Blok 4 week 6 Flashcards

(76 cards)

1
Q

Verschil primaire en secundaire immunodeficiënties

A

aangeboren vs verworven, primair: oorzaak bij immuunsysteem zelf, zeldzaam, vaak 1 specifiek gedeelte aangedaan; secundair: oorzaak buiten immuunsysteem, frequent, immuunsysteem diffuus aangedaan, meerdere functies verstoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

meest voorkomende catogorie primaire immunodeficiënties

A

antistof deficiënties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

klinische signale bij immuundeficiënties

A

terugkerende of ongebruikelijke infecties, jonge leeftijd, genetische oorzaken, trage groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gecombineerde immuundeficiënties

A

defecten in zowel humorale als cellulaire immuniteit, hieraan denken bij: ongebruikelijke of opportunistische infecties, malaise, sterke vermagering, al snel na geboorte met ernstig beloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

SCID

A

afwezigheid van T-lymfocyten immunitiet, B-lymfocyten en/ of NK-cellen kunnen wel aanwezig zijn maar B-cellen zijn niet functioneel, oorzaken zijn: mutaties in gezamelijke g-keten, of adenosine deaminase,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

isotype- of class switch recombinatiedefecten

A

lage IgG of IgH maar normale of verhoogde IgM spiegels,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

belangrijke antistofdeficiënties

A

X-linked agammaglobulinemnie, common variable immunodeficiency disorder (verlaagd IgG met verlaagd IgA en/ of IgM), IgG subklasse deficiëntie, selectieve antistofdeficiënte met normale immuunglobine (verstoorde vaccin respons)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hemofagocytose

A

Hemofagocytose is een proces waarbij geactiveerde macrofagen en histocyten rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes fagocyteren en vernietigen in het beenmerg, de milt en/of de lymfeklieren. Dit komt voor bij ernstige immuunactivatie en kan leiden tot cytopenieën (tekort aan bloedcellen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn humorale immuundeficiënties

A

stoornissen in de vorming van antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

immuundisregulaitedefecten

A

immuundeficiëntie plus lymfoproliferatieve ziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

fagocyten

A

neutrofiele granulocyten, monocyten, macrofagen. Doden en opruimen van micro-organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wanneer denken aan een granulocytenstoornis

A

ernstige of recidiverende bacteriële infecties van de huid, mondholten en slijmvliezen en inwendige organen en skeletinfecties en later afvallen van navelstreng, vooral bacteriëel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

categorieën granulocytenstoornis

A

Te weinig, gestoorde beweging/ adhesie, gestoorde killing/fagocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leukocytenadhesie deficiëntie (LAD)

A

veel neutrofielen in het bloed want ze kunnen niet door het epitheel cellen, type 1: geen expressie van intergrinen-> geen adhesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

chronische granulomateuze ziekte (CGD)

A

mutatie in genen coderend voor subunits van NADPH- oxidase complex, x-chomosomaal gebonden, infecties vooral met katalase-positieve micro-organismen, Defect in NADPH-oxidase, waardoor fagocyten geen reactieve zuurstofspecies (ROS) kunnen maken om pathogenen te doden, granulomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Alles over SCID

A

david vetter, vroege presentatie, herhaalde ernstige infecties, failure to thrive, chronische diarree, lymfopenie, hypo/agammaglobulinemie, behandeling is stamceltransplantatie of gentherapie, afwezigheid of disfunctioneren van de T-cellen, gecombineerde immuundeficiëntie, afwezigheid van cellen wordt bepaald door het gendefect, defecten in dezelfde genen kunnen ook leiden tot atypisch SCID of Omenn syndroom, in hielprikscreening,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

antistofdeficiënties

A

defect in ontwikkeling of differentiatie van B-lymfocyten, terugkerende infecties-> type infecties leidend voor welk deel van immuunsysteem is aangedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Primaire immuundeficiënties (PID)/ inborn errors of immunity (IEI) worden onderverdeeld in 10 verschillende categorieën:

