Blok 4 Week 2 Flashcards

(94 cards)

1
Q

Wat zijn klachten, symptomen en auscultatoire afwijkingen bij een luchtweginfectie

A

klachten: hoest, malaise, dyspnoe, hemoptoë, keelpijn, oorpijn, snotterig, hoofdpijn, spierpijn
symptomen: koorts, rinorroe, rode farynx, gezwollen rode tonsillen, stridor, tachypnoe, intrekkingen, kreunen, verlaagde zuurstofsaturatie, cyanose, tachycardie, hypotensie, neusvleugelen
auscultatoire afwijkingen: crepitaties, rhonchi, piepen, verlengd expirium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke klachten passen alleen bij een onderste luchtweginfectie

A

productieve hoest, crepitaties, rhonchi, verlengd expirium, dyspneu, lage zuurstofsaturatie, tachypneu, intrekkingen, neusvleugelen, cyanose. Onderste luchtwegen vanaf stembanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verschil antigene drift en antigene shift

A

drift: ontstaan van nieuwe virusvarianten door optreden van kleine veranderingen in de antigene structuur van HA en NA. Shift: nieuwe virusvarianten door uitwisselen van genen tussen verschillende influenza virussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zoönose

A

infectie wordt van dier op mens overgedragen door genetische mutaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Herkennen influenza virus

A

acuut begin, verzuim dagelijkse activiteiten, vaak pneumonie, koorts, hoofdpijn, spierpijn, lethargie, symptomen in de luchtweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Door wat wordt meestal een klassieke verkoudheid veroorzaakt

A

rinovirus (vaak in september)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke maanden horen bij welke virussen

A

september: rino, oktober/november: para-influenzavirus, winter: RSV, influenza, corona

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar moet je aan denken bij conjunctivitis (ontsteking van bindvlies van het oog)

A

adenovirus en mycoplasma pneumoniae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

symptomen superinfectie

A

klachten langer dan een week, bifasisch beloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

commensale flora

A

micro-organismen leven zonder de mens te schaden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

complicaties van onderste luchtweginfecties

A

Abcesvorming (ontstaan van holte met pus in de long)
Pleuritis en empyeem (ontsteking van de longbladen en pusvorming in de pleuraholte).
Respiratoire achteruitgang (mogelijk ondersteuning van de ademhaling nodig)
Bacteriemie (bacterie vind toegang tot de bloedbaan) wat systemische infecties veroorzaakt (sepsis of bijvoorbeeld endocarditis)
Opvlamming of ontregeling van chronische ziekten (bijvoorbeeld diabetes mellitus).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat produceren club cellen

A

surfactant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Afweermechanismen van de long

A

Hoesten en niezen
Fagocytose eigenschap macrofagen
Trilhaardragend epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mucociliary escalator

A

samenwerken om ingeademde deeltjes uit de longen te verwijderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verschil bronchi en bronchioli

A

heeft nog kraakbeen, die niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe heet de spier aan de dorsale zeide van de trachea

A

musculus trachealis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke epitheliale cellen in de bronchus

A

slijmbekercellen, cylindrische trilhaardragende cellen, basale cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de pleura

A

buitenvlies van de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke structuren van het luchtgeleidingssysteem van de long bevatten cilia (trilhaartjes)

A

bronchiolus, trachea, bronchus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

2 dingen over het uitlokken van astma exacerbaties

A

50% wordt uitgelokt door virale infectie, 50% is geassocieerd met een rhinovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Alles over acute bronchitis

