Blok 5 Week 3 Flashcards

(105 cards)

1
Q

Herkennen basaalcelcarcinoom

A

huidkleurig of licht roze tumortje (nodulair BCC), met een glanzend-glazig aspect en vertakkende teleangiëctasieën, zon ge-exposeerde gebieden, niet op slijmvliezen. Andere risicofactoren zijn genetische predispositie, hoge leeftijd, immuungecompromitteerde patiënten, en huidtype I of II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Therapie BCC

A

De meest effectieve en meest toegepaste behandeling is excisie. In derichtlijn basaalcelcarcinoomuit 2024 zijn de basaalcelcarcinomen ingedeeld inlaag risicoenhoog risicoop basis van klinische en histologische criteria, grootte, en locatie. Bij hoogrisico moet het streven radicale excisie met histologische controle zijn. Bij laag risico kunnen naast excisie ook andere behandelmethoden worden toegepast. Bij hoogbejaarde patiënten moet de afweging worden gemaakt of het wel echt nog nodig is om alle basaalcelcarcinomen te verwijderen. Dit hangt af van leeftijd en vitaliteit, de plaats waar het zit, de grootte, de groeisnelheid en de hoeveelheid last die het BCC veroorzaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Risico zones BCC

A

L-zone (low risk): romp en extremiteiten, met uitzondering van handen, nagels, genitaliën, enkels en voeten.
M-zone (medium risk): wangen, voorhoofd, scalp, nek, pretibiaal, handen, nagels, genitaliën, enkels en voeten.
H-zone (high risk): gelaat rond de ogen, neus, haargrens, oren en kaaklijn (zie onderstaande figuur).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mohs (micrografische) chirurgie

A

Mohs chirurgie is een nauwkeurige techniek waarbij een basaalcelcarcinoom (BCC) in lagen wordt verwijderd. Elke laag wordt direct microscopisch onderzocht op tumorresten. Als er nog tumor wordt gevonden, wordt alleen dat specifieke deel opnieuw weggesneden. Dit herhaalt zich tot de snijvlakken volledig tumorvrij zijn.

Deze methode is vooral bedoeld voor:

BCC’s met ongunstige prognostische factoren

Recidief BCC’s, vooral in het gezicht

Indicaties zijn o.a.:

Primair BCC in de H-zone >10 mm

Primair BCC op oogleden of neuspunt/ala nasi >5 mm

Agressief of groot BCC in het gelaat buiten de H-zone

Recidief of onvolledig verwijderd BCC in het gelaat

Niet geschikt voor eenvoudige BCC’s, omdat:

Conventionele excisie >95% genezingskans heeft

Mohs dan onnodig duur en mogelijk overbehandeling is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt verstaan onder huidadnexen?

A

zweetklieren, haarzakjes, talgklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verruca seborrhoica

A

goedaardige, meestal ruw aanvoelende vlakke papillomateuze huidafwijking met verruceus vettig oppervlak-> ouderdomswrat, Hoornparels bij dermatoscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op welke leeftijd komen vrouwen in aanmerking voor het bevolkingsonderzoek naar borstkanker

A

Van 50- tot 75-jarige leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ductaal en lobulair carcinoom

A

Ductaal carcinomen ontstaan in de melkgangen en lobulaire carcinomen ontstaan in de melkklieren van de borst. Beide vormen kunnen een erfelijke oorzaak hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

triple negatieve borstkanker

A

De tumor groeit niet door het hormoon oestrogeen.
De tumor groeit niet door het hormoon progesteron.
De tumor is niet HER2-positief.
agressievere tumoren die moeilijker te behandelen zijn en een hoger risico op uitzaaiingen naar andere delen van het lichaam geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Preïmplantatie Genetische Test (PGT)

A

s een techniek waarbij de zwangerschap middels in vitro fertilisatie (IVF) tot stand wordt gebracht. De ontstane embryo’s worden, voordat zij worden teruggeplaatst in de baarmoeder, getest op de aanwezigheid van de BRCA aanleg. Alleen de embryo’s zonder de aanleg worden teruggeplaatst (vandaar dat PGT ook wel ‘embryoselectie’ wordt genoemd).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

er zijn drie manieren waarop overgewicht het kankerrisico vergroot

A

Hormonen
Vetcellen maken hormonen aan, zoals oestrogeen. Dit hormoon kan de kans op kanker (vooral borstkanker) vergroten. Met name vet rondom de taille is extra schadelijk, omdat dit het lichaam aanzet tot het maken van hormonen.
Insulineresistentie
Te veel lichaamsvet kan leiden tot insulineresistentie. Hierbij is je lichaam ongevoelig voor insuline geworden waardoor bloedsuiker niet meer goed uit het bloed wordt gehaald. Hierdoor blijft er te veel bloedsuiker in het bloed zitten. Dit vergroot waarschijnlijk de kans op kanker.
Ontstekingen
Vetcellen kunnen leiden tot ontstekingen in het lichaam die lang blijven. Ook bijvoorbeeld een slokdarmontsteking door maagzuur dat naar boven blijft komen (zuurbranden). Ontstekingen vergroten de kans op kanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cachexie

A

een zeer ernstige vorm van ondervoeding ten gevolge van ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer verwijs je iemand met kanker door naar een diëtist?

