Hoofdstuk 14 Flashcards
(73 cards)
1
Q
de cursist
A
the course participant
2
Q
de zomerschool
A
the summer school
3
Q
de boterham
A
the slice of bread
the sandwich
4
Q
half
A
half
5
Q
slaan
A
to beat
6
Q
veranderen
A
to change
7
Q
later
A
later
8
Q
een vraag stellen
A
ask a question
9
Q
de fles wijn
A
the bottle of wine
10
Q
het bloemetje
A
the bouquet of flowers
11
Q
teruggeven
A
to return
12
Q
de lesdag
A
day of class
13
Q
uit eten (gaan)
A
to go out for dinner
14
Q
aanraden
A
to recommend
15
Q
de pannenkoek
A
the pancake
16
Q
the pannenkoekenhuis
A
the pancake restaurant
17
Q
het eetcafe
A
the eatery
18
Q
de (muziek) band
A
the musical band
19
Q
de Chinees
A
the Chinese
20
Q
het menu
A
the menu
21
Q
het menuutje
A
a set menu
a combination of dishes
22
Q
meegaan (met)
A
to accompany
23
Q
het stokbrood
A
the baguette
24
Q
de kruidenboter
A
the herb butter
25
de kogelbiefstuk
the round steak
26
de saus
the sauce
27
het varken
the pig
28
het varkensvlees
the pork
29
de varkenshaas
the pork tenderloin
30
de champignon
the mushroom
31
marineren
to marinate
32
de knookflook
the garlic
33
de huid
the skin
34
de zalm
the salmon
35
de filet
the filet
36
de schnitzel
the schnitzel
37
de kip
the chicken
38
het rund
the cow
39
het rundvlees
the beef
40
serveren
to serve
41
mengen
to mix
42
de rauwkost
the vegetables eaten raw
43
het garnituur
the garnish
44
het voorgerecht
the appetizer
45
het hoofdgerecht
the main course
46
het nagerecht
the dessert
47
dippen
to dip
48
de sorbet
the sorbet
49
de slagroom
the whipped cream
50
de vruchten
the fruits
51
de keuze
the choice
52
de likeur
the liquer
53
de advocaat
the eggnog
the lawyer
54
het softijs
the soft ice cream
55
een hapje eten
to have a bite to eat
56
reserveren
to reserve
57
de menukaart
the menu
58
de serveester
the waitress
59
de fooi
the tip
60
het wisselgeld
the change
61
de allergie
the allergy
62
allergisch zijn (voor)
to be allergic (to)
63
het zout
the salt
64
de peper
the pepper
65
op stap gaan
to go out
66
de borrel
the drink
67
de vrijdagmiddagborrel
the Friday afternoon drink
68
een rondje geven
to give a round of drinks
69
op openingszin
the opening line
the pick up line
70
flirten
to flirt
71
versieren
to make a pass at
72
een blauwtje lopen
to be rejected
73
thuisbrengen
to bring home