A

ontsteking van de bronchiën, hoesten 1-3 weken, purulent sputum, heel soms koorts, alle leeftijden, vaak een respiratoire infectie, soms bacteriëel, para-influenza, coronavirus waaronder SARS-CoV-2, rhinovirus, respiratoir syncytieel virus, humaan metapneumovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

pneumonie, symptomen, risicogroepen, ernstiger beloop bij

A

ontsteking van de longweefsel/longblaasjes, hoesten, koorts, benauwdheid, malaise, kinderen, ouderen, afweerstoornis, onderliggend longlijden, respiratoire virussen (SARS-CoV-2, influenza en RSV), pneumokok (vaak in het ziekenhuis), vaak bij HIV, ernstiger beloop bij diabetus mellitus, hart en long aandoeningen, neurologische aandoeningen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bronchiolitis

A

ontsteking van de kleinere en terminale luchtwegen, vooral kinderen onder 2 jaar, benauwdheid, piepende ademhaling en koorts, vaak door RSV, jMPV, para-influenzavirus, influenzavirus, SARS-CoV-2, adenovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

chronic obstructive pulmonary disease (COPD)

A

progressieve ziekte met luchtwegobstructie door afwijkingen van de luchtwegen en /of alveoli, ouder dan 45, rhinovirus, influenzavirus, para-influenzavirus, coronavirus, adenovirus, RSV, hMPV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke test vraag je aan op het repiratoir materiaal wat je wilt laten onderzoeken op een virale luchtweginfectie
virale geneem detectie van respiratoire virussen dmv moleculaire test zoals een multiplex (RT-)PCR
26
SARS-CoV-2 virion opbouw en wat doet het in de longen
familie van de coronaviridae, lipide-envelop met virale membraaneiwitten: trimere spike-eiwit, membraan en envelopeiwitten, positief enkelstrengs RNA met nucleocapside eiwitten; vochtophoping in de bronchiolen, alveolaire instabiliteit en afsterven van endotheelcellen-> verhoogde cytokine afgifte,
27
klinische spectrum van SARS-CoV-2 infecties
vaak bovensteluchtweg: hoesten, keelpijn, verkoudheidsverschijnselen, koorts, ziek-zijn, kan ook in lagere lucht wegen: ARDS (acute resiratory distress syndrome), DIS, leeftijd afhankelijk,
28
Multisystem inflammatory syndrome in children (MIS-C)
Treedt op na auto-inflammatoire aandoening na SARS-CoV-2-infectie, intestinale klachten, koorts, myocard disfunctie, Vaccinatie tegen SARS-CoV-2 lijkt effectief in het voorkomen, kan ook in volwassenen voorkomen: Multisystem infammatory syndrome in adults (MIS-A), behandeling is systemisch corticosteroïden toedienen vaak in combi met immunoglobulinen
29
Long-COVID
moeheid, zwakte, concentratiestoornissen, kan erg verschillen, kortademig, hoesten
30
Verschil humorale en cellulaire immuniteit
B cellen produceren antistoffen/lichamen (bij Covid tegen spike eiwit); virusspecifieke B en T cellen zorgen voor immunologisch geheugen op lange termijn dus ook bij hernieuwde blootstelling
31
Alles over influenza, soort dna/rna, overdracht, medicatie
negatief enkelstrengs RNA, gesegmenteerd, met envelop met hemagglutinin en neuraminidase. Infecteerd epitheel cellen, brengt eigen RNA polymerase om postitief RNA te maken, dit maakt eiwitten die gaan uit de cel door budding, het virus komt vrij door neurainidase. Influenza A heeft M2 proteine. Overdracht via druppelinfectie, kinderen scheiden het langer uit omdat het vaak een primaire infectie is wat betekend dat ze nog geen immuniteit hebben ontwikkeld, vaak wordt er een multiplex viraal respiratoir panel ingezet, bij elke patiënt die tijdens het influenza seizoen opgenomen wordt met een luchtweginfectie en een (PCR)-bewezen influenza A of B wordt geadviseerd om bij symptomen korter dan 48 uur oseltamivir te starten