A

Gecombineerde immuundeficiënties
Gecombineerde immuundeficiënties met syndromale kenmerken
Antistofdeficiënties
Ziektes met immuundisregulatie
Aangeboren fagocytenstoornissen
Defecten van het intrinsieke en innate immuunsysteem
Auto-inflammatoire stoornissen
Complementdeficiënties
Beenmergfalen
Fenokopieën van inborn errors of immunity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

onderzoek bij verdenking primaire immuundeficiëntie

A

Bloedbeeld en leukocytendifferentiatie: uitsluiten tekort aan lymfocyten, neutrofielen, eosinofielen
Totaal IgG, IgA, IgM, Ig; uitsluiten tekort in het totaal antistoffen
Vaccinatierespons: Zijn antilichamen tegen micro-organismen waartegen gevaccineerd is, aan- of afwezig?
CT-scan thorax: vanwege afwijkingen bij auscultatie
Aanvullend kunnen ook nog de volgende immunlogische onderzoeken worden ingezet:

IgG1-4 subklassenFlowcytometrie perifere lymfocyten (totaal aantal B, T en NK cellen)
B-celsubset analyse
Genetisch/moleculair onderzoek te bevestiging van diagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

principe van vaccinrespons

A

Bij een vaccinatie respons wordt er gemeten of er antistoffen worden aangemaakt tegen het micro-organisme waartegen gevaccineerd wordt. Bij de patiënt wordt voor het toedienen van het vaccin en na enkele weken bloed afgenomen om de antistoftiter te bepalen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een polysacharine vaccin (pneumovax) waarbij een T-cel onafhankelijke respons wordt opgewekt, en een eiwit-conjugaat vaccin (Act-Hib) waarbij een T-cel afhankelijke immuun respons wordt opgewekt. niet betrouwbaar onder 4 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke behandeling zou je geven aan een patiënt met CVID?

A

Immuunglobuline substitutie eventueel in combinatie met antibiotica profylaxe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Granulomen

A

ophopingen van geactiveerde afweercellen (zie figuur) die kunnen resulteren in orgaanschade en zorgen voor een hoge mortaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

XLA

A

erfelijke immunodeficiëntie, die wordt gekenmerkt door ernstige, vaak terugkomende bacteriële infecties. In XLA patiënten zijn rijpe B cellen vrijwel afwezig door een bijna volledige blokkade van de B-celontwikkeling op het niveau van de vroege (pre)-B-cel in het beenmerg. Het gen dat defect is in XLA codeert voor een cytoplasmatisch signaleringseiwit, het Bruton’s tyrosine kinase (BTK), dat een cruciale rol speelt bij de uitrijping van pre-B-cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

