Hoofdstuk 30 Flashcards
(126 cards)
1
Q
dokterspraktijk, spreekuur, chirurgie
A
surgery
2
Q
afspraak
A
appointment
3
Q
noodgeval
A
emergency
4
Q
mank lopen
A
to limp
5
Q
terechtkomen
A
to land
6
Q
schaafwond
A
graze
7
Q
snijwond
A
cut
8
Q
verrekken
A
to sprain
9
Q
stevig verbinden
A
to tape
10
Q
kneuzing, blauwe plek
A
bruise
11
Q
kneuzing
A
contusion
12
Q
lelijk
A
nasty
13
Q
gapende wond
A
gash
14
Q
hechting
A
stitch
15
Q
hechten
A
to stitch
16
Q
verbinden
A
to bandage
17
Q
pleister
A
plaster
18
Q
au
A
ouch
19
Q
oei
A
oops
20
Q
oef
A
phew
21
Q
mmm
A
yum
22
Q
bah
A
yuk
23
Q
joehoe
A
Yoo-hoo
24
Q
joepie
A
yippee
25
goh
wow
26
jonge jonge
dear oh dear
27
o ja?
oh?
28
ja ja
yeah, sure
29
nee he?
oh no!
30
gewricht
joint
31
ledemaat
limb
32
zeurende pijn
ache
33
stekende pijn
pain
34
ik voel me ziek
I feel ill
35
ik moet overgeven
I'm going to be sick
36
hebt u last van misselijkheid?
Do you feel any nausea?
37
hoe laat is het spreekuur?
What time is surgery?
38
ik ben geen vaste patient van u
I'm not one of your regular patients
39
een medisch onderzoek
a medical examination
40
arts
physician
41
huisarts
GP (general practitioner
42
arts (in tegenstelling tot universitaire doctorsgraad)
MD (medical doctor)
43
huisarts
family doctor
44
chirurg
surgeon
45
tandarts
dentist
46
fysiotherapeut
physiotherapist
47
psychiater
psychiatrist
48
de geest
psyche
49
poliklinische patient
out-patient
50
polikliniek
day hospital
51
ziekenzaal
ward
52
EHBO
first aid
53
eerste hulp afdeling van ziekenhuis
A&E
54
gedraag je als een man
be a man and take your medicine
55
iemand een koekje van eigen deeg geven
to give someone a dose of their own medicine
56
iemand jaloers maken door alle aandacht op te eisen
to put someone's nose out of joint
57
pas je goede raad eens op jezelf toe
Physician, heal thyself
58
veel succes
break a leg
59
rotzooien met
to doctor with
60
spanning
pressure
61
angstig
anxious
62
opnieuw beginnen met
to take up...again
63
zo nu en dan optredend
occasional
64
aanval van duizeligheid
dizzy spell
65
slagen
to succeed
66
tussendoortje eten
to snack
67
boos geirriteerd
cross
68
verminderd zicht
blurred vision
69
verslappen
to weaken
70
ledematen
limbs
71
erfelijk
hereditary
72
teweegbrengen
to bring on
73
vatbaar
susceptible
74
vrijuit laten gaan
to let off the hook
75
een test uitvoeren
to run a test
76
ruggenprik; aftappen vocht voor onderzoek
spinal tap
77
flauwvallen
to faint
78
prescription
voorschrift
79
prescriptions
recepten
80
verwaarlozen
neglecting
81
verzwakt
impaired
82
bloedarmoede hebben
to be anaemic
83
een hersenschudding hebben
to have a concussion
84
O-benen hebben
to be bandy-legged
85
X-benen hebben
to be knock-kneed
86
kreupel zijn
to be lame
87
verlamd zijn
to be a paraplegic
88
griep krijgen
to come down with the flu
89
griep hebben
to be down with the flu
90
verkouden zijn
to have a cold
91
maagpijn hebben
to have a stomach ache
92
koorts hebben
to have a temperature/ to have a fever
93
bedlegerigheid
illness
94
besmettelijke ziekte/ kwaal
disease
95
een ziekte oplopen
to contract a disease
96
hij had een besmettelijke ziekte
he was ill with an infectuous disease
97
spierwit
deathly white
98
verwaarlozen
to neglect
99
bloedarmoede hebben
to be anaemic
100
bloeddruk
blood pressure
101
ontdekken
to detect
102
beschadigen (vwb gezondheid)
to impair
103
het leek me verstandig
I thought it wise
104
aanmoedigen
to spur on
105
wat een brutaliteit
the nerve of the man
106
kinderjuf
nursemaid
107
niets meer met iemand te maken willen hebben
to wash one's hands of someone
108
iemand de stuipen op het lijf jagen
to scare the living daylights out of someone
109
op het spel zetten
to take a chance with
110
manipuleren
games playing
111
nou en of
you bet I was
112
bewustzijn
consciousness
113
bereid zijn
to be willing to
114
wensen, verlangen
to desire
115
van plan zijn
to intend
116
houden van
to like
117
wensen (sterker; zelf willen)
to want
118
wensen (beleefd)
to wish
119
graag willen
would like
120
je haar moet nodig geknipt worden
your hair wants cutting
121
Wanneer gebruik je: will
voorspelling, toekomst
122
bereidwilligheid sterker dan will en would=
to want to, to wish to, to be willing to
123
would is verleden tijd van will maar wordt ook gebruikt:
om gewoonte uit verleden uit te drukken (used to kan ook)
124
durven
to dare
125
ze durft niet uit te gaan
she does not dare to go out
126
niemand durft voor zijn mening uit te komen
no ones dares to speak their mind