32
Verschil influenza A en B
A: veranderd snel, veel subtypen en strains, kan pandemieeën veroorzaken, vaak in wilde water vogels B: 2 linages: yamagata en victoria, veranderd langzaam
33
Alles over respiratoir syncytieel virus (RSV), overdracht, soort dna/rna
kan grote meerkernige cellen (syncytia) vormen, via aerosolen en hand-slijmvliescontact, veel voorkomend verkoudheidsvirus bij kinderen, Familie: Paramyxoviridae, enkelstrengs RNA met lipidemembraan, F en G eiwitten als oppervlakte antigenen,
34
RSV bronchiolitis
ontsteking van de kleinere en terminale luchtwegen, jonge kinderen en ouderen, kan verspreiden naar luchtwegen, bronchi, brochioli en alveoli, inflammatie in de bronchioli oedeem van de (sub)mucosa necrose en verlies van trilhaarcellen veel mucusproductie, apnoes Differentiaal diagnose RSV: Pulmonaal: pneumonie, piepen bij virale infectie, astma, anatomische afwijking van de bronchiaalboom, corpus alienum, pseudocroup, kinkhoest, Cardiaal: congenitale hartafwijking, myocarditis, decompensatio cordis Gastro-intestinaal: gastro-oesofageale reflux met aspiratie Systemisch: sepsis, cystische fibrose, passieve immunisatie voor RSV door middel van nirsevimab, voornamelijk overgedragen via druppeltransmissie
35
palivizumab
palivizumab is een antilichaam wat 4 weken bescherming geeft, risicofactoren: Prematuur (< 30 weken zwangerschapsduur) geboren zuigelingen < 6 maanden aan het begin van het RSV-seizoen; Kinderen < 1 jaar met hemodynamisch significante congenitale hartafwijking (CHD); Kinderen < 2 jaar die in de afgelopen 6 maanden behandeling voor chronische longziekte (BPD) nodig hadden; Kinderen < 2 jaar met het syndroom van Down. Daarnaast kunnen kinderartsen overwegen om RSV-profylaxe toe te dienen bij: Kinderen met spinale musculaire atrofie type 1c met betere prognose door medicatie; Prematuur (30-32 weken) geboren zuigelingen na individuele afweging en overleg met ouders, rekening houdend met extra risicofactoren zoals leeftijd, gezinsomstandigheden, en gezondheidsfactoren; Zuigelingen met ernstige longaandoeningen of immunodeficiëntie, zoals ernstige longhypoplasie, congenitale hernia diafragmatica, interstitiële longziekten, of ernstig beloop van CF.
36
Wat zijn belangrijke wetten
Wet op publieke gezondheid 2008, wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg,
37
Nosocomiale infectie
infectie opgelopen in het ziekenhuis-> exogeen als het niet van eigen micro-organismen komt
38
Welk antilichaam is een indicatie voor een recente infectie
IgM, daarna wordt het G of A
39
Wat is aviditeit
hoe goed antilichamen binden, de mate van binding van antistoffen neemt toe over de tijd, hoog is dus lang geleden
40
E(L)I(S)A
wellen zijn bedekt met antigenen, daarin komt het serum van de patiënt, antilichamen kunnen binden, daarna worden andere serums toegevoegd waardoor andere kleuren ontstaan
41
Welke extra stap is nodig voor de detectie van een RNA virus ten opzichte van een DNA virus bij een PCR
reverse transciptase
42
Vier verschillende stadia van virale infectie met een karakteristiek patroon van antilichaam productie
Acute primaire infectie (hoge IgM response, lage IgG titers) Acute secundaire infectie (sterke IgG response, en geen/zwakke IgM response) Convalescentie fase (alleen IgG, geen IgM); Chronische infectie (hoge levels IgG en IgA, geen IgM).
43
