koortsinducerend
* Inwerking op hypothalamus centrum via interleukine
* TX (tromboxanen)A2
* VC
* Stimulatie thrombocytenaggregatie
42
COX werking
* Er zijn 2 isovormen van COX
* COX1
* Constitutief tot expressie (altijd) = belang van homeostase en normale fysiologie
* Maagmucosa, nieren
* COX2
* Vnl Induceerbaar =\> bepaalde weefsel geactiveerd en geinduceerd bij **inflammatie**!!!
* Verhoogt bij inflammatie
* Deels constitutief
* Hartspier ! =\> nodig voor normale fysiologie
* Sommige organen nood aan COX-2 voor fysiologische activiteit
* Ook andere processen: o.a. ovulatie, PDA
* Na geboorten moeten longen open gaan =\> DA sluiten en kan alleen als er voldoende COX2 activiteit is
* Inhibitie van COX kan onderverdeeld worden in verschillende categoriëm
* Manier van inhibitie
* Irriversiebel: acethylsalicylzuur (aspirine)en pyrazolonen
* =\> dus Nooit meer actief
* Reversiebele, competitieve inhibitie: NSAIDs in competitie met AA voor cox
* De meeste
* Niet-competitief: paracetamol is uitermate zwakke inhibitor van cox, nauwerlijks/geen anti-inflammatoire eigenschappen
* Plaats van inhibitie
* Centraal: paracetamol, dus enkel een centraal bedongen antipyretisch en analgetisch werking
* Beperkte kans op toxiciteit (meeste diersoorten)
* Centraal en perifeer: centraal en perifeer: centraal antipyretisch, centraal en perifeer analgetische effect en perifeer ANTI-INFLAMMATOIRE WERKING
* Relatieve affiniteit van COX 1 of 2 isoenzyme is afh van
* GM
![]()
* Acethylcalisine vnl COX 1 =\> hogere kans op intoxicatie
* Maagdarm en nier
* Ketoprofen is
* Carprofen, = zeer sterk alleen cox 2
* Laat 1 met rust =\> veel minder toxiciteit
* Diersoort
* Carprofen = klassiek voorbeeld
* Cox1 selectief bij de mens
* 1 en 2 paard
* Vnl 2 inhibitie bij KHD
* Hier dus meest gebruikt
43
* Inhibitie van COX kan onderverdeeld worden in verschillende categoriëm
* Manier van inhibitie
* Irriversiebel: acethylsalicylzuur (aspirine)en pyrazolonen
* =\> dus Nooit meer actief
* Reversiebele, competitieve inhibitie: NSAIDs in competitie met AA voor cox
* De meeste
* Niet-competitief: paracetamol is uitermate zwakke inhibitor van cox, nauwerlijks/geen anti-inflammatoire eigenschappen
* Plaats van inhibitie
* Centraal: paracetamol, dus enkel een centraal bedongen antipyretisch en analgetisch werking
* Beperkte kans op toxiciteit (meeste diersoorten)
* Centraal en perifeer: centraal en perifeer: centraal antipyretisch, centraal en perifeer analgetische effect en perifeer ANTI-INFLAMMATOIRE WERKING
*
44
* Relatieve affiniteit van COX 1 of 2 isoenzyme is afh van
* GM
* Acethylcalisine vnl COX 1 =\> hogere kans op intoxicatie
* Maagdarm en nier
* Ketoprofen is
* Carprofen, = zeer sterk alleen cox 2