22q11 deletie syndroom

A

De klinische presentatie is heel divers, zo zijn er wel meer dan 100 verschillende symptomen beschreven. De ziekte erft autosomaal dominant over maar is zeer variabel penetrant, Zo’n 80% van de patiënten heeft lage T-cellen. Patiënten kunnen recidiverende infecties hebben en auto-immuunziekten zijn beschreven in 30% van de patiënten. Minder dan 1% van de patiënten heeft het DiGeorge syndroom met ernstige T cel problemen dat lijkt op SCID.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke kinderen geboren in Nederland komen in aanmerking voor het BCG-vaccin?
Kinderen met een ouder afkomstig uit een tbc-endemisch land, Kinderen die naar een tbc-endemisch gebied reizen, BCG staat voor Bacillus Calmette-Guérin. Het BCG-vaccin is een levende verzwakte stam van de Mycobacterium bovis bacterie. Het vaccin induceert een T-cel afhankelijke respons die vooral beschermt tegen vroege verspreiding van tbc-bacteriën direct na de infectie en daarmee tegen ernstige ziektebeelden als meningitis tuberculosa en miliaire tuberculose.
26
Wat zou de onderliggende oorzaak van een gedissemineerde BCG-infectie kunnen zijn
HIV-infectie Primaire immuundeficiëntie Hemotologische maligniteiten zoals lymfoom, leukemie en ziekte van Hodgkin Gebruik van TNF-alfa remmer door moeder in de zwangerschap of tijdens de borstvoeding
27
de 4 meest voorkomende zorggerelateerde infecties.
Urineweginfectie (3), onderste luchtweginfectie (2), lijninfectie (4) (is een infectie die ontstaat via een intraveneuze IV lijn of een centraal veneuze katheter (CVC), Postoperatieve wondinfectie (POWI) (1), maar ook gastro-enteritis, sepsis,
28
postoperatieve wondinfecties (POWI)
Staphylococcus aureus (S. aureus) is de belangrijkste verwekker, Ongeveer 30% van de bevolking is drager van S. aureus met name in de neus, maar ook in de keel, perineum en op de huid. Bij schone ingrepen is de verwachting dat vooral eigen huidflora een potentiele bron zou kunnen zijn voor een postoperatieve wondinfectie. Het preoperatief scheren van de huid wordt juist gezien als risico voor het ontwikkelen van een POWI, Preoperatieve antibiotische profylaxe wordt voorgeschreven afhankelijk van de kans op het ontstaan van infectie.
29
Ingrepen worden geclassificeerd van schoon naar vuil. Dit is o.a. afhankelijk van de volgende factoren
1) lokalisatie in het lichaam waar geopereerd wordt, 2) of er sprake is van een trauma of ontsteking en 3) of de aseptische operatietechnieken kunnen worden nageleefd
30
Preventieve maatregelen ter voorkoming van zorggerelateerde infecties
- Handhygiëne - Isoleren van patiënten - Dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen - Reinigen en desinfecteren van patiëntenkamers en apparatuur - Hygiënisch inbrengen van vreemd lichaamsmateriaal bijvoorbeeld een urinekatheter
31
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft als één van de kwaliteitsindicatoren dat actieve surveillance dient plaats te vinden naar het voorkomen van postoperatieve wondinfectie en zorggerelateerde infecties. Wat is een belangrijk aspect van surveillance?
registreren, interpreteren, interveniëren
32
Noem een exogene bron van een nosocomiale pneumonie met bijpassende verwekker.
P. aeruginosa is de belangrijkste verwekker van nosocomiale pneumonieën. Deze typische ziekenhuisbacterie heeft als karakteristiek dat het zeer goed kan overleven in vochtige omgevingen, omdat het biofilm kan maken/vormen. Hij wordt dan ook zeer vaak gekweekt uit sifons en uit doucheputjes. Het opspatten van water in de patiënten omgeving moet dan ook zoveel mogelijk worden voorkomen.
33
Primaire vs. Secundaire Infecties
