TENTAMEN OPEN Flashcards
(72 cards)
Benoem één gebied van de hersenschors dat “goede pijn” verwerkt en één gebied dat “slechte pijn” verwerkt. (2p)
goede pijn: (primaire/secundaire) somatosensibele cortex (1p)
slechte pijn: anterieure gyrus cinguli, insula, amygdala (1p)
Je bent huisarts. Een 30-jarige man bezoekt je spreekuur vanwege een gevoel van leegheid, wat afgewisseld wordt door heftige driftbuien
tegen zijn vriendin. Hierbij kunnen spullen door het huis vliegen en soms slaat hij zijn vriendin. De aanleiding voor de driftbuien is vaak klein.
Zijn grootste angst is dat zijn vriendin, waarmee hij een jaar samenwoont, hem verlaat voor een andere man. Hij is snel jaloers. Hij vertelt
géén vertrouwen in andere mensen te hebben, zelfs niet in zijn vrienden en familie: “die kunnen je zomaar aan je lot overlaten”. Vóór zijn
huidige vriendin waren zijn relaties kort en intens. Hij vertelt niet somber of suïcidaal te zijn of te zijn geweest. Wel kan hij impulsief geld
uitgeven of drugs gebruiken.
Stel: de patiënt heeft een persoonlijkheidsstoornis.
Wat is de meest waarschijnlijke persoonlijkheidsstoornis? (3p)
Cluster B (1p) Borderline persoonlijkheidsstoornis (2p)
Licht afkomstig uit de blinde vlek in je gezichtsveld valt op de papil en wordt niet waargenomen.
Je kijkt nu met een oog open en een oog dicht naar een groot, rood vel papier.
Waarom wordt dit licht niet waargenomen? (1p)
Welke kleur wordt er waargenomen op de plaats van de blinde vlek, en waarom wordt dit géén illusie genoemd? (2p)
er zitten geen fotoreceptoren in de papil (+1p)
rood (+1p)
er is geen stimulatie (+1p)
Je bent neuropsycholoog. In een experiment kijkt een 53-jarige patiënt naar een stip op een computerscherm. Bij deze man is in het
verleden het corpus callosum doorgesneden om de gevolgen van zijn ernstige epileptische aanvallen te verminderen; hij is nu een
zogenaamde split-brain patiënt. Bij elke trial verschijnen er heel kort twee verschillende plaatjes: een plaatje links en een plaatje rechts van
de stip. Je vraagt hem na elke trial zijn ogen dicht te doen. Daarna vraag je hem óf te benoemen wat hij heeft gezien óf te tekenen wat hij
heeft gezien.
Kies de juiste alternatieven om onderstaande bevindingen kloppend te maken.
Als je hem vraagt om met zijn linkerhand te tekenen wat hij gezien heeft, tekent hij ???
Als je hem vraagt om te benoemen wat hij gezien heeft, benoemt hij ???
kies uit
- alleen de plaatjes links van de stip
- alleen de plaatjes rechts van de stip
- beide plaatjes
- geen van beide plaatjes
- links van de stip.
- rechts van de stip. taal zit linkers en heeft toegang tot de visuele info die links wordt verwerkt. dat is het rechter visuele veld.
er is dus geen communicatie tussen de linker en rechter hersenhelft.
spraak ligt links dus als je nu iets vraagt wat rechts gezien moet worden dan wordt het verzonnen.
uitleg 1
- linkerhand = rechter hemisfeer die aan stuurt. rechter hemisfeer ziet linker visuele veld.
Om een nieuw declaratief geheugen te kunnen vormen, moeten verschillende stappen doorlopen zijn.
Zet de onderstaande stappen in chronologische volgorde.
Let op! Bij deze vraag worden alleen punten toegekend wanneer de vraag volledig juist beantwoord wordt
1. vergeten
2. consolidatie
3. encoding
4. acquisitite
5. lange termijn geheugen
1 acquisitie
2 encoding
3 consolidatie
4 lange termijn geheugen
5 vergeten
Wat is het risico van dragerschap van een intermediair allel in het Huntington gen of een SCA3 gen?
Kies de juiste alternatieven om onderstaande zinnen kloppend te maken.
Let op! Bij deze vraag worden alleen punten toegekend wanneer de vraag volledig juist beantwoord wordt.
1. Dit dragerschap geeft geen/een verhoogd risico op huntington disease of SCA3.
2. Dit kan geen verhoogd/een verhoogd risico geven op huntington disease of SCA3 voor de kinderen van deze drager.
- geen
- een verhoogd
ziekte van Hungtington si er degeneratie van de enkephaline D2 neuronen in het striatum. dit heeft effect op de infitecte route waardoor de remming van de externe globus pallidus vervalt.
- 10% is de novo mutatie
- gezien beide ziekten door middel van anticipatie (erger worden bij doorgeven) tot een uiting van de ziekte kunnen leiden, is de kans op zeikte voor de drager niet aanwezig.