* Laat 1 met rust =\> veel minder toxiciteit
* Diersoort
* Carprofen = klassiek voorbeeld
* Cox1 selectief bij de mens
* 1 en 2 paard
* Vnl 2 inhibitie bij KHD
* Hier dus meest gebruikt
45
manier van inhibitie COX
* Manier van inhibitie
* Irriversiebel: acethylsalicylzuur (aspirine)en pyrazolonen
* =\> dus Nooit meer actief
* Reversiebele, competitieve inhibitie: NSAIDs in competitie met AA voor cox
* De meeste
* Niet-competitief: paracetamol is uitermate zwakke inhibitor van cox, nauwerlijks/geen anti-inflammatoire eigenschappen
46
plaats van inhibitie COX
* Centraal: paracetamol, dus enkel een centraal bedongen antipyretisch en analgetisch werking
* Beperkte kans op toxiciteit (meeste diersoorten)
* Centraal en perifeer: centraal en perifeer: centraal antipyretisch, centraal en perifeer analgetische effect en perifeer ANTI-INFLAMMATOIRE WERKING
47
effecten COX inhibitie
* Anti-inflammatoir: verminderde PGE2 (VD =\> oedeem) en PGI2
* Analgesie: centraal en perifeer
* PGE2 gemedieerd
* Vnl. somatische analgesie \>\> viscerale
* Flunixine =\> koliek bij paard is visceraal en hiermee kun je pijn en koliek wegnemen paard
* **Geen tolerantie noch afhankelijkheid !!!**
* Antipyrese: centraaal
* PGE2 =\> IL1 =\> zal setpoint thv hypothalamus hoger zetten =\> dus krijg je hyperthermie
* Door inhibitie PGE 2 ga je de koorts wegnemen
48
toxiciteit NSAIDs
* De NSAIDs die het vaakts in de humane geneeskunde worden gebruikt kunnen **intoxicatie** bij diere veroorzakenL: oa. **Acethylsalicylszuur, paracetamol, ibuprofen, indomethacine en naproxen; zeker bij hond en nog meer bij de kat**
* Nefrotoxiciteit : door VC
* Cox 1 : PGE2 = VD
* Bij inhibite du PGE2 nier inhiberen = \>VC =\> ANI
* GIS: ulcera
* Cox-2
* PGE =\> bindt thv EP3R =\> = Gi proteine gekopelde R =\> adenylaat cyclase geinhibeerd =\>Camp daalt =\> inhibitoir effect protonpomp
* Bij NSAID minde PGE …. =\> stimulatie protonpomp
* PGE analoog = misoprostol
* Kan gebruikt worden ter behandeling van maagulcera =\> adenylaatcyclase inhiberen =\> Camp daalt =\> inhibitoir effect protonpomp
* Bloedstolling
* TxA2 (VC, pro-aggregatie, vrijgesteld door thrombocyten zelf)
* PGI2 (+PGE2) (VD, anti-aggregatie (omgekeerd), vrijgesteld door endotheelcelle)
* Homeostase =\> beide heffen elkaar op : geen trhombus en geen bloedingen
* =\> acethylsalicylzuur =\> inhibeert preferantieel TxA2 =\> verminderde TxA2 =\> verminderde pro-aggregatie =\> meer bloedingen
* Bindt irreversiebel thv cox en thrombocyten vormen geen kern =\> geen nieuwe cox enzyme =\> dus vanaf dat het gbonden is zal die thrombocyt voor de rest van zijn leven uitgeschakeld =\> grote kans op bloedingen
* Ucera =\> kunnen ook bloedignen geven !!!!