A

(Risico op) ondervoeding vastgesteld met een gevalideerd screeningsinstrument
Onbedoeld gewichtsverlies: >5% gewichtsverlies in de laatste maand, >10% gewichtsverlies in de laatste 6 maanden
Ongewenste gewichtstoename: >3 kilo sinds diagnose of overgewicht
2 of meer voedingsgerelateerde klachten
> 1 week symptomen die voedselinname, -passage en/of absorptie ernstig belemmeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

SAD NEWS

A

S Set up and sit down
A Ask, don’t tell
D Deliver the news
N No fancy lingo
E Expect, permit and respond to emotion
W Wait
S Support and summarize

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Healthy screenee bias

A

Dit houdt in dat over het algemeen, personen die veel met hun gezondheid bezig zijn meer geneigd zijn om deel te nemen aan screenen, maar ook gezonder leven.

Door de Healthy screenee bias, kan de controlegroep minder gezond zijn dan de screengroep. Hierdoor lijkt screening een groter effect op gezondheid te hebben, maar dat komt eigenlijk doordat deze personen al gezonder waren. Dit overschat dus de benefits van screening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verschil thorax röntgenfoto en mammografie

A

Lagere energie röntgenstraling:
Bij X-thorax: 120-140 kV
Bij mammografie: 25-35 kV (“zachte” röntgenstralen)
Lagere kV zorgt voor optimaal contrast tussen de weke delen
Een aangepaste filter in het röntgenapparaat:
Bij X-thorax: een standaard filter
Bij mammografie: een speciale filter die de kwaliteit van de straling optimaliseert
Zorgt voor nog betere weergave van kleine verschillen
Compressie van de borst
Hier komen we later in deze e-learning nog op terug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Compressie bij mammografie zorgt namelijk voor

A

stabiele positie:
Geen beweging tijdens opname
Reproduceerbare beelden
Vergelijking met vorige foto’s mogelijk
minder straling:
Dunnere borst = minder straling
Betere bescherming voor de patiënt
betere beeldkwaliteit:
Scherpere beelden
Beter contrast
Meer detail zichtbaar
minder overprojectie:
Weefsels verspreid over een groter oppervlak
Betere beoordeling mogelijk

Minder straling nodig door dunnere borst

Scherpere beelden door minder beweging

Het klierweefsel wordt verspreid over een groter oppervlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij een standaard mammografie maken we altijd twee opnames van elke borst.

A

Medio-Laterale Oblique (MLO) view:
Deze opname is belangrijk omdat:

we het meeste borstweefsel kunnen zien
de okseluitloper zichtbaar is
Techniek MLO opname:

De patiënt staat schuin voor het apparaat
De arm is omhoog
De borst wordt schuin gecomprimeerd
De m. pectoralis moet zichtbaar zijn
De tepel moet vrij geprojecteerd zijn

Cranio-Caudale (CC) view:
Deze opname vult de MLO aan omdat:

het mediale deel beter zichtbaar is
we een tweede kijkrichting hebben
Techniek CC opname:

De patiënt staat recht voor het apparaat
De borst wordt horizontaal gecomprimeerd
De tepel moet vrij geprojecteerd zijn en in het midden liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ACR-classificatie genoemd en er zijn 4 typen (A t/m D)

A

A: goed te beoordelen, veel vetweefsel, betrouwbaar
BCD: verspreid, hetrogeen den, dens klierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij het beoordelen van een mammogram kunnen we vijf hoofdgroepen van afwijkingen onderscheiden

A

Massa
Architectuurverstoring
Calcificaties
Tepel- en huidafwijkingen
Axillaire lymfeklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Verschil vorm en begrenzing bij massa, benigne vs maligne

A
  1. Vorm van de massa
    Meestal benigne:
    Rond: bolvormig, zoals een knikker
    Ovaal: als een ei of ellips
    Macrolobulair: grote, ronde lobben
    Verdacht voor maligniteit:
    Irregulair: onregelmatig van vorm
    Vertakt: uitlopers in verschillende richtingen
  2. Begrenzing van de massa
    Meestal benigne:
    Scherp: duidelijke, strakke afgrenzingen
    Verdacht voor maligniteit:
    Onscherp: wazige, slecht definieerbare grenzen
    Microlobulair: kleine, onregelmatige uitstulpingen
    Gespiculeerd: stervormige uitlopers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Andere tekenen borstkanker

A

Een nieuwe intrekking van de tepel of huid, of een nieuwe verdikking van de huid kan wijzen op borstkanker. Dit komt doordat een tumor aan omliggende weefsels kan trekken. Als de tumor dicht bij de tepel of huid ligt, kan dit leiden tot zichtbare intrekkingen. Een huidverdikking (ook wel “peau d’orange” genoemd vanwege de sinaasappelschil-achtige structuur) kan ontstaan door een tumor die de lymfeafvoer blokkeert. Bij deze veranderingen moet daarom altijd een onderliggende maligniteit worden uitgesloten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Architectuurverstoring

A

Architectuurverstoring betekent dat het normale patroon van het borstweefsel verstoord is. Het normale weefselpatroon is hierbij onderbroken of vervormd. Het kan veroorzaakt worden door een onderliggende (niet direct zichtbare) tumor of littekenweefsel.