- wanneer de allelen echter doorgegeven worden aan de kinderen van de drager, bestaat er wel verhoogd risico
Noem twee verschillen tussen een cerebellaire tremor en Parkinson tremor. (3p)
Cerebellaire tremor: aanwezig in actie, intentie tremor, gepaard met cerebellaire ataxie (o.a. dronkenmanspraat, dronkenmansgang)
Parkinson tremor: rust tremor, geen intentietremor, gepaard met Parkinson verschijnselen (o.a. traagheid, bewegingsarmoede, rigiditeit,
balansstoornissen)
Voor het optimaal functioneren krijgt de cerebellaire schors veel input van de cerebrale schors. Deze informatie bereikt het cerebellum via
een schakel in de pons.
Kies de juiste alternatieven om de onderstaande zin kloppend te maken.
Let op! Bij deze vraag worden alleen punten toegekend wanneer de vraag volledig juist beantwoord wordt.
De axonen van de ponsneuronen bereiken de cerebellaire schors via de pedunculus cerebellaris inferior/media/superior en eindigen daar als mosvezels/klimvezels/parallelvezels
media
mosvezels
- inferior komen vezels uit het ruggenmerg en de hersenstam
- de pons is een doorgeef luik tussen cerebrum en cerebellum.
- superior hier lopen vezels uit het cerebellum naar de thalamus
- purkinjecellen krijgen imput van klimvezels
- korrelcellen krijgen iput van mosvezels
- uit olijf inferior dan klimvezels alles anders is het mosvezels
- parallel komt van binnenuit
Kenmerkend voor de ziekte van Parkinson is het verdwijnen van de zwarte pigmentering van de substantia nigra.
Hoe komt dit?
Kies de juiste alternatieven om de onderstaande zin kloppend te maken.
Let op! Bij deze vraag worden alleen punten toegekend wanneer de vraag volledig juist beantwoord wordt.
De cellichamen/eindigingen van dopaminerge neuronen degenereren in de substantia nigra pars compacta/reticulata .
cellichamen
pars compacta
pars compacta is gepigmenteerd en reticulata niet
koppel de cortex aan de functie
- frontale associatie cortex
- parietale associatie cortex
- temporale associatie cortex
functies
- planning van gedrag
- object herkenning
- ventrale stroom van visuelee informatie vererking
- aandacht
- inhibitie van spontaan gedrag
- beslissen
- verwerking van plaats informatie
- dorsale stroom van visuele informatie-verwerking
Frontale Associatie Cortex planning van gedrag
inhibitie van spontaan gedrag
beslissen
Parietale Associatie Cortex verwerking van plaats informatie
aandacht
dorsale stroom van visuele informatie-verwerking
Temporale Associatie Cortex ventrale stroom van visuele informatie verwerking
object herkenning
Elektroconvulsietherapie (ECT) is een effectieve behandeling voor patiënten met een ernstige depressie met melancholische en/of
psychotische kenmerken.
Noem vier indicaties voor ECT bij deze patiëntengroep. (4p)
Maximaal 4p, 1p per juist antwoord
Medicatie-resistentie
Levensbedreigende situatie
Contra-indicatie voor medicatie
Eerder goed effect op ECT
Je bent arts op de spoedeisende hulp. Een 65-jarige man met hypertensie, diabetes en hypercholesterolemie bezoekt de spoedeisende
hulp in verband met een drukkend gevoel op de borst met uitstraling naar de linker onderkaak.
Hoe noem je de pijn in de linker onderkaak? (1p)
gerefereerde pijn
Je bent neuroloog en ziet een 60-jarige man met prostaatkanker. Hij heeft pijn tussen de schouderbladen, tintelingen die over de rug naar
de benen uitstralen en onstandvastig lopen. Op de MRI wervelkolom wordt een wervelmetastase in thoracale 4 gezien, met epidurale
uitbreiding en myelumcompressie. Daarnaast heeft hij ook elders in de wervelkolom metastasen, maar die zijn niet pijnlijk en niet
bedreigend.
Wat is de aangewezen symptomatische en wat is de aangewezen oorzakelijke behandeling? (3p)
Symptomatisch: pijnstilling via de WHO-ladder (1p)
Oorzakelijk: dexamethason en radiotherapie of een operatie (2p)
Benoem één gebied van de hersenschors dat goede pijn verwerkt en één gebied dat slechte pijn verwerkt. (2p)
goede pijn: (primaire/secundaire) somatosensibele cortex (1p)
slechte pijn: anterieure gyrus cinguli, insula, amygdala (1p)
Vroeger werd gedacht dat autisme vooral door opvoeding veroorzaakt werd (‘ijskast moeders’). Tegenwoordig weten we dat er juist een zeer
sterke genetische component is.
Wat zijn daarvoor de beste twee aanwijzingen?