* Bij aspirine krijg je dan risico om leeg te bloeden in je maag
49
farmacokinetiek NSAIDs
* Absorptie
* Lipofiele Zwakke zuren
* Hoge F:maag
* pH= pKa + log (A-)/(HA) =\> 3=4 +1/10 = goede absorptie
* bloed
* pH verschilt = 7 : 7=4 + 3 =\> 1000/1 (niet) = ion trapping in het bloed
* kan etsend zijn omdat die ionisatie gaat van maagovergang naar dd
* biologische beschikbaaarheid kan significat verlagen bij paard en hk (binding aan hooi en maaginhoud), fenylbutazone en ketoprofen
* goede absorptie IM/SC
* distributie
* plasma proteïne binding (albumine)=\> diffunderen bij inflammatie = exsudaat =\> hoge concentratie van NSAIDs thv geinflammeerd weefsel (+proteïnen lekkage)
* enkel vrije fractie eliminatie
* nadeel: mogelijke interactie met andere geneesmiddelen die competitie voor dezelfe bindingsplaats vertonen =\> klinische interactie door verhoogde vrije fractie gm
* biotransformatie
* inactivatie
* soms actieve metabolieten:
* acetylsalicylzuur (soort prodrug)=\> salicylzuur = nog actiever
* fenylbutazone
* renale excretie
* na metabolisatie of niet
* glomerulaire filtrarite en tub reabsorptie (passief van niet geioniseerde molecules)
* ~pH urine : formule =\> hoe meer niet geioniseerd =\> hoe meer reabsorptie =\> langere werking
* Lagere pH voor carn =\> meer geioniseerd =\> langere werking
* Ook afhankelijk van plasma-eiwitbinding
50
absorptie NSAIDs
* Lipofiele Zwakke zuren
* Hoge F:maag
* pH= pKa + log (A-)/(HA) =\> 3=4 +1/10 = goede absorptie
* bloed
* pH verschilt = 7 : 7=4 + 3 =\> 1000/1 (niet) = ion trapping in het bloed
* kan etsend zijn omdat die ionisatie gaat van maagovergang naar dd
* biologische beschikbaaarheid kan significat verlagen bij paard en hk (binding aan hooi en maaginhoud), fenylbutazone en ketoprofen
* goede absorptie IM/SC
51
distributie NSAIDs
* plasma proteïne binding (albumine)=\> diffunderen bij inflammatie = exsudaat =\> hoge concentratie van NSAIDs thv geinflammeerd weefsel (+proteïnen lekkage)
* enkel vrije fractie eliminatie
* nadeel: mogelijke interactie met andere geneesmiddelen die competitie voor dezelfe bindingsplaats vertonen =\> klinische interactie door verhoogde vrije fractie gm
52
biotransformatie NSAIDs
* inactivatie
* soms actieve metabolieten:
* acetylsalicylzuur (soort prodrug)=\> salicylzuur = nog actiever
* fenylbutazone
* renale excretie
* na metabolisatie of niet
* glomerulaire filtrarite en tub reabsorptie (passief van niet geioniseerde molecules)
* ~pH urine : formule =\> hoe meer niet geioniseerd =\> hoe meer reabsorptie =\> langere werking
* Lagere pH voor carn =\> meer geioniseerd =\> langere werking
* Ook afhankelijk van plasma-eiwitbinding
53
interacties NSAIDs
* Geen combinaties van NSAIDs
* Kan leiden tot verhoogde incidentie en toxiciteit
* Acute nier insufficientie
* Vorming maag darm ulcera/bloedingen
* Intensieve monitoring patient bij ook gebruik sterk plasma eiwit gebonden gm of CYP450 inhibitoren
* Geen combinatie met SAIDs (glucocorticoiden)
* Zelfde als vorige =\> prostaglandine inhiberen dus kans op intoxicatie
* Opgelet met nefrotoxische gm
* Is in principe nefrotoxisch maar als je het vergelijkt is het hoger dan andere
* Vooral opletten bij gelijktijdig gebruik aminoglycosiden
54
preparaten NSAIDs
55
COX en bloedstolling toxiciteit
* TxA2 (VC, pro-aggregatie, vrijgesteld door thrombocyten zelf)
* PGI2 (+PGE2) (VD, anti-aggregatie (omgekeerd), vrijgesteld door endotheelcelle)
* Homeostase =\> beide heffen elkaar op : geen trhombus en geen bloedingen
* =\> acethylsalicylzuur =\> inhibeert preferantieel TxA2 =\> verminderde TxA2 =\> verminderde pro-aggregatie =\> meer bloedingen
* Bindt irreversiebel thv cox en thrombocyten vormen geen kern =\> geen nieuwe cox enzyme =\> dus vanaf dat het gbonden is zal die thrombocyt voor de rest van zijn leven uitgeschakeld =\> grote kans op bloedingen
* Ucera =\> kunnen ook bloedignen geven !!!!