Een primaire infectie is de eerste infectie, terwijl een secundaire infectie een complicatie is van de eerste of door opportunistische pathogenen wordt veroorzaakt.
34
basisprincipes Antimicrobial Stewardship
Juiste indicatie Juiste keuze AB Juiste dosering en geschikte toedieningsroute   Beperkte duur Evalueer regelmatig Voorkom verspreiding van resistente stammen Educatie & bewustwording van professionals
35
Het A-team (Antibioticateam) in een ziekenhuis bestaat minimaal uit
Infectioloog / Internist-infectioloog – Specialist in infectieziekten en antibioticagebruik. Ziekenhuisapotheker – Houdt toezicht op verantwoord gebruik van antibiotica en bewaakt bijwerkingen/interacties. Medisch microbioloog – Adviseert over diagnostiek en interpretatie van kweekresultaten. Infectiepreventiedeskundige – Zorgt voor beleid rondom infectiepreventie en resistentiecontrole.
36
BRMO (Bijzonder Resistente Micro-Organismen) zijn bacteriën die resistent zijn tegen meerdere antibiotica. Patiënten met een verhoogd risico op BRMO-dragerschap moeten bij opname in een zorginstelling gescreend worden.
✔ Patiënten die recent (in de afgelopen 2 maanden) opgenomen zijn in een buitenlands ziekenhuis ✔ Patiënten die bekend zijn met een eerdere BRMO-kolonisatie ✔ Patiënten die wonen in of recent verbleven hebben in een zorginstelling met een BRMO-uitbraak ✔ Patiënten die hemodialyse ondergaan (door veelvuldig contact met zorginstellingen) ✔ Patiënten met uitgebreide wondinfecties of chronische huiddefecten (bijv. decubitus, brandwonden) ✔ Patiënten die recent behandeld zijn met langdurig breedspectrum antibiotica ✔ Patiënten die intensief contact hebben met vee (i.v.m. MRSA bij veehouders, LA-MRSA) - vluchtelingenopvang - in buitenland geweest
37
2 manieren waarop antibiotica resistentie kan ontstaan
mutatie en selectie, opname van vreemd DNA-> na lysys vna andere bacterie
38
MRSA - meticilline resistente Staphylcoccus aureus
Een Staphylococcus aureus die zijn PBP2 heeft weten te modificeren naar PBP2a, noemen we een MRSA - meticilline resistente Staphylcoccus aureus. Deze isolaten zijn dus resistent voor alle beta-lactam antibiotica. De modificatie van PBP2 naar PBP2a is het resultaat van transformatie, waarbij ooit DNA uit een andere bacterie is ingebouwd in het chromosoom van S. aureus. Deze bacterie heeft zich onder druk van antibiotica weten te selecteren, en heeft hierdoor uit kunnen groeien tot een wereldwijd voorkomende bacterie. valt onder de BRMO's: Bijzonder Resistente Micro-Organismen, behandelen met vancomycine
39
S. aureus kan dus op twee manieren resistent zijn voor beta-lactam antibiotica:
1. Door productie van een penicillinase, waardoor resistentie optreedt voor penicilline en amoxicilline (wat door clavulaanzuur weer kan worden geremd). Deze stammen kunnen gewoon behandeld worden met flucloxacilline, cefalosporinen en carbapenems; 2. Door het bezit van een gen dat codeert voor PBP2a, waardoor er resistentie is opgetreden voor alle beta-lactam antibiotica. Dit noemen we een MRSA. Als de S aureus niet resistent is voor betalactam dan flucloxacilline
40
Waardoor hebben we in Nederland een lage prevalentie van MRSA kolonisatie en infecties?
Dankzij strenge richtlijnen waarbij we alleen antibiotica geven indien echt noodzakelijk. Dankzij het identificeren van mensen met een hoog risico op MRSA dragerschap Dankzij het behandelen van mensen met MRSA dragerschap Doordat we MRSA dragers in het ziekenhuis in isolatie verplegen.
41
BRMO's: Bijzonder Resistente Micro-Organismen