plaque reductie neutralisatie test (PRNT)
kijken of een patiënt antistoffen in het bloed heeft die het virus kunnen neutraliseren, virus met serum van patiënt wordt samen gebracht en dan kijken of het serum is geinfecteerd met aankleuring
44
Wat is de Ct waarde bij een PCR
aantal cycli wat nodig is om het gluorescente signaal goed te ecteren
44
Chemoluminisentie assays (CLIA)
kunnen hoge volumes patiënten samples geanalyseerd worden
45
Next generation sequencing mogelijkheden en voordelen
De mogelijkheden van NGS in de virologie zijn o.a.: Primaire identificatie Het ontdekken van nieuwe virussen Identificatie van virulentie factoren en virale resistentie voor geneesmiddelen (e.g. in HIV, CMV, HBV, HCV) Epidemiologie en surveillance Genotypering (e.g. enterovirus, HBV, HCV) Bestuderen van evolutie Het onderzoeken van (de mate van) verwantschap tussen virus varianten Voordelen van NGS ten opzichte van Sanger sequencen Het hele virale genoom kan gesequenced worden zonder specifieke kennis van het genoom Enorme hoge throughput Enkele nucleotide resolutie Kan variatie tussen verschillende samples bestuderen
46
atypische bacteriële verwekkers
verwekkers die moeilijk te detecteren zijn met een grampreparaat, moeilijk te kweken zijn met conventionele methoden en minder gevoelig zijn voor beta-lactam antibiotica.
47
Community acquired pneumonia (CAP)
buiten het ziekenhuis, meest voorkomende bacterie is Streptococcus pneumoniae, op letten voor vocht tussen pleurabladeren (gebeurd het minst vaak bij atypische verwekkers)
48
alles over de pneumokok
grampositieve, gekapselde diplokok, vooral bij kinderen jonger dan 5 jaar, verschil bronchiolitis en pneumonie, pneumokokken unrine-antigeentest,
49
CMV
Cytomegalovirus, soort herpes virus
50
symptoom laryngitis
blaffende hoest
51
Haemophilus influenzae
Verwekken voor cap, pleomorfe gramnegatief aankleurende coccobacil, sommige gecapsuleerd, vaak bij COPD in onderste luchtwegen
52
Legionella pneumophila
gramnegatief aankleurende, aerobe, niet-sporevormende ongekapselde staafjes, kan klinisch niet onderscheiden worden van een longontsteking, niet-effectieve hoest, en neuropsychische stoornissen of diarree, untine-antigeentes, oppervlaktewater en in de bodem, meldingsplicht aan GGD
53
Myocplasma pneumoniae
“atypische” pneumonie, incubatietijd is 3 weken, milde klachten, serologie maar vaak moleculaire laboratoriumtesten zoals PCR, vaak dragerschap
54
Welke bacterie komt uit vogels
chlamydia psittaci
55
Controles die je kunt afspreken na het starten van een antibiotische behandeling thuis zijn
plotseling bloed ophoesten
56
Na start antibiotica
Controleer patiënten na 24 uur (eventueel telefonisch) om verslechtering uit te sluiten, indien de ziekte-ernst daar aanleiding toe geeft. Laat de patiënt vervolgens contact opnemen als 48 tot 72 uur na het starten met antibioticabehandeling de klachten onvoldoende verminderen. Instrueer bij overige patiënten om bij uitblijven van herstel of achteruitgang contact op te nemen voor herbeoordeling van de klachten: patiënten met risicofactoren voor een ernstig beloop, met afwachtend beleid patiënten zonder risicofactoren met een CRP tussen 20-100 met een afwachtend beleid Instrueer elke patiënt contact op te nemen bij onder andere: toenemende klachten of achteruitgang (toename van) kortademigheid of piepen terugkerende koorts pijn op de borst, hemoptoë oudere kinderen en volwassenen: bijkomende andere verschijnselen zoals koude rillingen, verwardheid, sufheid of collaps jonge kinderen: voedingsproblemen, minder plassen, kortdurende periodes waarin het kind niet ademt, sufheid, kreunen, ontroostbaar huilen, hoorbare ademhaling met kwijlen