* Bij aspirine krijg je dan risico om leeg te bloeden in je maag
56
paracetamol
* Antipyrese (anti koorts)
* Analgesie
* Maar zeer beperkt anti inflammatoire werking
* Geen anti-inflammatoir
* Inhibeert centrale cox en perifeer geinduceert heeeel weinig
* Hepatotoxisch
* Reactieve metabolieten
* Katten heel gevoelig aan fase 1 gevormde metabolieten
57
salicylaten
* Hydrofiel functie is essentieel voor inhibitie COX smane met CooH =\> zonder kun je niet bindne
* Te toxisch voor oraal =\> topicaal als keratolyticum
* Na-salicylaat
* Proton veranderen door natrium
* WEL oraal (Varken)
* Een van de weinige
* Anti-inflammatoir
* Methyl salicilaat
* Pijnlijke spieren en gewrichten
* Topicaal
58
* Acetylsalicylzuur : Aspirine
* Systemisch, orale therapie
* Verschillende diersoorten
* PD
* Irreversiebele COX inhibitie \<= =\> salicylzuur
* Preferentieel COX-1 \> cox 2 =\> grotere kans op nierschade en maagdarm toxiciteit
* PK
* Belangrijke pH gradient tussen maaginhoud en –wand: pH gradient 1,5-6,5 =\> ionisatie doorheen wand
* Lokaal etsend
* Katten hebben een beperkte glucuronidatie capaciteit: heel gevoelig aan intoxicatie =\> door beperkte biotransforamtie capaciteit =\> hogere spiegel =\> meer kans op toxiciteit
* Renale excretie
* Toxiciteit
* Ulcera
* Cox1
* Bloedingen
* Specifiek voor acetylsalicylzuur =\> irreversiebel COX1 van thrombocyten inhiberen =\> zorgt normaal voor TxA2 vorming = pro-aggregatief
* Thrombocyten irreversiebel uitgeschakeld
* Metabole acidose
* Ontkoppeling oxidatieve fosforylatie met vorming lactaat en pyruvaat
* Verhoogde vetmetabolisme (met ketonen en dus ketoacidose)
* Verhoogde vrijstelling H+
* Behandelen
* IV vochttoediening =\> rehyddratatie en compensatie acidose
* Verwijderen aspirine
* Verhoogde urinaire excretie door alkalinisatie urine
* Examen: je krijgt skp en je krijgt de vraag waarom: = soort bijsluiter en je moet dat begrijpen
* Zoals :
* niet bij leveraandoening
* Biotransformatie
* Niet nieraandoeningen
* Excretie
* Verlaagde bloedeiwitten
* Daar bindt het aan
* Zwarte mest
* Door maagbloedingen
* Absorptie
* Maag en dd, dd door hoge absorptie opp
59
toxiciteit Aspirine
* Ulcera
* Cox1
* Bloedingen
* Specifiek voor acetylsalicylzuur =\> irreversiebel COX1 van thrombocyten inhiberen =\> zorgt normaal voor TxA2 vorming = pro-aggregatief
* Thrombocyten irreversiebel uitgeschakeld
* Metabole acidose
* Ontkoppeling oxidatieve fosforylatie met vorming lactaat en pyruvaat
* Verhoogde vetmetabolisme (met ketonen en dus ketoacidose)
* Verhoogde vrijstelling H+
* Behandelen
* IV vochttoediening =\> rehyddratatie en compensatie acidose
* Verwijderen aspirine
* Verhoogde urinaire excretie door alkalinisatie urine
* Examen: je krijgt skp en je krijgt de vraag waarom: = soort bijsluiter en je moet dat begrijpen
* Zoals :
* niet bij leveraandoening
* Biotransformatie
* Niet nieraandoeningen
* Excretie
* Verlaagde bloedeiwitten
* Daar bindt het aan
* Zwarte mest
* Door maagbloedingen
* Absorptie
* Maag en dd, dd door hoge absorptie opp
60
* NSAIDS: Fenamaten
* Smv
* Zijn zeer potente anti-infalmmatoire geneesmiddelen en kunnen uitgesproken GI toxiciteit veroorzaken
* Flunixine
* !!! ook viscerale analgesie !!!