Belangrijkste kenmerken:
Een klein, stervormig centrum met lijnen die er naartoe lopen
Verstoring van het normale vezelpatroon
Intrekking van omliggend weefsel
Kan subtiel en slechts op één projectie zichtbaar zijn

Klinisch belang:
Architectuurverstoring is een belangrijk teken omdat het een vroege aanwijzing voor borstkanker kan zijn, soms zelfs de enige. Systematische beoordeling en vergelijking met de andere borst zijn belangrijk voor het herkennen van deze afwijking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

calcificaties

A

Verkalkingen zijn kleine witte puntjes op het mammogram. De beoordeling hiervan is cruciaal voor vroege detectie van borstkanker.

  1. Morfologie (vorm) en grootte van calcificaties

Meestal benigne:

Rond: zoals kleine knikkers
Grof: popcorn- of staafvormig
Lineair grof: zoals bloedvaten (vaatverkalkingen)
Macrocalcificaties (>0,5 mm): duidelijk zichtbare, grote verkalkingen
Wandstandig: dunwandig rond met helder centrum

Verdacht voor maligniteit:

Grof heterogeen: irregulaire calcificaties, meestal 0,5 mm tot 1 mm groot
Pleomorf: verschillende vormen en groottes binnen groepjes
Fijn lineair: dunne lijntjes of vertakkingen
Amorf: wazig, zonder duidelijke vorm

  1. Distributie (verspreiding)

Meestal benigne:

Diffuus: willekeurig verspreid door hele borst
Bilateraal: in beide borsten hetzelfde patroon
Regionaal: groot gebied, geen specifiek patroon
Vasculair: calcificaties die het verloop van een bloedvat volgen
Verdacht voor maligniteit:

Gegroepeerd: groepje bij elkaar in klein gebied (>5 verkalkingen binnen 1 cm²)
Lineair: op een rij of vertakkend patroon
Segmenteel: in een segment van het klierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Lymfeklier analyseren
Beoordeling lymfeklieren oksel Axillaire lymfeklieren verschillen per persoon in aantal en grootte. Een mammacarcinoom metastaseert meestal als eerste naar de axillaire lymfeklieren en let daarom goed op verdikte of bolronde klieren. Normale lymfeklieren: Ovaal / boonvormig Vettige hilus Dunne cortex Afwijkende lymfeklieren: Rond van vorm Geen vettige hilus Verdikte cortex Vergroot of toegenomen aantal
26
Het BI-RADS systeem
BI-RADS Betekenis Actie 0 Onvolledig onderzoek Extra beeldvorming of eerdere beelden nodig 1 Negatief Geen afwijkingen, standaard follow-up 2 Goedaardige bevinding Geen zorgen, standaard follow-up 3 Waarschijnlijk goedaardig (<2% kans op kanker) Kortdurende controle (6 maanden) 4 Verdacht (2–95% kans op kanker) Biopsie aanbevolen 5 Zeer verdacht (>95% kans op kanker) Sterk vermoeden van kanker → biopsie noodzakelijk 6 Bewezen kanker Diagnose is bekend → behandeling in gang gezet
27
Echografie van de borst gebruiken we als aanvulling op mammografie bij
Palpabele afwijkingen: Voelbare knobbel Gerichte beoordeling mogelijk Direct vergelijk met kliniek Jonge patiënten <30 jaar: Gevoelig voor straling Vaak dens borstweefsel Echografie eerste keus Zwangere vrouwen of bij borstvoeding: Dens klierweefsel vanwege zwangerschap/borstvoeding waardoor mammografie niet goed is te beoordelen Beperken stralingsbelasting
28
Bij echografie beoordelen we afwijkingen in de mamma op de volgende kenmerken
Vorm: Ovaal/rond of juist grillig en met uitlopers Oriëntatie: Horizontaal of verticaal georiënteerd t.o.v. de huid Begrenzing: Scherp of juist onscherp begrensd Echopatroon: Volledig zwart of meer grijs/wit Posterieure fenomenen: Wordt het echosignaal achter de afwijking versterkt of juist verzwakt? Omgevend weefsel: Is er weinig/geen interactie met de omgeving of is er juist massawerking, oedeem of ingroei?
29
MRI gebruikt sterke magneetvelden en radiogolven voor beeldvorming (zie ook de eerdere e-learning). Specifiek voor de mamma:
Patiëntvoorbereiding: Buikligging De beelden worden bij de beoordeling gedraaid, zodat het lijkt alsof patiënte op de rug ligt Mammae in speciale spoelen Contrastmiddel via infuus Verschillende opnames: T1: anatomie T2: vocht Dynamisch contrast: doorbloeding tumor
30
MRI van de mammae wordt gebruikt bij
Screening hoogrisicopatiënten: Dragers genmutatie, zoals BRCA1/2 Familiebelasting Probleem oplossen: Discrepantie tussen onderzoeken Multifocaliteit en/of uitgebreidheid beoordelen M.n. bij invasief lobulair carcinoom (ILC) en hooggradig ductaal carcinoma in situ (DCIS)
31
In de Nederlandse richtlijn wordt geadviseerd om een FDG PET/CT te maken bij
T3 tumoren (tumor >5cm) verdenking op lymfekliermetastasen bewezen lymfekliermetastasen metastasen op afstand Net als melanoom kan ook bij een recidief een FDG PET/CT uitkomst bieden. Vaak niet bij responsevaluatie
32
verschillende types mammacarcinoom verdeeld naar de mate van FDG opname
Hoge FDG opname: Invasief carcinoom NST Triple negatieve borstkanker Inflammatoire borstkanker Lage FDG opname: Ductaal carcinoma in situ (DCIS) Lobulair carcinoma in situ (LCIS) Invasief lobulair carcinoom Hormoongevoelige borstkanker HER2-positieve borstkanker
33
FES PET/CT
(F18 is de radioactieve stof die is gekoppeld aan de werkzame Estradiol) kan de oestrogeen receptor worden afgebeeld. kan worden gemaakt om te kijken of er nog meer metastasen zijn die je niet goed ziet met FDG. Een andere indicatie is dat metastasen van mammacarcinoom soms niet allemaal dezelfde receptorstatus hebben. Dat betekent dat niet alle metastasen dan reageren op anti-hormonale therapie. Een derde indicatie is het differentiëren tussen metastasen van verschillende tumoren.
34
Soorten biopten We kennen verschillende soorten biopten, in volgorde van frequentie
Echo-geleid: Direct zicht op naald Voor echografisch zichtbare afwijkingen en voor cytologie axillaire lymfeklieren Snelle procedure Stereotactisch: Voor mammografisch zichtbare afwijkingen (m.n. calcificaties) Als afwijkingen niet zichtbaar zijn met echografie O.b.v. twee röntgenfoto's vanuit twee verschillende hoeken wordt de locatie en diepte bepaald van de afwijking MRI-geleid: Voor afwijkingen die alleen op een MRI zichtbaar zijn Technisch uitdagend Lange procedure
35
screeningsprogramma borstkanker
Doelgroep: Vrouwen 50-75 jaar Geen klachten Geen verhoogd risico Proces: Vindt plaats buiten het ziekenhuis Uitnodiging elke 2 jaar Twee standaardopnames Beoordeling door twee radiologen Doel: Vroegtijdige opsporing van borstkanker Verminderen van sterfte aan borstkanker door tijdige behandeling
36
Verhouding bind-, klier-, vetweefsel van de borst bij jonge en ouder vrouwen
Bij jonge vrouwen is er vaak veel bindweefsel en klierweefsel, bij oudere vrouwen is er vaak veel vetweefsel en minder klierweefsel. Bij zwanger meer klierweefsel
37
lobuli en ducti