57
Vehicle-borne transmissie
Overdracht van ziekteverwekkers via een besmet voorwerp (fomite) of medium zoals voedsel, water, of bloed. Vector borne is met een levend object
58
directe transmissie vs indirect
Direct lichamelijk contact (bijvoorbeeld bij het vasthouden van handen) en overdracht van infectie door de lucht via grote (droplets), langdurig nauw en/of seksueel contact; door het eten van ongekookte (rauwe) en besmette groenten of fruit, garnalen, en schaal- of schelpdieren, zoals mosselen, door het delen van injectiespuiten.
59
Besmetting, infectie en ziekte
Besmetting: het eerste moment waarop een ziekteverwekker het lichaam binnendringt. Het kan zijn dat het micro-organisme meteen opgeruimd wordt door het lichaam, bv. dankzij een sterke immuun response van de gastheer. Er zal dan geen infectie optreden. Infectie: als de ziekteverwekker zich succesvol in het lichaam heeft gevestigd en zich gaat vermenigvuldigen. Ziek: als iemand ziektesymptomen ontwikkelt door de infectie of door de eigen immuunreactie tegen de infectie.
60
Basaal reproductiegetal R0 versus effectief reproductiegetal Rt
Basaal reproductiegetal R0 = het gemiddeld aantal mensen dat een geïnfecteerd persoon besmet, in een volledig vatbare populatie waar nog geen maatregelen zijn genomen om transmissie te beperken. Effectief reproductiegetal Rt = het gemiddeld aantal mensen dat een geïnfecteerd persoon daadwerkelijk besmet in de praktijk op een bepaald moment in de tijd.
61
primaire vs secundaire preventie
Bij primaire preventie gaat het in eerste instantie om het voorkómen van overdracht vanuit een bron naar een gastheer, of het voorkómen dat potentiële gastheren vatbaar zijn voor ziekteverwekkers. Secundaire preventie omvat alle activiteiten en interventies die gericht zijn op het voorkómen van verdere ziekteverspreiding in de bevolking.
62
categorie A gesplitst in twee subgroepen bij meldingsplicht
Categorie A1: Een infectieziekte valt in groep A1 als er een kans is dat de ziekte pandemisch wordt. Bij A1-infectieziekten kunnen aanvullende collectieve maatregelen genomen worden om verspreiding tegen te gaan, zoals het verplichten van een neus-mondmasker in openbare ruimtes en/of het openbaar vervoer of een verbod op evenementen of het samenkomen van groepen. Ook kan een noodbevoegdheid worden ingezet. Categorie A2: hierin vallen alle ziekten die eerder in groep A vielen, met bijbehorende wettelijke maatregelen.
63
immunisatie tegen RSV in het eerste levensjaar, 2 opties
Passieve immunisatie van het kind voor het RSV seizoen-> Nirsevimab, voorkeur Vaccinatie in de zwangerschap
64
Waarvoor heeft antibiotica wel of geen zin
wel voor een superinfectie en niet voor een virale infectie
65
Behandeling SARS-CoV-2
vaak paracetamol maar bij tromboseprofylaxe voor stolling, nirmatrelvis/ritonavir bij kans op ernstig beloop, dexamethoson voor ontstekingsremmend, Ritonavir remt afbraak van medicijnen
66
Waarvoor Aciclovir
replicatie van herpes type 1 en 2 van varicella-zoster-virus, CMV-retinitis (herpes), volwassen aids patiënten, bijwerking is leukopenie
67
Behandeling influenza
oseltamivir, zanamivir, baloxavir
68
onsteking
respons van gevasculariseerd weefsel op beschadiging met als doel het herstellen van homeostase door elimineren van het schadelijke agens en het in gang zetten van reparatie van weefselschade, chronisch als het langer dan 7 dagen duurt