* Interressant voor behandeling koliek paard
* Zeer potent: acute analgesie, post-op analgesie
* Lage dosis effect en hogere kans toxcitiet
* Inhibeert endotoxinemie E.coli (LPS)
* Bindt op LPS =\> endotoxine shock tegengaan
* Van belang omdat we van flunixine gebruiken icm AB voor bv luchtwegaandoeningen =\> lyse bact door ab =\> heel wat celwandfragmenten vrijkomen waaronde LPS
* Hond/paard/rund/varken
* Bij ontsteking, pijn, koorts, post-op analgesie, shock profilaxie (dus niet alleen vorkomen)
* Varken: MMA syndrooom = mastitis metritis agalactie
* Tolfenaminezuur
* 1e keus antipyrese kat
* Meclofenaminezuur
61
* NSAIDS: propionzuurderivaten
* Ketoprofen
* Inhibitie COX (1/2), 5-LO
* Leucoatractief =\> inhibite lipoxigenase =\> minder inflammatie
* Stimulatie glycosaminoglycaansynthese
* Positeif bij kraakbeen aandoeningen
* Veilig bij verschillende diersoorten
* GIS toxiciteit toch
* Ibuprofen
* Niet bij huisdieren: te toxisch !!!
* Carpfrofen
62
* Ketoprofen
* Inhibitie COX (1/2), 5-LO
* Leucoatractief =\> inhibite lipoxigenase =\> minder inflammatie
* Stimulatie glycosaminoglycaansynthese
* Positeif bij kraakbeen aandoeningen
* Veilig bij verschillende diersoorten
* GIS toxiciteit toch
63
caprofen
propionzuurderivaten
* Hond en kat: COX-2 \>\> COX-1
* Dus veiliger
* Minder MDK, nefrotoxiciteit
* Andere niet COX-gerelateerde mechanismen !!! (osteoartritis hond)
* Remt synthese rheumafactoren
* Bij rheumatoide artritis
* Inhibeert migratie leukocyten
* Verhindert aanmaak osteoclast activerende factor
* Beenopbouw inhiberen
* Stimuleert synthese glycosaminoglycaan
* Ook bij belang voor behandeling osteoartritis =\> bij de hond
* Overmatige kb afbraak, beenafbraak, letsels atritis enz
* Indicaties
* Post-op analgesie
* Locomotorische aandoeningen
* Hond
* = osteo artritis bv
64
* NSAIDS: pyrazolonederivaten
* Fenylbutazone, suxibuzone (prodrug fenylbutazone), dipyrone = metamizole
* Paard !
* Strikt en traag IV toediening!
* Etsend =\> grote kans op frebitis
* Nauwe therap-tox index
* Papillaire necrose =\> nefrotoxiciteit
* Anti-inflammatoir \>\> ( antpyrese/analgesie)
* Indicaties: manken, musculoskeletaal (osteoartritis
* NIET koliek (niet perifee)
* Nooit aan voedselproducerende dieren !!
* Beenmergdepressie bij mens
65
* NSAIDS: Oxicams
* Meloxicam
* COX-2 \>\> COX-1
* Chronische (musculo)skeletale aandoenignen
* Osteoartitis hond (en kat)
* Post-operatieve pijnbestrijding
* Piroxicam
* Vnl als cytostaticum
66
* NSAIDS: COXIBS
* Cimicoxib, robenacoxib, **mavacoxib,** celecoxib, deraxocib, firocoxib,
* Selectief COX-2 !!!!