- Er zijn veel genen gevonden die geassocieerd zijn met autisme (1p)
- Er is een heel erg hoge concordantie voor autisme in 1-eige tweelingen, niet voor 2-eige tweelingen (1p)
Wat wordt bedoeld met mind-blindness? (2p)
Antwoord maximaal 2 punten: niet goed in staat zijn zich te verplaatsen in de denkwereld van anderen (1p), alleen in staat zijn de wereld
vanuit eigen perspectief te zien (1p)
Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 45-jarige vrouw. Je stelt een depressieve episode vast. Je beleid is: psycho-educatie, vingeraan-
de-pols contact, dagstructurering en runningtherapie.
In welk geval is dit beleid juist? (
Bij een eerste (1p) lichte (1p) depressieve episode, korter dan 3 maanden bestaand (1p).
De termen ‘limbisch systeem’ en ‘limbic lobe’ zijn slechts deels overlappend.
Geef de wetenschappelijke naam van twee onderdelen die wel tot het limbisch systeem, maar niet tot de ‘limbic lobe’ worden
gerekend. (2p)
Twee van de volgende:
Amygdala
Hypothalamus
dorsamediale thalamus
prefrontale schors
ventral striatum
insula
Je bent coassistent op een afdeling psychiatrie. Over een uur zal er een 40-jarige man worden opgenomen en je leest ter voorbereiding de
informatie van de verwijzer door. De verwijzer heeft een korte status mentalis genoteerd en daarin staat onder andere dat er sprake is van
een labiel affect.
Wat wordt bedoeld met een ‘labiel affect’? (3p)
De zichtbare en hoorbare expressie van de emotionele reactie (affect) (1p) wisselt herhaaldelijk en abrupt (1p), zonder duidelijke externe
aanleiding (1p)
Je bent neuroloog. Op de polikliniek zie je een 75-jarige man die door de huisarts verwezen is wegens loopstoornissen. Hij vertelt dat hij
sinds een jaar langzamer is gaan lopen en wat vergeetachtiger is. Je kent deze patiënt nog van een jaar geleden toen hij opgenomen was
met een beroerte. Als je hem uit de wachtkamer haalt, valt op dat hij met kleine passen loopt. Bij neurologisch onderzoek heeft hij weinig
mimiek in zijn gezicht. Je voelt beiderzijds rigiditeit aan de armen, die bij het lopen ook niet zo meebewegen. Je ziet geen tremor. Bij het
tappen zie je een verminderde amplitude en tempo, zowel aan handen als voeten. Hij heeft levendige reflexen en beiderzijds een Babinski.
De houdingsreflexen zijn licht gestoord.
Je denkt aan de ziekte van Parkinson en besluit een MRI van de hersenen te maken die, naast het oude corticale herseninfarct in het
stroomgebied van de arteria cerebri media, uitgebreide witte stof afwijkingen laat zien.
Noem twee redenen waarom de ziekte van Parkinson niet de meest waarschijnlijke diagnose is. (2p)
Max 2p, 1p per juist antwoord
Uitgebreide witte stof afwijkingen op de MRI, dbz Babinski horen niet bij een idiopathische ziekte van Parkinson. En verder het tegelijkertijd
ontstaan van motore en cognitieve stoornissen, geen asymmetrie.
Welk soort medicatie wordt gebruikt voor de behandeling van neuropathische pijn? (2p)
Co-analgeticum of adjuvant analgeticum (1p), zoals amitriptyline, nortriptyline, duloxetine, gabapentine of pregabaline (1p)
Een man van 40 jaar die sinds enkele maanden bekend is met een ossaal gemetastaseerd longcarcinoom wordt op de Spoedeisende Hulp
gezien met het beeld van een acute dwarslaesie. Sinds enkele maanden heeft hij met name ’s nachts pijn tussen de schouderbladen en
sinds enkele uren kan hij niet meer staan en tevens heeft hij forse gevoelsstoornissen in de benen. Bij het neurologisch onderzoek wordt
een paraplegie van de benen gevonden en sensibiliteitstoornissen vanaf dermatoom thoracale 7 beiderzijds naar beneden. Op de scan
worden multiple wervelmetastasen gezien. Op het niveau van de wervel thoracale 4-7 wordt myelumcompressie gezien.
Welke medicamenteuze en welke niet-medicamenteuze behandeling zijn aangewezen en op welke termijn? (4p)
Medicamenteus: dexamethason (corticosteroïden) (1p), direct (1p)
Niet medicamenteus: radiotherapie (1p), binnen 24 uur (1p)
Noem vier bevindingen bij neurologisch onderzoek die passen bij een volledig caudasyndroom. (2p)
overloopblaas
sensibele stoornis rijbroekgebied
afwezige anale sfincterspanning
afwezige anale reflex
incontinentie voor urine en ontlasting
zwakte in de voeten/benen
sensibele stoornis in de voeten/benen
Noem een belangrijk verschil in de activatie van type C vezels bij neuropathische en bij nociceptieve pijn. (2p)
Nociceptieve pijn wordt veroorzaakt door stimulatie van nociceptoren (1p)
Neuropatische pijn wordt veroorzaakt door spontane activatie van nociceptoren (1p)