De lobuli zijn het secretoire deel van de borst (hier wordt borstvoeding gemaakt), de ducti zijn de afvoergangen
38
Een belangrijk kenmerk van benigne epitheel (zowel lobuli als ducti) is dat er sprake is van 2-cellagen
1. Luminale cellen (binnenkant) 2. Myoepitheelcellen (buitenkant)-> niet aanwezig bij mammacarcinomen De luminale cellen in de lobuli hebben secretoire eigenschappen (en produceren dus borstvoeding tijdens lactatieperiode). De myoepitheelcellen hebben contractiele eigenschappen.
39
Mannelijk borstweefsel
verwegend bindweefsel en enkele ducti
40
2 manieren voor pathologisch onderzoek
1. Cytologie (dunne naald, losse cellen)-> niet vaak meer 2. Histologie (dikkere naald, histologisch materiaal).
41
De voordelen van histologie zijn
1. Vaker een conclusieve uitslag 2. Onderscheid tussen DCIS en invasief carcinoom is mogelijk 3. Indien het een carcinoom is, dan kan ook direct aanvullend immuunhistochemisch onderzoek plaatsvinden Cytologie daarentegen is iets sneller en iets minder invasief.
42
Indien een afwijking chirurgisch verwijderd dient te worden, kan dit op verschillende manieren
1. Mamma-sparend: lumpectomie 2. Niet-mammasparend: ablatie De opties zijn afhankelijk van oa. anatomische mogelijkheden (bv. verhouding tumorgrootte t.o.v. borstgrootte) en voorkeuren van de patiënt.
43
Lumpectomie
op geleide van een radio-actieve bron (I-125 bron-> voor juiste locatie. Verder worden meestal lokalisatie-hechtingen aangebracht door de chirurg, zodat de patholoog het preparaat kan oriënteren (bv. enkel lange draad= craniaal, dubbele hechting=ventraal). Mocht er sprake zijn van een maligniteit, dan kan een patholoog dus op basis van deze oriëntatie de marge tot de resectievlakken aangeven en de locatie van de eventuele irradicaliteit.
44
ablatie
Indien de hele mamma verwijderd wordt, is dit een ablatie/mastectomie Indien mogelijk en gewenst kan hierbij de huid en/of tepel gespaard worden (t.b.v. reconstructieve chirurgie) Een ablatie waarbij en bloc de axillaire lymfklieren verwijderd worden, heet een gemodificeerde radicale mastectomie. Er is tegenwoordig een duidelijke trend naar minder uitgebreide mamma- en okselchirurgie: het aantal okselklierdissecties en dus ook het aantal gemodificeerde radicale mastectomieen is afgenomen.
45
voorbeelden goedaardige afwijkingen mamma
1. Fibrocysteuze veranderingen (mastopathie) 2. Hyperplasie (=toename van het aantal cellen) 3. Adenose (= toename van het aantal acini, waardoor de lobuli groter worden) 4. Papilloom (niet eenduidig benigne) 5. Fibroadenoom
46
phyllodes tumor
zeldzamere fibro-epitheliale tumor van de mamma, vaak bij oudere vrouwen, meer en celrijker stroma dan een fibroadenooom. Er zijn verschillende subtypes hiervan: Benigne phyllodes tumor (heeft kenmerken van fibroadenoom) Borderline phyllodes tusmor (heeft niet alle kenmerken van maligne phyllodes tumor, biologisch gedrag lastig te voorspellen, kan recidiceren) Maligne phyllodes tumor (heeft kenmerken van sarcooom, kan op afstand metastaseren).
47
Carcinoma in situ
voorstadium van invasief carcinoom met de volgende eigenschappen: 1. Neoplastische proliferatie van epitheel 2. Blijft binnen de contour van de buis 3. Omgeven door myoeptheel (dus niet inasief) 4. In de buis is geen bloedvoorziening, dus soms centrale necrose en calcificaties.
48
De meest voorkomende vormen van carcinoma in situ zijn
1. Ductaal carcinoma in situ (DCIS)-> gaat vaak gepaard met microcalcificaties, chirurgisch verwijderd 2. Lobulair carcinoma in situ (LCIS) -> microscopische toevalsbevinding bij patiënten die om andere redenen gebiopteerd worden. LCIS heeft meestal geen kalk. LCIS is vaak diffuus en bilateraal, follow-up en dus niet voor chirurgische verwijdering
49
Bij het mammacarcinoom let de patholoog op een aantal zaken die van prognostisch en predictief belang zijn:
1. Subtype 2. Diameter (na resectie) 3. Gradering 4. Receptoren (ER, PR en HER2) 5. Radicaliteit (na resectie) Eventueel lymfklierstagering
50
Histologisch subtype mammacarcinoom
- NST (No Special Type): ook wel ductaal carcinoom genoemd, ~75% van de gevallen; vormt cohesieve celgroepen. - Lobulair carcinoom (special type): ~10%, kenmerkt zich door discohesieve cellen (vaak E-cadherine negatief); groeit diffuus → pre-operatieve MRI nodig voor tumorbepaling. Indeling en diagnostiek: Immuunhistochemie: standaard wordt gekeken naar oestrogeen- en progesteronreceptor (ER, PR), HER2-status en proliferatiegraad. Moleculair profiel (zoals genexpressie-analyse): alleen op indicatie. Deze kenmerken helpen bij het kiezen van de juiste (neo-adjuvante) systemische behandeling.
51
pTNM criteria
Diameter primaire tumor (T) Aantal/locatie regionale lymfklieren (N) Aanwezigheid/afwezigheid van metastasen of afstand (M).
52
gradering mammacarcinoom
Mate van buisvorming Mate van atype Aantal mitose-figuren Op basis hiervan wordt ingedeeld in: Graad 1 (goed gedifferentieerd) Graad 2 (matig gedifferentieerd) Graad 3 (slecht gedifferentieerd)
53
receptoren mammacarcinoom