69
ontstekingsreactie wordt veroorzaakt door
micro-organismen, weefselschade/necrose, vreemd lichaam, immuunrespons
70
fases ontsteking
1. herkenning van schade/verstoring (vb macrofagen, DC, mestcellen-> produceren cytokinen en histamine) 2. vasculaire reactie (activatie endotheel door histamine en cytokinen die gladde spiercellen activeren waardoor vasodilatatie ontstaat, ook komt er lekkage plasma eiwitten in weefsel) 3. cellulaire reactie (expressie adhesie moleculen op endotheelcellen gaan leukocyten transmigreren) 4. resolutie/reparatie (dode cellen opruimen, ontsteking remmen, bevordering wondherstel en angiogenense, afhankelijke van hoeveelheid schade, prolf]iferatiecapacitieit, stamcellen)
71
ontstekingskenmerken
warmte, roodheid, zwelling, pijn, functie verlies
72
verschillende uitkomsten acute ontsteking
resolutie, resolutie met litteken, chronische ontsteking
73
cytokinen
onstekingsmediator, kleine eiwitmoleculen, belangrijk voor communicaite, gedrag beinvloeden van cellen waaraan ze binden,
74
families cytokinen
groeifactoren (proliferatie), chemokinen (chemotactische werking op cellen), interleukinen o.a.
75
3 typen werking cytokinen
lokaal (autocrien, paracrien), systemisch (endocrien)
76
endocrien paracrien autocrien
Autocrien: hormonen die worden uitgescheiden door de klier en ook hun effect uitoefenen op deze klier - Paracrien: hormonen die worden uitgescheiden door de klier en hun effect uitoefenen op buurcellen van de klier - Endocrien: hormonen die worden uitgescheiden door de klier en hun effect uitoefenen op doelorganen, via transport door de bloedbaan.
77
pleiotropie vs redundant
een cytokine beïnvloedt meerdere celtypen en heeft een uiteenlopend effect; verschillende cytokinen hebben overlappende functies
78
chemokinen
activeren van calcium signaleren, migratie van cellen, eerst neutrofielen en dan leukocyten naar bvb ontsteking
79
waar hangt de cytokine effecten van af
locatie en concentratie op immuun en niet-immuuncellen
80
betekenis ontsteking
Reactie van gevasculariseerd weefsel op beschadiging met als doel het elimineren van de schadelijke agens en het in gang zetten van het herstel van de schade.
81
Voorbeelden van ontstekingen
panaritium-> ontsteking nagelriem, sinus pilonidalis-> naarnetcyste, hersenabces, atheroscelerose
82
PAMP-herkenning en de NF-κB-pathway in de ontstekingsreactie
Micro-organismen veroorzaken celbeschadiging, wat leidt tot de afgifte van ontstekingsmediatoren. Daarnaast kunnen bepaalde moleculen op pathogenen, Pathogen-Associated Molecular Patterns (PAMPs), direct herkend worden door patroonherkenningsreceptoren (PRRs) zoals Toll-like receptoren (TLRs). Wanneer een TLR een PAMP herkent, activeert dit een intracellulaire signaalcascade die leidt tot activatie van NF-κB, een belangrijke transcriptiefactor. NF-κB reguleert de expressie van pro-inflammatoire cytokinen zoals TNF-α, IL-6 en IL-1β, die de immuunrespons coördineren. Uit onderzoek, mede uitgevoerd in het Erasmus MC, blijkt dat erfelijke mutaties in TLRs de immuunrespons tegen bepaalde infecties, zoals COVID-19, kunnen beïnvloeden. Afwijkingen in TLR-signaleringsroutes kunnen leiden tot een verminderde afweer of juist een overmatige inflammatoire respons, wat de ernst van de ziekte beïnvloedt.
83
Cellen worden voortdurend blootgesteld aan omgevingsfactoren die de homeostase kunnen verstoren. Enkele belangrijke groepen van schadelijke factoren zijn