* Arachidonzuur bindt op cox enzyme =\> cox zet prostaglinine =\> G2 H2 E2 (mar moet kunnen binnendringen =\> belangrijskte verschil 1 en 2 = cox 1 heeft veel nauwere tunnel dan 2 =\> selecteive cox 2 inhibitoren kunnen binnendringen in 2 en daar binden maar zijn te groot om in cox 1 te penetreren en daar aan bindingssite te hangen
* Niet selectieve NSAID binden zowel bij cox1 als 2 =\> verhinderd dat arachidonzuur kan binnendringen
* Chronische therapie (musculo)skeletale aandoeningen, post-op analgesie
* Heel vaak onlabel gebruikt
* Bij bijzondere dieren, waar zeer beperkte hoeveelheid gm zijn geregistreerd, aan ons om te kijjken wat de farmacokinetiek en dynamiek bij die andere dieren
* Bij vogels daalt het veel sneller
* Maar mavacoxib heeft hele lange eliminatie halfwaardetij : pas na 1000 uur daling
* Mavacoxib bij honden zeer gewild omdat het maar om de week fzo moet omdat het heel goed gebonden is tov alle andere NSAIDS
67
autaoïden algemeen
* = Lokale hormonen
* Hormoonachtige substanties die lokaal geproduceerd worden en gaan inwerken op hetzelfe weefsel
* Normaal = op 1 plek gemaakt en op andere weefsels inwerking
* Biogene amines
* Serotonine , histamine
* Serotonine =5HT receptor
* Polypeptiden
* Bradykinine, substance P, angiotensine
* Eicosanoïden
* PG, Tx, LT
68
histamine
* Histamine
* Long, maagmucosa, basofielen
* Basofielen is reservoir
* Bronchoconstrictie
* Maagmucosa =\> H+ secretie stijgt =\> pH daalt
* Door: gm, fysische stimulie zoals warmte, koude traume , toxines, immuun
* Moeten binden op receptor
* H1, H2 (en meer maar daar werkt niks op in)
* H1 receptor
* Gq pathway (Gx)
* Q zal fosfolipase C activeren =\> PIP2 om in IP3 fosfaat en diacethyl glycerol (DAG)
* IP3 =\> Ca ++ stijgen
* DAG =\> proteine kinase activeren
* effecten
* Bronchoconstrictie, uitgez kat (daar dilatatie)
* Uteruscontractie (1)
* stimulatie GI motiliteit
* Relaxatie wand bloedvaten (NO)
* Hypotensie
* Extravasatie =\> oedeemvorming (bij histamineR
* H2
* Gs pathway
* Parietale cel maag =\> maagzuursecretie
* Binding H2 =\> S proteine =\> stimulatie adenylaat cylage =\> stimulatie van cAMP =\> stimulatie ATPase enzym =\> timulatie proton secretie =\> pH daalt
* Werking
* Indirect hebben gastrine en acethylcholine ook stimulatoir effet op histamine effecte =\> gastrine bindt thv enterochromafiene like celllen in de buurt van parietale cellen =\> zullen histamine vrijstellen =\> H2 receptor =\> Gs proteine stimulatie =\> protonsecretie
* Tachycardie
* Histamine op cardiale H2 receptoren =\> tachycardie
* Werking
* Indirect hebben gastrine en acethylcholine ook stimulatoir effet op histamine effecte =\> gastrine bindt thv enterochromafiene like celllen in de buurt van parietale cellen =\> zullen histamine vrijstellen =\> H2 receptor =\> Gs proteine stimulatie =\> protonsecretie
69
H1 R histamine
* Gq pathway (Gx)
* Q zal fosfolipase C activeren =\> PIP2 om in IP3 fosfaat en diacethyl glycerol (DAG)
* IP3 =\> Ca ++ stijgen
* DAG =\> proteine kinase activeren
* effecten
* Bronchoconstrictie, uitgez kat (daar dilatatie)
* Uteruscontractie (1)
* stimulatie GI motiliteit
* Relaxatie wand bloedvaten (NO)
* Hypotensie
* Extravasatie =\> oedeemvorming (bij histamine)
70
H2 R histamine
* Gs pathway
* Parietale cel maag =\> maagzuursecretie