Oestrogeenreceptor (ER) Progesteron receptor (PR) Human Epidermal Growth Factor Receptor 2 (HER2) ER en PR expressie zijn van belang voor keuze endocriene therapie HER2 expressie is van belang voor keuze doelgerichte HER2-blokkade In Nederland ligt de grens om een ER of PR positief te noemen bij 10% van de tumorcellen. Indien positief, dan kan een patiënt dus baat hebben bij endocriene therapie. Een HER2 bepaling gebeurdt doorgaans aanvankelijk met immuunhistochemie. Deze wordt in 4 categorieën beoordeeld: Score 0 = negatief Score 1+ = negatief Score 2+ = onzeker Score 3+ = positief Bij een score van 2+ wordt een aanvullende test gedaan, meestal in situ hybridisatie. Afhankelijk hiervan wordt de tumor als negatief of positief beschouwd voor HER2.
54
radicaliteit mammacarcinoom
Voor optimale lokale behandeling is het van belang om geïnformeerd te zijn over de snijvlakken nadat een resectie is verricht. Bij irradicaliteit kan gekozen worden voor aanvullende behandeling (radiotherapie en/of chirugienogmaals chirurgie). Voor optimale lokale behandeling is het van belang om geïnformeerd te zijn over de snijvlakken nadat een resectie is verricht. Bij irradicaliteit kan gekozen worden voor aanvullende behandeling (radiotherapie en/of chirugienogmaals chirurgie).
55
HER2 is een prognostisch ongunstige factor. Dit betekent dat de tumor een slechte karakteristiek hierdoor heeft, en onbehandeld een agressief beloop kent. en HER 2 is een predictieve gunstige factor. Dat betekent dat de tumor waarschijnlijk goed zal reageren op doelgerichte behandeling, gericht op HER2.
juist, juist
56
In een aantal gevallen is mammasparende therapie (MST) niet mogelijk:
Als er grote tumor in een kleine borst is Als patiënt in het verleden is bestraald op de borst of borstkas Als er in meerdere kwadranten in de borst tumor/DCIS aanwezig is.
57
GVT, CVT, PVT
GTV (Gross Tumor Volume): palpabele of zichtbare tumor CTV (Clinical Target Volume): GTV + marge voor microscopische uitbreiding-> soms met electief (uit voorzorg) PTV (Planning Target Volume): CTV + marge om het CTV adequaat te bestralen
58
De PTV marge wordt bepaald door
beweging van organen (afhankelijk van locatie in het lichaam: thorax, bekken, hoofd-hals) reproduceerbaarheid van ligging (afhankelijk van fixatie ja/nee) hoe nauwkeurig wordt patiënt ingesteld (zijn er tijdens bestralingstraject foto's of een CT gemaakt om te controleren of patiënt goed ligt)
59
Indicaties voor radiotherapie van de mamma
Na mammasparende operatie: altijd bestraling (mamma ± boost, afhankelijk van risico). Na ablatio: bestraling alleen bij o.a. T4-tumor, irradicale resectie of klierindicatie. Klierbestraling: bij lymfekliermetastasen, afhankelijk van respons op chemotherapie.
60
Verschil directe en indirecte schade bij radiotherapie
Directe schade: DNA schade direct veroorzaakt door ioniserende straling (30% van schade) Indirecte schade: DNA schade door vrije zuurstofradicalen die door ioniserende straling worden veroorzaakt (70% van schade) DNA schade leidt tot celdood. >> Kwaadaardige cellen zijn gevoeliger voor schade door ioniserende straling dan de gezonde cellen.
61
Vier belangrijke factoren beïnvloeden de respons van weefsel op radiotherapie
DNA repair, reoxygenatie (minder cellen zijn hypotoxisch: minder zuurstofvoorziening en dus minder gevoelig voor straling), repopulatie, redistributie (hoe goed cellen reageren op straling afhankelijk van de fase, het liefst M of G2)
62
Tumor Control Probability
De kans dat de tumor volledig wordt vernietigd door straling
63
Normal Tissue Complication Probability (NTCP)
kans op weefselschade van normaal weefsel weer
64
therapeutische breedte weer
verschil tussen de TCP en de NTCP, Radiosensitive tumoren hebben een grote therapeutische breedte. Radioresistente tumoren hebben een kleine therapeutische breedte.
65
hypofractioneren en hyperfractioneren
Fracties groter dan 2 G-> Hogere totale dosis, lagere fractiedosis; fracties kleiner dan 2 G-> Kortere behandelingsduur, vergelijkbare totale dosis, hogere fractiedosis
66
Waarom fractioneren
Gezonde cellen krijgen de kans te herstellen tussen de fracties. Bij doelgebieden waar veel acute schade aan gezond weefsel kan worden verwacht, bijvoorbeeld het hoofdhalsgebied, wordt eerder gehyperfractioneerd om acute toxiciteit te beperken. Een bestralingsschema voor bijvoorbeeld het orofarynxcarcinoom is bijvoorbeeld 28x1,8 GY/28x2 Gy. Bij doelgebieden met relatief lagere kans op acute toxiciteit zoals het mammacarcinoom, wordt eerder gehypofractioneerd. De behandeling heeft zich ontwikkeld in de laatste decennia, van een schema van 25x2 Gy, naar 15x2,67 Gy, naar nu 5x5,2 Gy.
67
Voorbeelden van acute toxiciteit zijn
Haaruitval Mucositis (schade aan de slijmvliezen in de mond) waardoor pijn en moeite met eten Huidirritatie (roodheid, pijn, desquamatie) Misselijkheid en braken Diarree, darmkrampen Cystitis, blaaskrampen Hoesten, taai slijm
68
Lymfoedeem
Lymfoedeem is een obstructie in het lymfvatstelsel. Het ontstaat door fibrose die zich heeft ontwikkeld als laat effect na bestraling van de oksel, behandelen door: Massage door lymfoedeemtherapeut Elastische kous om de arm dragen Behandeling met tape Hyperbare zuurstoftherapie
