Hoofdstuk 39 Flashcards
(49 cards)
1
Q
geschilpunt
A
point of dispute
2
Q
een nederzetting stichten
A
to establish a settlement
3
Q
grensoorlog
A
frontier war
4
Q
de tweede helft van de 18de eeuw
A
late 18th century
5
Q
zich ermee bemoeien
A
to step in
6
Q
inlijven
A
to annexe
7
Q
onderscheiden
A
to distinguish
8
Q
afschaffen
A
to abolish
9
Q
contractarbeider
A
contracted labourer
10
Q
rassen scheiding
A
segregation
11
Q
de ingeslagen weg volgen
A
to continue one one’s course
12
Q
keerpunt
A
turning point
13
Q
opstand
A
uprising
14
Q
onderdrukking
A
oppression
15
Q
wreed
A
harsh
16
Q
befaamd
A
renowned
17
Q
eindeloos
A
indeterminate
18
Q
voorspoed
A
prosperity
19
Q
natuurlijke bronnen
A
natural resources
20
Q
aangeven, aanwijzen
A
to indicate
21
Q
ontdekkingsreiziger
A
explorer
22
Q
vasteland
A
mainland
23
Q
ongastvrij
A
inhospitable
24
Q
noemen
A
to term
25
landbouw
agriculture
26
verzamelen
to gather
27
zich bevinden
to reside
28
in bezit nemen
to take possession
29
wegjagen
to chase away
30
knots
club
31
ze moesten wel verliezen
they could not but lose
32
in stammenverband
in a tribal context
33
strafkolonie
penal colony
34
kruimeldief
petty thief
35
voorouder
ancestor
36
oplossen
to dissolve
37
ontraden, ontmoedigen
to dissuade
38
vasthouden aan
to adhere to
39
weerstand
resentment
40
aanwinst
asset
41
walvisvaarder
whaler
42
veroordelen
convict
43
inheems
indigenous
44
kolonist
settler
45
gemengde huwelijken
intermarriage
46
aanpassen
to adapt
47
erfgoed
heritage
48
behouden/ bewaren
to preserve
49
lijken op
to resemble