Week 2 Blok 2 Flashcards

(67 cards)

1
Q

Vanuit welke cellen worden zaadbuisjes gevormd

A

(tubili seminiferi) sertoli cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Alle stadia van zaadcellen

A

Primordiale geslachtscellen-> spermatoginiale stamcellen-> primaire en secundaire spermatogocyten-> postmeiotische spermatiden-> rijpe zaadcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De vroegste stadia van stamcellen

A

oögonia-> oöcyten-> primordiale follikels (omringd door granulosa cellen)-> diploteen statium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De 2 onderdelen van een zaadcel en de inhoud daarvan

A

De kop met DNA (ingepakt met protamines) met daarop het arcosoom met enzymen belangrijk voor bevruchting, en de flagel met mitochondriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Eicellen voor ovulatie

A

primaire follikel omringt door granulosa en theca-cellen die zone pellucia vormen en de antrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verdere beloop van eicellen vanaf de puberteit

A

Vanaf de puberteit de meiose verder onder invloed van LH en FSH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gevolgen diploteen statium

A

Vooraad oöcyten beperkt, en oöcyten verouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er bij de eerste meiotische deling bij eicellen

A

Vlak voor de ovulatie waar 1 reipe eicel en 4 poolichaampjes ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer wordt de 2e mitotische deling weer opgeheven

A

Bij de bevruchting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is capacitatie

A

Verandering die de zaadcel doormaakt door middel van enzymen om de eicel te bevruchten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kan er maar 1 zaadcel tegelijk de eicel binnen

A

zona reactie door de corticale granula-> verhoogde calcium concentratie-> 2e mitotische deling gaat door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschil IVF met ICSI

A

Bij IVF komen de zaadcel en eicel natuurlijk samen bij ICSI niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is compactie en wat is het gevolg

A

Proces waarbij blastomeren dichter tegen elkaar aan komen te liggen (mogelijk door adherends junctions)-> gapjunctions-> celdifferentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verschil trofoblast, blastocoel, embryoblast

A

buitenste laag cellen dat de placenta wordt, met vloeistof gevulde holte in de blastocyst, vormt de embyro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de 4 verschillende potenties van cellen

A

Toti(alles)-pluri(alles behalve extra-embryonale weefsels)-multi(1 weefsel)-uni(1 celtype)-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vroegste stadia van een embryo

A

Zygote(een-cellig)-morula(na eerst paar delingen)-blastocyst (na 4-5 dagen)(wordt soms gekweekt)-> gastrula (na innesteling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is iPSCs (geinduceerde pluripotente stamcellen)

A

gedifferentieerde cellen die terug kunnen worden gebracht naar multipotente status door Yamanaka factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn tyrosine kinase receptoren (RTK)

A

Enzym gekoppelde receptoren aan de cytoplasma kant van de receptor dat eiwitten kan fosforyleren-> actief maken (speelt vaak een rol bij kanker)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van het RAS-eiwit

A

Als het via een RTK wordt geactiveert kan het andere eiwitten fosforlyeren wat zorgt voor activatie van transcriptiefactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn WNT-eiwitten

A

Signaalmoleculen die stamcellen aanzetten tot proliferatie-> als ze binden aan receptoren kunnen ze signaalroutes aanzetten die genexpressie bevorderen-> B-catenine wordt niet gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een ligand

A

Molecuul wat bindt aan een receptor-> signaaloverdracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de namen en functies van alle secretoire cellen in de darmen

A

Goblet: slijmlaag, Paneth: hulp ICS, chemosensorische tuftcellen: immuunreacties, enteroendocrine: hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het verschil tussen en RTK en cytosine receptor

A

Een cytosine receptor heeft een kinase-activiteit van buitenaf nodig zoals JAK2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe heten stamcellen van de darm

