Blok 5 Week 5 Flashcards

(95 cards)

1
Q

ziekte van Sjögren

A

een auto-immuunziekte waarbij het eigen immuunsysteem met name de exocriene klieren (zoals speeksel- en traanklieren), droge ogen en mond, vermoeidheid, gewrichts- en spierpijn,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

negatieve selectie van B-lymfocyten

A

B-cellen die een B-celreceptor (BCR) ontwikkelen die sterk bindt aan lichaamseigen antigenen (self-antigenen) worden of gedood door apoptose of ondergaan receptor herschikking voor verminderde reactie, in medulla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Positieve selectie van T-cellen in de cortex

A

Corticale epitheelcellen presenteren HLA (MHC)-moleculen met zelfpeptiden.

Alleen thymocyten (dubbelpositieve CD4+CD8+) die zwak binden aan eigen MHC krijgen een overlevingssignaal.

Dit zorgt ervoor dat alleen T-cellen die MHC kunnen herkennen verder ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Negatieve selectie van T-cellen in de medulla

A

Medullaire epitheelcellen presenteren een breed scala aan lichaamseigen antigenen.

T-cellen die te sterk binden aan deze antigenen ondergaan apoptose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

AIRE

A

en transcriptiefactor die wordt geproduceerd door medullaire epitheelcellen.

AIRE zorgt ervoor dat deze cellen weefsel-specifieke antigenen tot expressie brengen (bijv. insuline, myeline, etc.).

Hierdoor kunnen T-cellen getest worden op zelfantigenen uit het hele lichaam, ook al bevinden die zich niet in de thymus.

Zonder AIRE: falende negatieve selectie → verhoogd risico op auto-immuunziekten zoals APECED.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

immune priviliged sites

A

Het afschermen van lichaamseigen antigenen op bepaalde locaties van het lichaam, de zogenoemde immune priviliged sites. Potentieel autoreactieve lymfocyten zijn niet of nauwelijks in staat om in contact te komen met lichaamseigen antigenen-> hersenen, ogen, geslachtsdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Guillain-Barré syndroom (GBS)

A

vorm van ontsteking van het perifere zenuwstelsel waardoor patiënten in enkele dagen een ernstige verlamming kunnen krijgen van hun benen en armen, vaak door infectie door darmbacterie Campylobacter jejuni, als ziekte weggaat wordt het beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

darmbacterie Campylobacter jejuni

A

Deze bacterie brengt moleculen (lipo-oligosacchariden) tot expressie waarvan het suikerdeel lijkt op moleculen in menselijke zenuwen (gangliosiden). Deze gelijkenis staat bekend als molecular mimicry (‘moleculaire gelijkenis’).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

APECED

A

(auto-immuunpolyendocrinopathie, candidiasis en ectodermale dystrofie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gevolgen gendefect in deze genen:
AIRE
FAS
FOXP3

A

gestoorde centrale tolerantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

op welke manier HLA genen verschillend kunnen bijdragen aan auto-immuunziekten

A

Sommige HLA-moleculen kunnen autoantigenen beter presenteren, doordat hun bindingsgroeve bepaalde autoantigene peptiden goed herkent. Hierdoor kunnen autoreactieve T-cellen geactiveerd worden, wat bijdraagt aan auto-immuunziekten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Linkage disequilibrium:

A

Soms komen bepaalde HLA-allelcombinaties samen vaker voor dan verwacht. Dit bemoeilijkt het bepalen welk specifiek allel verantwoordelijk is voor het verhoogde risico op auto-immuniteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe leidt variatie in het CTLA-4-gen tot verhoogd risico op auto-immuniteit

A

CTLA-4 is een remmend (co-inhibitorisch) molecuul op T-regulatoire cellen (Tregs), die helpen voorkomen dat het immuunsysteem lichaamseigen weefsel aanvalt.

CTLA-4 bindt aan CD80/CD86 op antigeen-presenterende cellen (APC’s) en voorkomt daarmee activatie van T-cellen via het activerende molecuul CD28.

Als er een genetische variatie is die CTLA-4 minder functioneel maakt, kan deze remming falen.

