de tijden Flashcards

(83 cards)

1
Q

in welke 3 tijden kun je onderverdelen?

A

present, past, future

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

toekomende tijd=

A

future

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verleden tijd=

A

past

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

tegenwoordige tijd=

A

present

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de present, past en future kunnen onderverdeeld in..

A

simple, continuous, perfect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

voltooide tijd=

A

perfect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hobbys, feiten, gewoonten

A

present simple (I work, he works)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3e persoon + s

A

present simple (I live, he lives)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

als iets op dit moment aan de gang is

A

present continuous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

to be+ ww+ ing vorm

A

present continuous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

om een langer durende algemene activiteit aan te geven

A

present continuous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

om een voornemen in de toekomst aan te geven

A

present continuous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ontkennende zin present Continuous

A

I am not/ you aren’t/ he isn’t

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vragende zin present Continuous

A

am I…?/ Is he…?/ Are you…?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bevestigende zin present Continuous

A

I am working/ You are working/ He is working

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

to have + voltooid deelwoord

A

present perfect (I have worked)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

iets is in verleden begonnen en duurt nog voort

A

Present Perfect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

iets is in verleden gebeurd en resultaat nu merkbaar

A

Present Perfect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ontkennende zin Present Perfect

A

I haven’t worked/ he hasn’t worked

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

vragende zin Present Perfect

A

Have I worked?/ Has she worked

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bevestigende zin Present Perfect

A

I have worked/ she has worked

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

have been + ww + ing vorm

A

Present Perfect Continuous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

activiteit die in verleden is begonnen en nog steeds voortduurt

A

Present Perfect Continuous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

bevestigende zin present Continuous

A

I have been working

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
ontkennende zin present Continuous
I haven't been working/ she hasn't been working
26
vragende zin present Continuous
Have I been working?/ Has he working?
27
in verleden gebeurd en nu klaar
Past Simple
28
bevestigende zin Past Simple
I worked
29
ontkennende zin Past Simple
I didn't work
30
vragende zin Past Simple
Did I work?
31
verleden tijd van 'to be' +ww + ing vorm
Past Continuous ( I was/ You were/ he, she, it was/ we were
32
bevestigende zin Past Continuous
I was working/ you were working
33
ontkennende zin Past Continuous
I wasn't working/ you weren't working
34
vragende zin Past Continuous
Was I working?/ Were you working?
35
iets was op een bepaald moment in het verleden tijdje bezig
Past Continuous
36
iets was al gebeurd voor een ander moment in verleden
Past Perfect (Pluperfect)
37
Had + ww + ed
Past Perfect
38
bevestigende zin Past Perfect
I had worked
39
ontkennende zin Past Perfect
I hadn't worked
40
vragende zin Past Perfect
Had I worked?
41
iets was in het verleden bezig toen er wat anders gebeurde
Past Perfect Continuous
42
had been +ww+ ing vorm
Past Perfect Continuous
43
bevestigende zin Past Perfect Cont.
I had been working
44
ontkennende zin Past Perfect Cont.
I hadn't been working
45
vragende zin Past Perfect Cont.
Had I been working?
46
dat iets in de toekomst zal gebeuren
Future simple
47
Will/ Shall
Future simple
48
going to
Future simple
49
bevestigende zin Future Simple
I will work (shall alleen bij I and We)
50
ontkennende zin Future Simple
I won't work/ I shan't work
51
vragende zin Future Simple
Will I work?/ Shall I work?
52
dat iets in de toekomst een tijdje zal duren
Future Continuous
53
will/ shall + to be+ ww+ ing vorm
Future Continuous
54
bevestigende zin Future Continuous
I will be working
55
ontkennende zin Future Continuous
I won't be working
56
vragende zin Future Continuous
Will I be working?
57
will/ shall have been + ww+ ing vorm
Future Perfect Continuous
58
bevestigende zin Future Perfect Cont.
I will have been working
59
ontkennende zin Future Perfect Cont.
I won't have been working
60
vragende zin Future Perfect Cont.
Will I have been working?
61
Ik zal aan het werk geweest zijn
Future Perfect Continuous
62
Ik zal aan het werk zijn
Future Continuous
63
Ik zal werken
Future simple
64
Ik was aan het werken
Past Perfect Continuous
65
Ik had gewerkt
Past Perfect (Pluperfect)
66
Ik heb gewerkt
Present Perfect Simple
67
Ik ben aan het werken
Present Continuous
68
Ik werk
Present Simple
69
Ik was aan het werken
Past Continuous
70
Ik werkte
Past Simple
71
Ik ben aan het werken geweest
Present Perfect Continuous
72
Conditional
Als/ dan en je gebruikt: if
73
Conditional sentences
zin uit 2 delen: hoofdzin en zindeel met if. (als if in eerste zin staat gebruik je een komma. Anders geen komma)
74
Zero conditional
beide zinnnen in zelfde tijd zetten! Present simple. Voor wat: zaken die absoluut gebeuren, algemene waarheden of wettenschappelijke feiten.
75
First conditional
verschillende tijden in 2 zinnen. Present simple in de zin met if. Andere zin: will + een werkwoord. Voor wat: als het waarschijnlijk is dat iets NU of in Toekomst gaat gebeuren.
76
Second conditional
verschillende tijden in 2 zinnen. Past simple in de zin met if. Andere zin: would + werkwoord. Voor wat: als iets waarschijnlijk NIET gaat gebeuren nu of in toekomst.
77
Third conditional
verschillende tijden in 2 zinsdelen. Past Perfect in de zin van if. Andere zin: would have+ voltooid deelwoord. Voor wat: zaken die absoluut niet gebeurd zijn in verleden.
78
Welke vorm conditional? If it rains, you get wet.
Zero conditional (zaken die absoluut gebeuren) Beide zinnen Present simple.
79
Welke vorm conditional? If you prepare properly, you will pass the test.
First conditional (waarschijnlijk dat iets NU of in Toekomst gaat gebeuren) Present Simple en will+ werkwoord.
80
Welke vorm conditional? If I won the lottery, I would buy a car.
Second conditional (als iets waarschijnlijk NIET gaat gebeuren nu of in toekomst) Past simple en would+ werkwoord.
81
Welke vorm conditional? If you had prepared properly, you would have passed the test.
Third conditional (zaken die NIET gebeurd zijn in verleden) Past perfect en would have+ voltooid deelw.
82
als je iets voorspelt of belofte maakt gebruik je de vorm......
will (she will pass the test)....I think!
83
als je iets van plan bent....
to be going to (he's going to live in......after he turns 18.