BRMO's voldoen aan de onderstaande 2 voorwaarden en worden landelijk gedefinieerd: resistentie voor veel en/of belangrijke antibiotica, kan zich snel of gemakkelijk verspreiden (door SRI), ESBL's en carbapenemasen vallen onder BRMO's. Andere resistentiemechanismen waarbij ook resistentie optreedt voor cefalosporinen (bijvoorbeeld productie van het enzym AmpC), zijn geen BRMO's.
42
Welke problemen gaan gepaard met resistente micro-organismen?
De middelen die gekozen moeten worden bij de behandeling van resistente micro-organismen zijn vaak minder effectief dan de eerste keuze antibiotica De eerste keuze middelen zijn vaak ook de meest veilige Doordat orale opties niet meer voorhanden zijn, moet intraveneus behandeld worden met langere opnameduur tot gevolg Doordat orale opties niet meer voorhanden zijn, moet intraveneus behandeld worden met complicaties tot gevolg (bijvoorbeeld lijnsepsis of een thrombus) Inferieure behandeling, meer bijwerkingen en toxiciteit, en toename van de morbiditeit leidt tot een verhoging van het sterftecijfer Wanneer de populatie is gekoloniseerd met vooral gevoelige micro-organismen, is het kiezen van een empirische behandeling relatief eenvoudig. Hoe meer resistentie, hoe moeilijker het is om ervoor te zorgen dat alle potentiele pathogenen met empirische therapie behandeld worden. Dit leidt tot gebruik van meer antibiotica omdat combinaties van verschillende middelen moeten worden gegeven. Meer antibiotica, langere opnameduur, meer morbiditeit leidt allemaal tot hogere zorgkosten.
43
sepsis
levensgevaarlijke organen disfunctie door disgereguleerde gastheer reactie op een infectie, ernstige ziekte die zich kenmerkt door acute orgaandysfunctie als gevolg van een ontregelende gastheer respons op een infectie, belangrijkste doodsoorzaak wereldwijd, De incidentie van sepsis in Nederland neemt toe, wat het gevolg kan zijn van een bevolking die ouder wordt en het toenemend gebruik van immuunsuppressiva. immuunrespons valt eigen organen aan. infectie + verandering in sepsis-related orgaan falen onderzoek hoger dan 2 zie notion-> quick sofa score
44
septische shock
sepsis+ lage bloeddruk ondanks vochttoediening, lactaat >2 mmol/L, en behoefte aan vasopressoren zonder hypovolemie, geen hele duidelijke definitie, paar elementen essentieel: - Sepsis is een levensbedreigende ziekte - De ziekte wordt gekenmerkt door acute orgaandysfunctie - De ontregelde immuunrespons staat centraal in de pathofysiologie - De oorzaak is een infectie. Gram-positieve als Gram-negatieve bacteriën zijn belangrijke oorzaken van sepsis
45
sofa en q sofa score
qSOFA (Quick SOFA): Ademhalingsfrequentie ≥ 22/min Verwardheid (GCS <15) Systolische bloeddruk ≤ 100 mmHg ≥ 2 punten → verhoogd risico op sepsis SOFA-score: Gedetailleerde score voor orgaandisfunctie (≥2 = sepsis). SOFA is een score die mortaliteit voorspelt. De score wordt bij opname berekend en vervolgens elke 24 uur tot ontslag. De slechtste score in de afgelopen 24 uur wordt gehanteerd. Ook hoort Mean arterial pressure (MAP) en bebruik van mechanische ventilatie en kreatinine en trombocyten erbij en veranderd bewustzijn. In de SOFA score wordt gebruik gemaakt van indicatoren van orgaandysfunctie, namelijk van longen (PaO2, FiO2, gebruik van mechanische ventilatie), cardiovasculair (MAP of toediening van vasoactieve stoffen), hersenen (Glasgow Coma Scale), lever (bilirubine), stolling (trombocyten) en nieren (kreatinine). Je ziet dat voor deze score een bloedgas moet worden afgenomen.
46
Systemische inflammatoire respons syndroom (SIRS)
klinisch syndroom dat wordt gekenmerkt door een ontstekingsreactie van het lichaam met symptomen zoals koorts, tachycardie, tachypneu, en leucocytose, het kan gevolg van sepsis zijn maar ook van andere dingen