Gevolg: Autoreactieve T-cellen (die lichaamseigen antigenen herkennen) kunnen makkelijker overleven en geactiveerd worden, wat leidt tot auto-immuunziekten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe zorgt variatie in het IL-2-receptor-gen voor verminderde remming van autoreactieve T-cellen?

A

Tregs hebben veel IL-2-receptor (CD25) op hun oppervlak. Ze gebruiken deze om IL-2 ‘weg te vangen’ – een groeifactor voor T-cellen.

Door IL-2 weg te nemen, remmen Tregs de groei van autoreactieve T-cellen.

Als er een genetische variant is waardoor de IL-2-receptor minder goed functioneert, kunnen Tregs minder goed IL-2 opnemen.

Gevolg: Autoreactieve T-cellen krijgen meer IL-2, gaan meer prolifereren en kunnen makkelijker auto-immuniteit veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

rol van FoxP3

A

FoxP3 is de master-regulator van Tregs: het regelt de expressie van o.a. CTLA-4 en de IL-2-receptor.

Een defect in het FoxP3-gen leidt tot ernstige auto-immuniteit, zoals te zien bij het IPEX-syndroom, omdat Tregs hun functie volledig verliezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer heeft een vrouw in haar leven grote kans op ziekteactiviteti

A

kort na bevalling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Auto-immuniteit

A

als de immunologische tolerantie voor autoantigenen wordt doorbroken en er een immunologische reactie ontstaat tegen deze autoantigenen. Auto-immuniteit wordt gevonden bij alle gezonde personen en hoeft blijkbaar niet te leiden tot beschadiging van cellen, weefsels of organen. Auto-immuniteit heeft waarschijnlijk een belangrijke functies bij het bewaren van de normale homeostase, bijvoorbeeld door het opruimen van dode cellen en afbraakproducten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Auto-immuunziekten

A

een immuunreactie tegen autoantigenen die leidt tot beschadiging van cellen, weefsels en organen, waardoor die hun normale functie verliezen en iemand ziek wordt. Een cruciale stap bij het ontstaan van een auto-immuunziekte is dat de auto-immuniteit bijvoorbeeld leidt tot het activeren van het complement systeem of het ontstaan van een lokale ontsteking. Bij auto-immuunziekten is er dus altijd sprake van auto-immuniteit, maar auto-immuniteit leidt niet altijd tot een auto-immuunziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

‘natuurlijke’ of fysiologische auto-antistoffen

A

bij gezonde personen auto-antistoffen gevonden tegen antigenen op vele verschillende typen cellen, weefsels en organen-> vormen een fysiologisch onderdeel van het normaal functionerende immuunsysteem, geproduceerd door plasmacellen, lage affiniteit en specifiteit. lage titer en IgM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

T-bet

A

T-bet is een transcriptiefactor die CD4+ T-cellen laat differentiëren tot Th1-cellen, die belangrijk zijn voor de afweer tegen virussen en intracellulaire bacteriën. Het stimuleert de productie van IFN-γ en remt andere T-helperroutes zoals Th2 en Th17.
Als een bepaald type B-cel deze activeert, Hierdoor is deze B-cel in staat om beter te ‘praten’ met een T helper cel en, na de herkenning van verschillende soorten signalen, uit te groeien tot een antistof-producerende cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Indeling auto-immuunziekten per (belangrijkste) pathofysiologisch mechanisme:

A

Antistoffen tegen autoantigenen (type II)-> Myasthenia gravis en ziekte van Gravis
Immuuncomplexen (type III)-> Cryoglobulinemie en SLE
T-cellen tegen autoantigenen (type IV)-> Diabetes mellitus type 1 en MS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Antistoffen tegen autoantigenen (type II)

A

Bij sommige auto-immuunziekten veroorzaken autoantistoffen direct schade door te binden aan receptoren op celmembranen, vooral in endocriene en neurologische weefsels.

Ziekte van Graves: antistoffen stimuleren de TSH-receptor → overproductie van schildklierhormoon (hyperthyreoïdie).

Myasthenia gravis: antistoffen blokkeren en verwijderen acetylcholine-receptoren op spieren → spierzwakte en vermoeibaarheid.

Kortom: autoantistoffen kunnen receptoren stimuleren of blokkeren, wat leidt tot over- of onderfunctie van organen.
De specificiteit van autoantistoffen bepaalt welke cellen of organen worden aangetast.