A

intestinale stamcellen (ISC’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Wat gebeurd er bij een mutatie in het JAK2 tyrosine kinase eiwit
Er kan worden gefosfolyeerd zonder een signaal
21
Wat is anoikis
voorgeprogrammeerde celdood waardoor alle cellen in een paar dagen worden vervangen met uitzondering van paneth-cellen
22
Welke 3 mechanismen zijn belangrijk voor celdifferentiatie
Cel-cel signalering, transcriptiefactoren, epigenetica (histon en DNA-methylering)
23
Verschil neoplasie en niet-neoplasie
Neoplasie is kwaadaardig of goedaardig en een niet-neoplasie is een ontsteking en reactief
24
Wat zijn de namen van de maligne neoplasiën van het epitheel, weke delen en bloed
Carcinoom, sarcoom, lymfoom (leukemie)
25
Alle histologische kankers
Leren!!
26
Welke hulpverleners zijn allemaal betrokken in het eerste jaar bij een kind met syndroom van down
Kinderarts, KNO, oog, logopedist, fysiotherapeut
26
Veel voorkomende kenmerken trisomie 21 (12)
Epicanthusplooi, upslant ogen, vlak gelaat, lage oren, nekplooi, Protrusie van de tong/macroglossie, sandal gap, 4-vingerlijn, clinodactyli, brushfields spots, hypotonie
27
Belangrijkste aandoeningen syndroom van down (9)
Hartafwijking (AVSD), congentinale maag-darm afwijkingen (ziekte van Hirschsprung of duodenumatresie), aandoeningen van het KN)-gebied en longen (uiterlijke kenmerken en OSAS), grotere kans op gehoorproblemen en oogafwijkingen, othopedische problemen (hypermobiliteit en hyperlaxiteit-> anto axiale instabiliteit, heupdisplasie, scoliose), verhoogde kans autoimuunziekte (coeliakie en schildklierafwijkingen), vaker diabetes type 1, frequente bovenste luchtweginfecties, leukemie (beter te behandelen)
28
Axiaal/transversaal
Boven en onderkant
28
Coronaal/frontaal
Voor en achter
29
Sagitaal
Links rechts
29
Posterior / Dorsaal
Naar de achterkant gericht
30
Anterior / Ventraal
Naar voorkant gericht
31
Superior / Craniaal
Naar hoofd gericht
32
Inferior / Caudaal
Naar voeten gericht
33
Mediaal
Naar midden van lichaam
34
Lateraal
Naar buitenkant van lichaam
35
Proximaal
Dichterbij het aanhechtingspunt van een ledemaat
36
Distaal
Verder van het aanhechtingspunt van een ledemaat
37
PA (Posterior-Anterior)
Straling gaat van achter naar voor door het lichaam
38
AP (Anterior-Posterior)
Straling gaat van voor naar achter door het lichaam
39
Lateraal
Zijaanzicht
40
Oblique
Schuine doorsnede/vlak
40
Contralateraal
Aan de andere zijde van het lichaam
41
Alles over de röntgenfoto
Verschillende weefsels absorberen de straling in verschillende mate; bot→ wit, lucht→ zwart, rest→ grijs. Voordelen: goedkoop, snel. Nadelen: straling slecht, kan niet lichaam in kijken, organen worden over elkaar heen geprojecteerd. De cor-thorax-verhouding moet >0,5 zijn
41
Alles over een CT-scan
CT-scan: met röntgenstraling dwarsdoorsnedes van het lichaam. Voordelen: snel, veel detail. Nadelen: hogere stralingsdoses, minder geschikt voor weke delen contrast, mogelijke bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen (om meer contrast te hebben; blanco, arterieel, veneus)
41
Ipsilateraal
Aan dezelfde zijde van het lichaam
41
Alles over een MRI
Met sterkt magneetveld, er zijn verschillenden sequenties (T1; vet wit en vloeistof zwart, T2; vloeistof wit) en contrastmiddelen. Kan niet met metale implantaten, geen metalen objecten in de kamer, magneetveld staat altijd aan. Voordelen: geen straling, goed voor weke delen. Nadelen; duurt lang, kost veel.
42
Alles over echografie
geluidsgolven, verschillende concepten; B-mode (vloeistoffen zwart, de rest wit), doppler echografie (bloedstroomsnelheid, kleurendoppler, 3D en 4D. Voordelen: geen straling, real time, goedkoop. Nadelen: afhankelijk van vaardigheden, beperkte visualisatie, lichaamsbouw telt mee.
42
Wat zijn de 4 lagen van het colon
Mecosa, submecosa, muscularis propria, serosa
42
Wat is het mucosa
Bevat veel crypten bedekt met slijmbekercellen-> bescherming en transport
43
Wat is het submucosa
Bindweefsel met bloedvaten, lymfevaten en zenuwvezels-> voedingsstoffen en doorbloeding
44
Wat is het muscularis propia
Laag spieren verantwoordelijk voor peristaltische bewegingen
45
Wat is het serosa
Bestaat uit bindweefsel
46
Wat doen clubcellen in de bronchiolen
Scheiden glycoaminosycaden en surfacant af ter bescherming
47
Hypertrofie
Vergroting-> toegnomen workload
48
Atrofie
Verkleining of vermindering
48
Metaplasie
Verandering van celtype door veranderde omgeving
49
Hyperplasie
Vermeerdering-> hormonen/groeifactoren
49
Dysplasie
Ander weefseltype
50
Wat is een carcinoma in situ
Abnormale cellen behouden zich tot het normale weefsel zonder het basaalmembraan te verbreken
51
Ectopie
Weefsel zit op de verkeerde plaats