47
Welk ziektebeeld kan ontstaan door specifieke sepsismediatoren van S. aureus en S. pyogenes?
Toxische shocksyndroom (TSS)
48
Welke Pathogeen geassocieerd moleculair patroon (PAMP) van Gram-negatieve bacteriën lokt een septische respons uit
Lipopolysaccharide
49
Waarom is het belangrijk het infectiefocus te identificeren van sepsis
beheersen en elimineren van de infectiebron, empirisch antibiotica keuze, keuze diagnostiek, behandelduur
50
Als een lage MAP (<65 mmHg) persisteert ná vochttoediening, welke vasopressie wordt dan gestart bij sepsis
noradrenaline
51
Zorggerelateerde schade
Schade die een patiënt oploopt als gevolg van het ontvangen van medische zorg, ongeacht of deze schade vermijdbaar is of niet. Dit kan ontstaan door medische fouten, complicaties of bijwerkingen van behandelingen. In ziekenhuis en niet waar diegene voor kwam
52
Safety I en Safety II
zienswijzen om (medicatie)veiligheid te bewerkstelligen. I: menselijk handelen als foutgevoelig, niet voldoende naleven van protocollen/werkwijzen, doel vanveiligheidsonderzoek is het zoeken naar factoren of omstandigheden die mogelijk een fout kunnen veroorzaken en deze aanpakken. II: benadering vanuit alle zaken die minder goed, gewoon goed of bijzonder goed gaan in de dagelijkse praktijd, volledig proces dus niet alleen de fouten maar ook de krachten
53
medicatieproces
De arts of bevoegde zorgverlener/specialist schrijft een geneesmiddel voor. De apotheek levert het geneesmiddel af. De medicatie moet vaak nog bewaard worden voordat het ingenomen/toegediend wordt. Sommige medicatie moet nog voor toediening gereed gemaakt worden. Denk hierbij aan het afmeten van het juiste volume van een drank, het delen van een tablet om de juiste dosis te verkrijgen, of het toevoegen van de inhoud van een ampul aan een infuuszak. Het geneesmiddel wordt aangereikt aan de patiënt zodat deze het zelf in kan nemen of wordt toegediend door bijv. een verpleegkundige. In het ziekenhuis of verpleeghuis moet de toediening ook worden geregistreerd. Het effect en de bijwerking van het geneesmiddel worden geëvalueerd. Dit kan weer leiden tot aanpassing van de farmacotherapie (behandeling met geneesmiddelen), waarna deze cirkel weer wordt doorlopen.
54
belangrijke definities bij medicatiefouten
Schade: een event dat voor de patiënt leidt tot onderstaande: Verlenging of verzwaring van de behandeling, of; Tijdelijk of blijvend lichamelijk, psychisch en/of sociaal functieverlies, of; Overlijden. Onbedoelde schade: een onbedoelde uitkomst, Ontstaan door (niet) handelen van zorgverlener en/of zorgsysteem. Leidt tot tijdelijke of permanente beperking of overlijden van de patiënt. Vermijdbare schade: als na analyse blijkt dat maatregelen het incident hadden kunnen voorkomen. Niet-vermijdbare schade: schade die niet te voorkomen was, zelfs met optimale zorg.
55
Welke medicatiefout heeft de grootste kans om de patiënt te bereiken?
toedienfout
56
PRISMA-analyse (Prevention and Recovery Information System for Monitoring and Analysis)
retrospectief onderzocht hoe de fout heeft kunnen optreden. Er wordt een oorzakenboom gemaakt. Bovenaan staat de topgebeurtenis, oftewel het incident. Daaronder de directe oorzaak die vervolgens teruggeleid wordt naar een onderliggende indirecte of basisoorzaak. De oorzaken worden vervolgens gecategoriseerd: Organisatiefalen Menselijk falen Patiëntgerelateerd falen Technisch falen Overig. Je kijkt terug
57
prospectieve risico-inventarisatie (PRI)