Als het doelwit alleen in één orgaan zit → orgaanspecifieke auto-immuunziekte

Als het doelwit in meerdere organen zit → systemische schade

Bijv. Goodpasture-syndroom: antistoffen tegen collageen IV → schade aan nieren én longen
Snelle klinische verbetering na behandeling met plasmaferese, Een foetus of pasgeborene krijgt dezelfde klachten als de moeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Met welke effecten kunnen autoantistoffen leiden tot een auto-immuunziekte

A

Blokkade en functieverlies van receptoren

Activatie van complement

Activatie van macrofagen en neutrofiele granulocyten (antibody-mediated cellular cytotoxicity)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Immuuncomplexen (type III)

A

Bij sommige auto-immuunziekten ontstaat schade door immuuncomplexvorming (vergelijkbaar met type III overgevoeligheidsreacties).

Antistoffen binden aan auto-antigenen → vormen immuuncomplexen

Oplosbare complexen worden normaal opgeruimd

Grote, onoplosbare complexen slaan neer in weefsels, vooral in kleine bloedvaten → veroorzaken ontsteking en vasculitis

Voorbeeld:

SLE (systemische lupus erythematodes)

Immuuncomplexen slaan neer in:

Bloedvaten

Nierglomeruli

Huidbasale membranen
→ SLE is daardoor een systemische auto-immuunziekte.
Immuuncomplexen activeren het complementsysteem (klassieke route via C1q), wat leidt tot een daling van C3 en C4 in het bloed.

Dit wordt gebruikt voor diagnose en monitoring van ziektes zoals SLE.

In de acute fase veroorzaakt complementactivatie vooral infiltratie van neutrofielen via complement- en Fc-receptoren.

In tegenstelling tot type II-reacties is er geen directe binding aan lokale auto-antigenen.