69
talgklierhyperplasie
gelige tot bleke solitaire of multipele papels van enkele millimeters grootte met een centrale delle waar uitvoergang talgklier zich bevindt. Talgklierhyperplasie komt vooral op het voorhoofd voor.
70
Syringomen
huidskleurige tot licht gepigmenteerde vlakke papels welke meestal rond de ogen voorkomen
71
Naevus sebaceus
meestal aangeboren, hamartoom met een combinatie van epidermale, talgklier en apocriene klier cellen welke vooral op behaarde hoofd en in gelaat voorkomt. In de laesies groeit geen haar en presenteert zich als een licht verheven plaque, bestaande uit dicht opeen gelegen ronde vlakke papels.
72
Epidermale cysten
ook wel atheroomcysten genoemd, zijn retentiecysten uitgaand van haar/talgklierfollikels en presenteren zich als gladde, vast elastische nod(ul)i met comedo-achtige hoornprop (uitvoergang). Bij lichamelijk onderzoek zijn ze vastzittend aan de huid maar los van de onderlaag. Als een epidermale cyste op de behaarde hoofdhuid voorkomt wordt dit een trichilemmale cyste genoemd.
73
Keloïd vs hypertrofisch litteken
Zowel keloïd als een hypertrofisch litteken is een verheven bindweefselproliferatie die kan ontstaan na wondgenezing. Keloïden en hypertrofische littekens komen vaker voor bij mensen met huidtype 4 tot 6. Een hypertrofisch litteken blijft binnen de grenzen van de oorspronkelijke wond. Keloïd treedt buiten de grenzen van de oorspronkelijke wond.-> Injectie met corticosteroïden
74
Fibroom
kleine huidskleurige of lichtbruine tumoren welke vaak gesteeld zijn, fibroma pendulans, acrochordon, skin tag, fibroma molle, fibroma filiformis
75
Dermatofibroom
vast aanvoelende ronde nod(ul)us welke licht tot donkerroodbruin van kleur is. Het komt vaak voor aan de (onder)benen en ontstaat vaak na een micro trauma aan de huid zoals een insectenbeet. Een kenmerkend aspect bij lichamelijk onderzoek is het zogenaamde dimpling sign; het dermatofibroom zit gefixeerd aan de onderlaag en blijft dus achter in de diepte waardoor een intrekking ontstaat. En bij een dermatoscopie zie je bij dermatofibromen geen pigmentnetwerk
76
lipomen
Een lipoom is een meestal asymptomatische, subcutaan gelegen, weke, elastische nod(ul)us welke los is van de onder en bovenlaag. Het komt voor bij circa 2:100 mensen. Als ze oppervlakkig gelegen zijn en kleiner dan 5 cm kunnen ze chirurgisch verwijderd worden, echter ze worden ook vaak conservatief behandeld. Indien ze dieper liggen en/of groter dan 5 cm zijn is het advies om eerst een echo te laten verrichten alvorens over te gaan tot excisie.
77
Xanthelasmata palpebrarum
Xanthelasmata palpebrarum is de meest voorkomende vorm van xanthomen. Bij xanthomen is er sprake van intracellulaire ophoping van lipiden in de dermis. In het geval van xanthelasmata palpebrarum zitten deze meestal rond de ogen. Door een opvallende gele kleur kunnen ze cosmetisch storend zijn voor de patiënt. Bij mensen met xanthelasmata is de LDL-serumspiegel in circa 50% verhoogd, vooral bij mensen jonger dan 40 jaar. Het dus van belang om serum lipiden bepaling te verrichten om deze eventuele relatie met hyperlipidemie te herhalen.
78
Neurofibroom
Een neurofibroom is een huidskleurige bolvormige nod(ul)us, meestal week aanvoelend welke bestaat uit een toename van Schwann cellen en endoneuriumweefsel. Neurofibromen kunnen solitair voorkomen maar ook in het kader van neurofibromatose type 1 (NF1). Een belangrijk kenmerk bij lichamelijk onderzoek is het knoopgatfenomeen, waarbij het neurofibroom dusdanig week is bij palpatie, dat het gevoel bestaat dat ter plaatse een hernia in de huid zit (alsof er een knoopsgat onder zit).
79
Bij een patiënt met neurofibromatose type 1 kun je de volgende kenmerken zien:
Zes of meer café-au-lait-vlekken Axillaire freckling Twee of meer Lisch noduli op de iris Twee of meer neurofibromen of één plexiform neurofibroom
80
Mycose
schimmelinfectie
81
squameus
schilferend
82
Morbus Bowen
is een vroege, oppervlakkige vorm van huidkanker, verband met zon, Cryotherapie 5-fluoracil crème
83
actinische keratose
ruw plekje op uw huid, zoals op uw gezicht. Het komt door schade aan de huid door zonlicht, vooloper huidkanker-> Expectatief Cryotherapie 5-fluoracil crème
84
Voor welke (pre)maligne huidaandoeningen is behandeling met 5-FU crème een optie
Actinische keratose Superficieel groeiend basaalcelcarcinoom Morbus Bowen
85
Cryotherapie
hele koude behandeling
86
cutane plaveiselcelcarcinoom kent meerdere risicofactoren
Chronische zonblootstelling Lichte huidskleur en snelle verbranding Afweer onderdrukkende medicatie Het mannelijk geslacht Oudere leeftijd Roken HPV Hematologische maligniteit
87
Klinisch beeld plaveiselcelcarcinoom
het kan een erythemateuze papel of nodus zijn, soms met centraal keratose, soms erosief of ulcererend. Of een plaque met crusta, squamae of erosie. Pijnklachten en snelle groei van een huidafwijking passen anamnestisch bij een cutaan plaveiselcelcarcinoom. Ook veel zon
88
Als je denkt aan een plaveiselcelcarcinoom, waar moet je nog meer aan denken