verdeelt een risicovol proces in deelstappen om potentiële risico's en hun impact systematisch te analyseren: Faalwijze: Wat kan er misgaan? Gevolgen: Wat zijn de mogelijke gevolgen voor patiënt of proces? Ernst: Hoe ernstig zijn de gevolgen (catastrofaal, groot, matig, klein)? Frequentie: Hoe vaak kan dit voorkomen (wekelijks, maandelijks, jaarlijks, <1 keer per jaar)? Voor processtappen die risico's vormen, zoek je naar oplossingen en barrières. De aanpak kan zijn: Voorkomen: Elimineren van het risico. Beheersen: Kans op optreden verminderen of tijdig ingrijpen. Accepteren: Het risico aanvaarden. Barrières kunnen effectief zijn door: Fysieke maatregelen: Bijv. een programma dat pas verdergaat na het invullen van verplichte velden. Tijd en plaats: Handelingen verspreiden over dagen of locaties. Menselijke checks: Gebruik van checklists of dubbelcontroles. Bij het bedenken van oplossingen is creativiteit belangrijk: denk verder dan de standaardoplossingen! Je kijkt vooruit
58
Als je voor een patiënt zorgt, wat betekent het begrip "Work-as-imagined" in vergelijking met "Work-as-done"? Work-as-imagined (WAI) | Work-as-done (WAD)
WAI richt zich op de administratieve processen binnen de zorg, terwijl WAD beschrijft hoe klinische procedures worden uitgevoerd in de dagelijkse praktijk.
59
FRAM
analyseer je een proces op papier (bijv. protocol of richtlijn) t.o.v. het proces in de praktijk.
60
exposoom
de wetenschap die de omgevingsfactoren bestudeert waaraan we gedurende ons leven worden blootgesteld. 3 categorieën zijn interna factoren, algemene externe factoren en specifieke externe factoren
61
inflammaging, immunosenescence, trained immunity
Inflammaging en immunosenescence zijn verouderingsgerelateerde processen die de immuunfunctie verminderen en ontsteking bevorderen. Trained immunity kan het aangeboren immuunsysteem versterken en wordt onderzocht als mogelijke strategie tegen veroudering en infectieziekten. Inflammaging is vooral het gevolg van activatie van het aangeboren immuunsysteem. Immunosenescence is juist meetbaar als vertraagde en verlaagde respons van verworven immuniteit, zoals die optreedt bij oudere mensen. Dat is bv. zichtbaar als een zwakkere respons op vaccinatie. In beide gevallen spelen epigenetische veranderingen in cellen een belangrijke rol. Bij zowel trained immunity als bij tolerantie geeft een tweede stimulatie met dezelfde prikkel een kwantitatief andere respons dan bij het eerste contact. Je zou dit dus geheugen van de aangeboren immuniteit kunnen noemen.
62
Functie vitamine A en D op imuunsysteem
Een tekort aan vitamine A, bijvoorbeeld, is verantwoordelijk voor een verlaagde functie van het (darm-)epitheel, met alle immunologische consequenties van dien. Vitamine A stimuleert de aanmaak van Treg, waardoor proinflammatoire Th17-cellen worden geremd. Maar ook een te hoge concentratie vitamine A is nadelig voor de immuunfunctie, o.a. omdat het een Th1 respons bevordert en zo de immuunbalans verstoort. Enerzijds stimuleert het de anti-microbiële werking van aangeboren immuuncellen. Anderzijds remt het juist de activiteit van verworven immuuncellen, o.a. door de stimulatie van Treg. Het netto-effect is dat vitamine D remmend werkt op het immuunsysteem, wat gunstig is bij auto-immuniteit bv. Vitamine D wordt opgenomen uit voedsel, of aangemaakt in de huid door blootstelling aan zonlicht (UV straling).
63
aantal pro-inflammatoir en anti-inflammatoire
Pro: CRP, IL-1beta, TNF. Anti: IL-4 en IL-10
64
Welk effect zal een betere Th1 respons hebben op respiratoire (virus) infecties?
positief want Th1-cellen hebben een rol in de bestrijding van intracellulaire pathogenen
65
Gevolgen van langdurige stress en hoge cortisolniveaus:
✅ Onderdrukking van ontstekingen (kan nuttig zijn bij overmatige ontstekingsreacties). ❌ Verhoogde vatbaarheid voor infecties (bijv. luchtweginfecties, herpesreactivatie). ❌ Slechtere wondgenezing door verminderde activiteit van immuuncellen. ❌ Dysregulatie van auto-immuniteit (soms verergering van auto-immuunziekten).
66
welke antibiotica grijpen aan op de celwand
peniciline, vacomycine, fosfomycine (urineweginfecties)
67
Welke antibiotica werken op bacteriële nucloïnezuur synthese
chinolonen (ciprofloxacin), rifampicine, metronidazol, nitrofurantoine (urineweginfecties)
68
antibiotica werking op foliumzuur
blokkeren de aanmaak van foliumzuur -> stoort DNA replicatie, trimethoprim, cotrimoxazol
69
antibiotica voor bacteriële eiwitsynthese in ribosomen
veel bijwerkingen, 50S-> macroliden (erytromycine, claritomycine, azitromycine, clindamycine, fusidinezuur, chlooramfenicol. 30S-> tetracycline (doxycyline), aminolycosiden (gentamicine)
70
Verschil natuurlijke en verworven resitentie
van nature aanwezig in bacterie; resistentiemechanismen door sommige bacteriën van een bepaalde soort zijn opgepikt-> door mutatie of opgenomen plasmiden
71
4 groepen resistentiemechanismen
1.onwerkzaam maken-> productie van beta-lactamase (tegen betalactam antibiotica), beta-lactamring opengeknipt maar oplossing is beta-lactamremmers aan antibiotica toevoegen (vb is E.coli tegen amoxicilline wat met beta-lactamaseremmer clavulaanzuur augmentin is gemaakt) 2. opname remmen (influx)-> bacterie maakt celwand dikker of mindere aantal porines 3. uitpompen (efflux)-> voordat antibiotica kan werken 4. doeleiwitveranderen-> PBP veranderen (beta-lactam antibiotica kan niet meer binden) (vb emilin resistente stafylococcus aurius en peniciline resistente pneumokok) of verandering van ribosoom (macroliden kunnen niet meer binden)
72
PBP (penicilin binding protein)
Peptidoglycaansynthese – helpen bij het vormen en versterken van de celwand. Antibiotica kunnen eraan binden
73
10 maatregelen tegen AMR
publieksbewustzijn, sanitatie en hygiëne, antibiotico in landbouw en milieu, vaccins en alternatieven, toezicht, snelle diagnostiek, menselijk kapitaal, nieuwe medicijnen, globaal innovatiefonds, internationale coalitie voor actie
74
Amoxicilline /clavulaanzuur
augmentin, oraal en interveneus, amoxicilline en clavulaanzuur samen, amoxinile remt celwandsynthese van penicillinase gevoelige bacteriën maar bacteriën die beta-lactamase aanmaken breken de beta-lactamring dus clavulaanzuur wordt toegevoegd zodat dat bind aan beta-lactamase, bij bacteriële keel-, neus, oorontsteking, community-acquired pneumonie, urineweginfecties, infecties door bijtwonden, resistentie: intrinsieke resistentie ov verworden resistentie, bijwerkingen: diarree, leverfunctiestoornissen, clostridium difficile infectie, overgevoeligheid/anafylaxie, dosering aanpassen aan nierfunctie en afhankelijk van indicatie en toedieningsvorm
75
Azitromycine
macroliden, vooral grampositieve bacteriën, lagere en hogere luchtwegen maar alleen eerste keus bij kinkhoest, acute diarree door dampylobacter of shigella, chlamydia, immuunmodulans bij CF, binding aan 50S subeenheidribosoom-> remming eiwitsynthese, bacteriostatisch antibioticum, hoge weefselconcentratie, lange halfwaardetijd, alleen oraal, 1x daags of 3x per week, bijwerkingen: maagdarm-bezwaren, bittere smaak, smaakverlies, hoofdpijn, duizeligheid, paresthesie, QT-verlenging-> bij combinatie met andere geneesmiddelen een ECG hiervoor, remt P-gp-> meer digoxine en ciclosporine,
76
CVID
Common variabele immuundeficiëntie, Verlaagd IgG in combinatie met verlaagd IgM en IgG, patient is ouder dan 4 jaar, verstoorde vaccinatie respons