In de chronische fase worden pas lymfocyten geactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
T-cellen tegen autoantigenen (type IV)
Bij type IV auto-immuunziekten spelen T-cellen een centrale rol, net als bij vertraagde type IV overgevoeligheidsreacties. Een voorbeeld is multiple sclerose (MS): Ontsteking van hersenen en ruggenmerg. Betrokkenheid van CD4+ T-helpercellen en andere T-celsubtypes. Verloop is vaak relapsing-remitting of chronisch. Behandeling vereist vaak langdurige immuunremming. Behandeling tegen T-cellen en corticosteroïden
26
Waarom zijn de schildklier en daarna de pancreas het meest aangedaan door autoimmuniteit
Beide goed doorbloed-> makkelijk bereikbaar voor antistoffen en lymfocyten. Schildkliercellen maken ook relatief veel pro-inflammatoire cytokines, zoals IL-1, IL-6 en IL-17, en daarnaast ook verschillende groeifactoren zoals VEGF en IGF-1.
27
type 1 diabetes
chronische aandoening waarbij de alvleesklier weinig tot geen insuline produceert, het immuunsysteem per ongeluk de insulineproducerende bèta-cellen in de alvleesklier aanvalt en vernietigt, 70-80% van de b-cellen vernietigd moet zijn voordat diabetes klinisch manifest wordt, Te hoog bloedsuiker, en het onvermogen van cellen om dit op te nemen door het gebrek aan insuline heeft veel consequenties, zoals extreme vermoeidheid, veel urineren en veel drinken, Klachten bij type 1 diabetes zijn, bij diagnose, vergelijkbaar met die bij type 2 diabetes
28
De ontwikkeling van type 1 diabetes mellitus (T1DM) verloopt in verschillende stadia:
Stadium 1: Een trigger, zoals een virusinfectie, activeert het immuunsysteem. Dit leidt tot de productie van auto-antistoffen en de activatie van autoreactieve T-cellen (CD8+ en CD4+), die schade aan de β-cellen in de alvleesklier veroorzaken. Stadium 2: Abnormale bloedglucosewaarden kunnen al aanwezig zijn, maar de patiënt voldoet nog niet aan de formele criteria voor diabetes (nuchter bloedglucose > 6,9 mmol/l). Stadium 3: De diagnose diabetes wordt gesteld op basis van klachten en gemeten bloedglucosewaarden. De patiënt krijgt insuline om de bloedsuiker te reguleren. Stadium 4: Na langdurige diabetes kunnen complicaties optreden, vooral in het capillaire vaatbed (ogen, nieren) en vertraagde wondgenezing. De mate van complicaties hangt af van de bloedsuikerregulatie.
29
Aanwezigheid van neutrofiele granulocyten betekenis
acute ontsteking, andere immuuncellen kunnen wijzen op chronische ontsteking
30
Welke antistoffen komen bij meer dan 80% van de patienten met LADA (‘latent diabetes of adults) voor?
GAD
31
Ziekte van Graves
hyperthyreoïdie, dus een stimulatie van schildklierfunctie. Deze diagnose is door middel van bloedbepalingen te stellen, orgaanspecifiek
32
Welke uitslagen bevestigen dat er sprake is van een hyperthyreoïdie?
Verlaagd TSH, hoog FT4
33
Welke auto-antistof kan in het bloed gemeten worden om te bevestigen dat er inderdaad sprake is van de ziekte van Graves?
Stimulerende antistoffen tegen de TSH receptor
34
Graves' oftalmopathie
ontsteking en zwelling rondom de ogen, veroorzaakt door een autoimmuunreactie tegen de TSH receptor, De TSH receptor komt ook tot expressie op de retrobulbaire fibroblasten en vetcellen in het oog.
35
Neonatale thyrotoxicose
een aandoening waarbij pasgeborenen een verhoogde schildklierhormoonproductie (hyperthyreoïdie) vertonen, meestal als gevolg van auto-antilichamen die van de moeder worden overgedragen. Dit komt voor wanneer de moeder een geschiedenis heeft van de ziekte van Graves (hyperthyreoïdie) of een andere aandoening die leidt tot een verhoogde productie van schildklierhormonen
36
Ziekte van Hashimoto
een auto-immuunziekte waarbij het immuunsysteem de schildklier aanvalt, wat leidt tot hypothyreoïdie (een onderactieve schildklier), Ofschoon bij deze aandoening ook autoantistoffen worden gevonden (anti-thyroperoxidase (anti-TPO), anti-thyreoglobuline (anti-TG)) lijken ze niet bij te dragen aan het ontstaan van de hypothyreoïdie want TPO en TG zitten vooral intracellulair of in de follikels van de schildklier waardoor de antistoffen niet kunnen binden aan hun target antigeen. Behandeling is meer hormonen geven