Actinische keratose Morbus Bowen Verruceus carcinoom Cutane metastase Basaalcelcarcinoom
89
Aanvullende diagnostiek plaveiselcelcarcinoom
De kans op metastasering naar locoregionale lymfeklieren is 2-5%. Bij laag- en intermediair risico tumoren is palpatie van de lymfeklieren bij het lichamelijk onderzoek afdoende. Als er een vergrote lymfeklier palpabel is moet een echo en echogeleide punctie worden verricht. Bij hoog-risico tumoren in het hoofd-halsgebied wordt echografische screening van de hals aanbevolen.
90
Conventionele chirurgische excisie is de voorkeursbehandeling voor de meerderheid van de cutane plaveiselcelcarcinomen. De geadviseerde marges zijn;
Voor laag-risico tumoren 4mm Voor intermediair-risico tumoren 6mm Voor hoog-risico tumoren 10mm
91
Mohs’ chirurgie
92
slecht gedifferentieerd
Differentiatie geeft aan hoe sterk de kankercellen nog lijken op normale, gezonde cellen. Slecht gedifferentieerd betekent: De tumorcellen zien er abnormaal en onrijp uit onder de microscoop. Ze missen vaak typische kenmerken van plaveiselcellen (zoals hoornvorming). De tumor is meestal agressiever, groeit sneller en heeft een groter risico op uitzaaiing.
93
Mohs’ chirurgie
cutaan plaveiselcelcarcinoom waarbij de tumor moeilijk af te grenzen is en/of wanneer weefselbesparing belangrijk is voor functiebehoud en/of cosmetiek van de specifieke locatie, zoals in het gelaat en na een irradicale excisie.
94
Brachytherapie
lokale radiotherapie, inwendige bestraling kan plaatsvinden onder lokale anesthesie
95
Postoperatieve radiotherapie
Postoperatieve lokale radiotherapie kan overwogen worden bij intermediair of hoog-risico tumoren waarbij chirurgisch de beoogde marges niet behaald kunnen worden bij re-excisie, bij recidieven en/of perineurale invasie. Het doel van postoperatieve lokale radiotherapie is om het risico op een lokaal recidief te verkleinen.
96
Immunotherapie
Immunotherapie kan worden overwogen bij patiënten met een cutaan plaveiselcelcarcinoom op een anatomisch kritische locatie dat lokaal te uitgebreid is om te opereren of te behandelen met radiotherapie. Daarnaast kan immunotherapie worden gegeven bij gemetastaseerd plaveiselcelcarcinoom.
97
Basaalcel nevus syndroom
Multiple basaalcelcarcinomen op de rug Karakteristieken bij dit syndroom: PTCH1 of SUFU genmutatie. Veel basaalcelcarcinomen; palmaire pits (enkele tot honderden minuscule putjes in handpalmen of voetzolen t.g.v. lokaal abnormale verhoorning); milia; cysten; lipomen; fibromen; desmoidtumoren; typisch gelaat (brede neusrug, prominent voorhoofd, grote hoofdomtrek); hypertelorisme; botafwijkingen (kaakcysten, abnormale dentitie, ribdeformiteiten, pectus excavatum, korte metacarpalia dig IV); oogafwijkingen; neurologische afwijkingen (mentale retardatie, agenese corpus callosum, calcificaties van falx cerebri en dura, congenitale hydrocephalus, medullablastoom); genitale afwijkingen.
98
Basaalcelcarcinoom wordt in 3 subtypes onderverdeeld. Er is echter vaak sprake van een gemixte histologie. Dus bijvoorbeeld superficieel-nodulair of nodulair-sprieterig. Voor de keuze van de behandeling ga je in principe uit van het meest agressieve subtype.
Nodulair BCC: grote nesten met duidelijke begrenzing naar het omgevende niet-aangedane weefsel. De stromareactie is vaak beperkt. Superficieel BCC: zeer oppervlakkige nesten, vaak multifocaal Sprieterig BCC: kleine strengetjes van basaloïde cellen omgeven door desmoplastisch stroma, de begrenzing naar het omgevende weefsel is vaak onscherp.
99
Klinisch beeld van een BCC
Nodulair BCC: meestal huidkleurig of roze-rood met een glanzend-glazig aspect en vaak teleangiectasieen Oppervlakkig (superficieel) BCC: erythemateuze plaque, met soms kleine crusta of schilfering meest voorkomend op de romp en extremitetien Sprieterig BCC: erythemateuze of witte plaque, soms ulcererend, soms met opstaand randje
100
diagnoses die goed in de DD kunnen van een nodulair BCC
Talgklierhyperplasie Dermale nevus Trichoepithelioom Trichofolliculoom Sebaceus adenoom Talgkliercarcinoom, Microcysteus adnexcarcinoom
101
Behandeling van Basaalcelcarcinoom
Chirurgische excisie Mohs chirurgie Cryotherapie Topicale therapie Radiotherapie Fotodynamische therapie Hedgehog inhibitor
102
Fotodynamische therapie
is een behandeling waar de huid na het appliceren van een fotosensitieve stof met licht wordt bestraald. Deze stof wordt voornamelijk door kankercellen opgenomen; na de belichting sterven ze af. Vooral geschikt voor oppervlakkige basaalcelcarcinomen. Gezien kosten en lagere effectiviteit dan topicale therapie wordt het weinig gebruikt.
103
Hedgehog inhibitor
Is systemische medicatie dat kan worden gegeven bij inoperabel of gemetastaseerd basaalcelcarcinoom en soms bij patienten met basaalcelnevus syndroom.
104
Metoclopramide
misselijkheid en braken, dopamine antagonisten, vaak na chemotherapie, niet voor acuut, bevordering maagledeging, passeert bhb, extrapimidale verschijnselen, dardieve diskinesie, max 30 mg per dag, max 5 dagen, contra-indicatie: kinderen onder 1 jaar ziekte van parkison, vervanger Domperidon bij andere QT-verlengers
105
Domperidon