Boek 2 Hoofdstuk 13 Flashcards
(70 cards)
1
Q
Ontvangen
A
To receive
2
Q
De voorouders
A
The ancestors
3
Q
De onderhandeling
A
The negotiation
4
Q
Blijkbaar
A
Apparently
5
Q
Goed zijn in
A
To be good at
6
Q
Vanzelf
A
By itself
7
Q
De kennismigrant
A
The highly skilled migrant
8
Q
Inhuren
A
To hire
9
Q
De vergunning
A
The permit
10
Q
De werkvergunning
A
The work permit
11
Q
Registeren
A
To register
12
Q
Geregistered staan
A
To be registrated
13
Q
De referent
A
The sponsor
14
Q
Overeenkomen
A
To agree
15
Q
Gelden
A
To apply, to count
16
Q
Aan de slag gaan
A
To get to work
17
Q
In beslag nemen
A
To take time
To confiscate
18
Q
Definitief
A
Final
19
Q
Vereisen
A
To require
20
Q
De vereiste
A
The requirement
21
Q
De aanpassing
A
The adjustment
The adaptation
22
Q
Zich aanpassen aan
A
To adapt
23
Q
Het kabinet
A
The government
24
Q
Van plan zijn om
A
To intend
25
Verkleinen
To decrease
26
De maatregel
The measure
The rule
27
De maatregel
The measure
The rule
28
De regeling
The regulation
29
Verkorten
To decrease
30
Aantrekken van
To attract
31
De mening
The opinion
32
De migratie
The migration
33
Financieel
Financially
34
In de volksmond
Locally known as
35
De overheid
The authorities
36
De reiskosten
The travel expenses
37
Het levensonderhoud
The cost of living
38
De vergoeding
The reimbursement
39
Wat mij betreft
As far as I'm concerned
40
Aan de kene kant
On the other hand
41
Aan de andere kant
On the other hand
42
De overgang
The transition
43
Dat kun je niet maken
You can't do that
44
De petitie
The petition
45
Op z'n minst
At least
46
De arbeidsovereenkomst
The employment contract
47
Openbaar
Public
48
Individueel
Individual
49
Aanvullen met
To add
50
Aanvullend
Additional
51
De wetenschap
The science
52
De wetenschappeljk
Scientific, academic
53
Afhangen van
To depend on
54
Aanstelllen
To appoint
55
Zelfstandig
Independent
Self-employed
56
Het bewijs
The proof
57
Het verband tussen
The relation between
The cooperation
58
De duur
The duration
59
Het dienstverband
The employment
60
Indienen
To file, to hand in
61
Het besluit
The decision
62
De besslissing
To decide
63
Geldig
Valid
64
De wet
The law
65
Wettelijk
Legal
66
In dienst nemen
To hire
67
Verplicht
Obligatory
68
Het belang
The importance
69
Belang hebben bij
To have an interest in something
70
Zich vestigen in
To reside, to relocate to