37
Welke van de volgende behandelingen kunnen aanleiding geven tot het ontstaan van endocriene autoimmuunziekten
Anti-CTLA-4 Anti-PD-1 Anti-PD-L1 Het zijn allemaal checkpoint remmers
38
autoinflammatie
een defect in antigen-onafhankelijke immunologische mechanismen waardoor pro-inflammatoire effector moleculen worden geactiveerd of anti-inflammatoire effector moleculen worden geremd. Hierdoor treedt er aanhoudend activatie van het immuun systeem op met veelal ook vrijkomen van pro-inflammatoire cytokines. Met andere woorden: Een patiënt krijgt ontstekingsverschijnselen terwijl dat helemaal niet nodig is.
39
2 proinflammatoire cytokinen
IL-1-beta TNF-alfa Anti-inflammatoir zijn o.a. IL10, IL-11, IL-13, IL1RA
40
acute-fase eiwitten
Dat zijn de eiwitten waarvan de concentratie in het plasma in een vroeg fase van ontsteking met tenminste 25% toeneemt. Vaak geproduceerd door de lever, tegen de negatieve effecten van ontsteking. Een voorbeeld is CRP,
41
Biomarker
n meetbaar kenmerk in het lichaam dat informatie geeft over een biologisch proces, een ziekte, of het effect van een behandeling.
42
CRP
4-6 uur na ontsteking, geactiveerd vooral door IL-6 maar ook door IL-1 en TNF-alfa, zorgt voor makkelijkere opname voor macrofagen
43
erytrocyten-sedimentatiewaarde (BSE)
een laboratoriumtest die de snelheid meet waarmee rode bloedcellen (erytrocyten) naar de bodem van een buisje met bloedzakken in een bepaalde tijd, wordt verhoogd als er meer fibrogeen en antistoffen is, geeft aan dat er iets mis is zoals een ontsteking, geeft ook de ergheid aan
44
voorbeelden acute fase eiwitten
CRP, BSE, Ferritine, SAA-> leidt tot amyloidose, fibrinogen.
45
negatieve acute fase eiwitten
Dat zijn eiwitten die juist dalen bij inflammatie. Voorbeelden daarvan zijn albumine en transferrine.
46
Erythrodermie
een ernstige huidaandoening waarbij vrijwel de hele huid rood, ontstoken en vaak schilferend is
47
amyloidose
ernstige aandoening waarbij abnormale eiwitten (amyloïd) zich opstapelen in organen en weefsels, waardoor deze niet goed meer functioneren
48
ziekte van Schnitzler
een verworven autoinflammatoir ziektebeeld waarbij patienten ook vaak een urticariele rash hebben, in combinatie met een monoklonale gammopathie (heel veel van 1 stof in het bloed), meestal van het IgM-type.
49
VEXAS
acuolen, E1 enzym, X-gebonden, auto-inflammatoir en somatisch. een mutatie in UBA1. Daardoor gaat er iets mis met de ubiquitinering van eiwitten. Ubiquitinering is van belang bij het afbreken van overbodige eiwitten. Behandeling bij VEXAS bestaat uit 2 dingen: allereerst het onderdrukken van de inflammatie en vervolgens ook het opruimen van de cellen waarin de mutatie zit die leidt tot het inflammatoire proces.
50
Wanneer worden cytokines in overmaat geproduceerd
- Overmatige activiteit van het inflammasoom bij een inflammasomopathy - Overmatige interferon productie bij een interferonopathy - Overmatige cell-stress met overproductie van diverse cytokines bij een endoplasmatisch reticulum stress syndroom (ook wel unfolded protein response genoemd) - Overactivatie van NF-Kappa-B en daardoor ook weer overmatige productie van diverse cytokines bij een zogenaamde relopathy.
51
inflammasoom
een soort eiwitcomplex dat in bepaalde immuuncellen (zoals macrofagen) wordt gevormd als reactie op gevaarssignalen — bijvoorbeeld infecties of weefselschade, na activatie zorgt het dat andere eiwitten gaten maken in het celmembraan, zoals Gasdermin-> meer ontsteking-> cel barst-> Pyroptose (veel IL-1 beta komt vrij), ontstekingsmediatoren uit deze cel trekken macrofagen uit het bloed aan. Als inflammasomen actief blijven kunnen ze meerdere ziektes veroorzaken
52
Titeren
het bepalen van de hoeveelheid antilichamen die er in het bloed zitten tegen een bepaalde ziekte
53
Indirecte immunofluorescentie (IIF)