* Binding H2 =\> S proteine =\> stimulatie adenylaat cylage =\> stimulatie van cAMP =\> stimulatie ATPase enzym =\> timulatie proton secretie =\> pH daalt
* Werking
* Indirect hebben gastrine en acethylcholine ook stimulatoir effet op histamine effecte =\> gastrine bindt thv enterochromafiene like celllen in de buurt van parietale cellen =\> zullen histamine vrijstellen =\> H2 receptor =\> Gs proteine stimulatie =\> protonsecretie
* Tachycardie
* Histamine op cardiale H2 receptoren =\> tachycardie
* Werking
* Indirect hebben gastrine en acethylcholine ook stimulatoir effet op histamine effecte =\> gastrine bindt thv enterochromafiene like celllen in de buurt van parietale cellen =\> zullen histamine vrijstellen =\> H2 receptor =\> Gs proteine stimulatie =\> protonsecretie
71
* H1-antihistaminica
* = receptor blokkers
* 1e gen: hydroxyne, promethazine, astemizole
* 2e gen: cetirizine, loratidine, terfenadine
* =\> van belang : door sedatie
72
effecten H1-antihistaminica
* Sedatie
* 1e generatie niet geioniseerd bij fysiologische pH =\> kunnen membranen passeren (zoals bloed-hersen barrière) =\> CZS effecten zoals sedatie
* 2e generatie = geioniseerd bij fysiologische pH =\> NIET door bloed-hersenbarrière =\> veel minder sedatie
* VC
* Verminderd oedeem
* Verminderde zwelling neusmucosa =
* =\> symptomen sterk reduceren
* GI motiliteit inhiberen
* Bronchodilatatie
* Astmatische patienten
* Lokaal anesthetische werking
* Jeuk, urticaria =\> positieve eigenschappen waarmee hiermee de neiging tot krabben wordt verminderd
73
indicaties H1 antihistaminica
* Sedatie: promethazine
* 1e gen
* Reisziekte: promethazine, trimeprazine (neuroleptica maar niet selectiviteit ook antagonistisch thv H1R)
* Allerie: urticaria, rhinitis, conjuntivitis, pruritis, anafylaxie
* 2e gen
* Anafylaxie = uitgesproken hypotensie
* Samen met hoge dosis adrenaline voor VC
* Symptomatische behandeling mastceltumoren
* H1 + H2 antihistaminica
74
* H2-antihistaminica
* Preparaten
* Cimetidine
* 1e
* Minst en weinig potent
* Inhibitor CYP enzymes =\> grote kans op interactie met andere gelijktijdig toegediende GM =\> door verminderde biotransformatie van andere met mogelijks toxiciteit tot gevolg
* Famotidine
* Ramitidine
* Nizatidine
* Schema
* Vnl al gezien
* Protonsecretie werken in op protonsecreite en zorgen dat histamine niet kan binden =\> geen H+ secretie
* Misoprostol =\> bindt htv prostaglandine 1 R =\> inhibeert de protonpomp
* Acethylcholine thv de parietale cel =\> muscarine R =\> zal protonpomp stimuleren en
* Gastrine bindt thv CCKR
* =\> gastrine, acethylcholne EN histamine stimuleren protonpomp =\> prostaglandine E gaat protonpomp inhiberen
* Gastrine en acethylcholine ook indirect via histamine productie =\> verergering protonsecretie
75
* Prostaglandines
* PGE
* Misoprostol
* Zit veel in sperma
* PGF2afla
* Dinoprost, cloprostenol, alfaprostol
* VC corpus luteum : =\> Regressie corpus luteum (paard/herkauwer): VC BV
* Indicaties
* Oestrussynchronisatie
* hk
* Suboestrus (dieren die niet in cyclus raken
* Partusinductie rund, geit, varken
* CL nog steeds actief
* Abortus paard \< 5w dracht
* Geen corpus luteum op eidne dracht =\> partus inductie is gelinkt aan oxitocine
* Vroege abortus wel mogelijk
* Weet: luteulyse om aanwezige CL te vernietigen =\> kans voor nieuwe follikels te rijpen en ontwikkeling