Ischemie (bv. hartinfarct) Fysieke prikkels (bv. trauma, straling, verbranding) Chemische prikkels (bv. toxische stoffen, medicatie) Lichaamsvreemde stoffen (bv. splinters, hechtdraad, stof)
84
celdood, die in twee vormen voorkomt
Apoptose (geprogrammeerde celdood): Gecontroleerd proces waarbij de cel zichzelf afbreekt. Celinhoud wordt ingekapseld en opgeruimd door macrofagen. Belangrijk voor embryonale ontwikkeling en regulatie van weefselhomeostase. Necrose (ongecontroleerde celdood): Cel valt uiteen en inhoud lekt uit. Dit veroorzaakt ontstekingsreacties. Vaak gevolg van acute celschade, zoals ischemie of toxines. Sommige schadelijke prikkels kunnen zowel apoptose als necrose veroorzaken, afhankelijk van de ernst en duur van de schade.
85
immunologische reacties bij ontsteking
We zien ontstekingsreacties bij auto-immuunziekten waarbij bijvoorbeeld antilichamen reageren op lichaamseigen eiwitten met vorming van immuunocomplexen die in weefsel neerslaan en schade veroorzaken met vrijkomen van de inhoud van de cel. Vaak zijn deze ontstekingsreacties chronisch. Een groot deel van de schadelijke effecten van auto-immuunziekten kan worden verklaard door een ontstekingsreactie die voortduurt en maar niet over gaat (chronische ontstekingsreactie). Ook complement reacties leiden tot initiatie van de ontstekingsreactie. Daarnaast is complementactivatie een belangrijk onderdeel van de ontstekingsreactie zelf.
86
exsudaat en transsudaat
exsudaat is ontstekingsgerelateerd en eiwitrijk, terwijl transsudaat door drukverschillen ontstaat en weinig eiwit bevat.
87
cellulaire reactie van ontsteking
activatie endotheel door ontstekingsmediatoren en/of directe schade-> adhesie, transmigratie, chemotaxis-> leukocyt activatie-> fagocytose (met MPO)-> einde ontsekingsreactie
88
verschillende manieren waarop onder invloed van ontstekingsmediatoren zoals histamine en IL-1, de leukocyten en het endotheel geactiveerd kunnen worden bij de ontstekingsreactie
A: herdistributie van de receptoren aan de zijde van de cel waar ze het meest nodig zijn, in dit geval het adhesiemolecuul P-selectine aan de lumenzijde van de endotheelcellen. B. het aanmaken van extra adhesiemoleculen. C. het verhogen van de gevoeligheid van de adhesiemoleculen door conformatieveranderingen.
89
verschil empyeem en abces
pus in een holte die er al was; pus in een holte die er eerst niet was
90
wel of niet litteken hangt af van
Wel of niet aanwezig zijn van stamcellen. Proliferatieactiviteit van het weefsel. Mate van beschadiging van de extracellulaire matrix.
91
Afgaande op de proliferatie karakteristieken zijn de verschillende soorten parenchymateuze cellen aangegeven.
De labiele cellen: deze zijn continu in proliferatiecyclus. Voorbeeld hiervan is de bekleding van de darm waarvan het epitheel zich om de paar dagen vernieuwt. Eventuele schade is dan ook snel hersteld. De stabiele cellen. Deze cellen zijn meestal in de rustfase (G0), maar komen gemakkelijk (met de juiste signalen) weer in de celcyclus. Voorbeeld zijn de levercellen: bij donatie van een leverhelft groeit deze bij de donor weer aan (genezing per primam). Permanente cellen. Deze cellen zijn moeilijk in celcyclus te krijgen. Bij schade zal herstel dan ook vooral via bindweefselvorming plaatsvinden. Een voorbeeld zijn spiercellen: schadeherstel na hartinfarct vindt hierdoor plaats door bindweefselvorming (litteken, genezing per secundam) en niet door aangroei van spiercellen (per primam).
92
per primam vs per secundam
weinig of geen littekenweefsel; met littekenweefsel
93