één van de technieken die kan worden toegepast om autoantistoffen in het bloed van patiënten met orgaanspecifieke en systemische auto-immuunziekten aan te tonen, Commercieel objectglaasje met cellen of weefsel-> serum van patiënt, Fluorescerend antilichaam tegen humaan Ig, Microscoop met fluorescentie uitlees, fluoriscentiepatroon
54
ELISA (Enzyme-Linked Immunosorbent Assay)
gevoelige methode om de aanwezigheid van antilichamen of antigenen te meten in een monster, zoals bloedserum. Het maakt gebruik van een enzym (zoals peroxidase) dat een kleurreactie veroorzaakt.
55
FEIA (Fluorescence Enzyme Immunoassay)
is een variant van de ELISA, maar in plaats van een kleurreactie, wordt fluorescentie gemeten. Met fluoriscentiemarker en fluoriscentiemeter
56
Immunoblot (Western Blot)
wordt gebruikt om specifieke eiwitten of antilichamen in een monster te detecteren door middel van een elektroforese gevolgd door een antilichaam-gebaseerde detectie, meer gedetaileerd
57
anti-nucleaire antilichamen, ANA
ANA zijn antilichamen die het nucleaire materiaal in de cel aanvallen. een groep antilichamen die zich richten tegen componenten van de kern van cellen, zoals DNA, histonen, nucleoproteïnen, en andere nucleaire structuren. ANA worden vaak gemeten als onderdeel van de diagnostiek van auto-immuunziekten. Alles niet in de kern is eigenlijk ANA negatief, alles in de kern is positief, aan de hand van vaste bekende patronen kun je een beetje richting geven over welke antilichamen het gaat
58
Schirmer-test
een diagnostische test die wordt gebruikt om de traanproductie te meten en te evalueren of er sprake is van een aandoening die de traanproductie beïnvloedt, zoals Sjögren-syndroom of andere droge ogen-aandoeningen
59
60
necrose vs apoptose
Necrose is een onbeheersbaar proces van celsterfte dat vaak optreedt door externe factoren zoals zuurstofgebrek of infecties, en veroorzaakt ontsteking en schade aan omliggend weefsel. Apoptose is een gecontroleerd, geprogrammeerd proces van celsterfte, essentieel voor normale fysiologische functies zoals ontwikkeling, het elimineren van beschadigde cellen, en het behouden van de balans in weefsels zonder ontsteking.
61
FMF, Familaire Mediterane Koorts
bekendste inflammasomopathien, afkomstig uit landen rondom de middellandse zee. Door een mutatie in het MEFV gen wordt een van de inflammasomen continu geactiveerd. MEFV codeert voor Pyrine-> pyrine imflammasoom. Amyloidose, koorts, Serositis. Vooral IL-1- beta en IL-18 worden geproduceerd, Oraal colchicine is een effectieve behandeling want Het verhoogt de activiteit van RhoA en stimuleert PKN1/2. FMF-patiënten hebben een genetische mutatie die continu aanwezig is, maar ontstekingen treden niet dagelijks op. Dit komt doordat pro-IL-1 beta alleen omgezet wordt in actief IL-1 beta wanneer DAMPs de cellen activeren
62
pyrine inflammasoom
geactiveerd door daling van de intracellulaire RhoA activiteit. RhoA activeert normalerwijze PKN1/2 wat vervolgens leidt tot phosphorylering van pyrine waarna pyrine bindt aan het remmende eiwit 14-3-3. Waardoor er geen inflammasoom meer wordt geactiveerd.
63
interferonopathie
overmatige productie van interferon leidt tot inflammatie. Vooral bij virale infectie
64
aangeboren interferonopathy
Door een mutatie in een van de genen betrokken bij het waarnemen van het intracellulaire DNA of RNA worden de afweercellen te makkelijk geactiveerd (veelal al door cel-eigen DNA of RNA) waardoor patiënten ziek worden. Voorbeelden van zulke interferonopathen zijn o.a. het Aicardi Goutieres syndroom, SAVI en CANDLE/PRAAS.
65
Welke ziektebeelden worden ook benoemd als interferon gedreven
Dermatomyositis Sjogren SLE
66
endoplasmatische reticulum stress syndroom
meer dan 1 cytokine wordt geactiveerd. Zowel IL-1-beta als Interferon type I en type II worden in een hoge mate geproduceerd, TRAPS (TNF-alfa receptor geassocieerd per iodiek syndroom) (huidafwijkingen en koorts),
67
Relopathy
wordt NK-kappa-B geactiveerd, NK-KB zet een groot aantal pro-inflammatoire cytokines aan, waaronder IL-1-beta, IL-6, IL-18 en TNF-alfa. Dat betekent dat blokkade van diverse cytokines ook verbetering van klachten kan geven. Een van de voorbeelden van een relopathy is een haplo-insufficientie van A20.
68
Becket syndroom
zeldzame, chronische multisystemische ontstekingsziekte, ook wel de "Silk Route ziekte" genoemd vanwege de geografische verspreiding. moeilijke diagnose stellen, elke leeftijd maar vaak in de 30, Orale infecties worden vaak verdacht van het uitlokken van de ziekte, Bacteriële antigenen van Streptococcus-soorten en virale antigenen van het herpes simplex-virus type 1 vertonen grote homologie met menselijke eiwitten, wat kan leiden tot immuunreacties door moleculaire nabootsing bij genetisch gevoelige individuen, verhoogde vatbaarheid voor tuberculose, verstoorde microbiotica overal,
69
Genetische invloed Becket syndroom
HLA-B*51, gelegen in de MHC klasse I regio, is de sterkste risicofactor, waarbij dragers meer dan vijf keer de kans hebben om Behçet's syndroom te ontwikkelen vergeleken met niet-dragers. Verder meerdere genetische invloeden
70
Critiria Becket sydnroom
de Japanse criteria (1988), die de aanwezigheid van vier belangrijke manifestaties omvat (orale, genitale, cutane en oogmanifestaties). In geval van oogbetrokkenheid is één extra criterium voldoende om de diagnose te stellen.
71
SLE (Systemische lupus erythematodes)
vaak jonge vrouw, multisysteem, veel gewrichts en huidsklachten, maar ook longen en nieren, antifosfolipiden syndroom-> miskramen, trombose, trombocytopenie, auto-antistof gedreven, heeft te maken met estrogeen, zonlicht is een trigger, behandeling met hydroxychloroquine, aanvullende behandelingen verschilt per patiënt, prognose verschilt maar overleven vaak langer dan 5 jaar, meerdere aanvullende verhoogde kansen op andere dingen
72
auto-immuniteit vs auto-inflammatoir
verworven vs aangeboren maar niet volledige 2 deling
73
levothyroxine
Levothyroxine is een schildklierhormoon. Het wordt gebruikt bij een traag werkende schildklier. Hierdoor wordt u minder lusteloos en kouwelijk.
74
chondronen
Verschillende kraakbeenholten worden ook gecombineerd door collageenvezels om functionele eenheden te vormen
75
Perichondrium
met fibrogene en chondrogene laag, een kapsel van dicht bindweefsel, dat het kraakbeen bijna overal omsluit
76
2 processen die bijdragen aan de groei van kraakbeen
appositionele groei (groei van buitenaf) en interstitiële groei (groei van binnenuit)
77
Hoe wordt het proces genoemd waarbij kraakbeen wordt omgevormd tot bot
endochondrale ossificatie-> chondrocyten gaan proliferen, ze worden hypotroof, lagunes ontstaan waar osteoblasten vormen
78
Hoe wordt het proces genoemd waarbij bot direct gevormd wordt uit mesenchymale cellen
intramembraneuze ossificatie
79
Uit wat voor type weefsel bestaan de kruisbanden en de meniscus?
dens regelmatig collageen bindweefsel (pezig weefsel) en vezelig kraakbeen (fibrokraakbeen)
80
functie synovium
Productie van synoviale vloeistof, immuunbewaking, opruimen celresten
81
reumatoïde artritis
autoimmuunziekte, beschadigd oppervlak, geen botsclerose, geen osteafyten, behandeling is DMARDs of corticosteroïden of biologicals, genetisch en omgevingsfactoren spelen mee, productie van ACPA’s (antilichamen tegen citrullinated proteins), ACPA’s en RF (reumafactor) zijn vaak al jaren vóór symptomen in het bloed detecteerbaar, De aanwezigheid van ACPA’s alleen is niet voldoende om RA te veroorzaken — een extra ‘trigger’ (zoals immuuncomplexvorming of complementactivatie) is nodig, ACPA’s kunnen pijn veroorzaken vóór artritis (artralgie)
82
Cytokine-netwerken en signalering bij RA
Pro-inflammatoire cytokines (TNF, IL-6, IL-1) stimuleren synovitis en weefselvernietiging. TNF: stimuleert leukocyten, angiogenese, pijn IL-6: belangrijk bij T-celactivatie en systemische symptomen JAK/STAT-pathway is cruciaal voor signaaloverdracht; JAK-remmers (zoals tofacitinib) remmen ontsteking effectief. Osteoclastactivatie via RANKL, TNF, IL-6 leidt tot boterosie.
83
2 belangrijke immuun checkpoints inhibitie maar die ook autoimmuunziekten kunnen veroorzaken
PD-1 en PD-L1, CTLA4
84
Bijwerkingen immuun checkpoint inhibitie
stimulatie immuunsysteem, activatie anti-tumor werking T-cellen, meer kans op auto-immuniteit. In alle organen in het lichaam. Afhandelijk van werkingsmechanismen. Behandeling voor bijwerkingen is behandeling staken of immuunsupressie
85
Sarcoïdose
ontstekingen ontstaan in organen en weefsels, granulomateuze onstekingssziekte van onbekende oorzaak, ook fibrose ontstaat want dat wordt aangemaakt door granulomen, vermoeidheid, koorts, gewichtsverlies, hoesten, kortademig, andere orgaanbetrokken klachten, longfoto wordt gemaakt, voor diagnose een biopt met granulomateuze ontsteking minimaal, andere oorzaken uitsluiten, bij vaststelling veel verschillende onderzoeken om orgaanbetrokkenheid te bekijken, behandeling niet altijd nodig, verder corticosteroïden en TNF blokkers, MTX
86
Prednison
auto-immuunziekten, exerbaties longaandoeningen, anafylactische reacties, bij immuuntransplantaties, prednison wordt in de lever omgezet in prednisolon, bijwerkingen: oedeem, hypertensie, decompensatio cordis, ontregeling glucosehuishouding, osteoporose, bij voorkeur lokale toepassingen, extra dosering bij verhoogde behoefte, niet acuut stoppen want het lichaam stopt bij gebruik met aanmaak van cortisol
87
Cortisol
wordt samen met aldosteron gemaakt in de bijnier en heeft ontstekingsremmende werking, vasoconstructief, immunosuppresief,
88
Dexamethason
gluco-corticosteroïd, anti-inflammatoir en ontstekingsremmend, werkt 5 keer zo snel als prednison, want verhoogde affiniteit met gluco-corticoïd receptor, langere halfwaarde tijd en geen mineralocorticoïde werking ivm prednison, snelle werking, veel interacties met andere medicijnen, maagdarm-klachten, spierpijn, infecties, gewichtstoename, hematomen, osteoperose, volle maan gezicht
89
Welke factor zorgt ervoor dat de prothymocyten sterk gaan prolifereren en door welke cellen wordt deze factor gemaakt?
IL-7, geproduceerd door corticale epitheelcellen
90
welke rijpingsweg leggen T-lymfocyten af in de thymus
cellen die geen CD4 en geen CD8 tot expressie brengen (CD4-CD8-)-> cellen die CD4 en CD8 tot expressie brengen-> cellen die alleen CD4 tot expressie brengen (CD4+CD8-) of cellen die alleen CD8 tot expressie brengen (CD4-CD8+). CD4-CD8- thymocyten zonder gerearrangeerde T-celreceptor bevinden zich in het subcapsulaire deel van de cortex.
91
DiGeorge syndroom
chromosomale deletie (22q11.2) een embryonaal defect aan de neurale buis. Dit leidt onder andere tot een foutieve aanleg van het thymusepitheel. Hierdoor komt de thymus onvoldoende en op een onjuiste locatie tot ontwikkeling. Dit leidt tot een verminderd aantal perifere T-cellen, terwijl het aantal B-cellen normaal is. Afhankelijk van de ernst van het tekort aan T-cellen is de weerstand van deze patiënten meer of minder verlaagd. afwijkingen in het gelaat, aangeboren hartafwijkingen, en verstoorde groei en ontwikkeling
92
thymic crosstalk
wederzijdse interactie tussen thymocyten (ontwikkelende T-cellen) en de stromale cellen van de thymus (zoals epitheliale cellen, dendritische cellen en macrofagen). Twee meest voor de hand liggende mechanismen die die thymic cross-talk kunnen verklaren zijn: Door één van beide celtypen (thymocyten of epitheel) worden essentiële groeifactoren / cytokinen geproduceerd en uitgescheiden die noodzakelijk zijn voor de volgende ontwikkelingsstap van het andere celtype. Cel-celcontact van ontwikkelende thymocyten en ontwikkelende epitheelcellen. Elk van beide celtypen brengt unieke oppervlaktemoleculen tot expressie, waarvoor het andere celtype een receptor heeft. Net als bij de bovengenoemde groeifactoren brengt celcontact een signaleringscascade op gang die een stap in de ontwikkeling van de signaal-ontvangende cel mogelijk maakt.
93
Welke twee processen in het beenmerg kunnen voorkomen dat een onrijpe B-lymfocyt met hoge affiniteit voor een autoantigeen zich ontwikkelt tot rijpe autoreactieve B-lymfocyt?
Receptor editing en klonale deletie
94
Welk van deze twee processen vindt ook plaats bij zich in de thymus ontwikkelende T-lymfocyten, en welke transcriptiefactor speelt een belangrijke rol bij dit proces?
Klonale deletie; transcriptiefactor AIRE
95