Hoofstuk 32 Flashcards
(96 cards)
1
Q
stammen uit
A
to date back to
2
Q
oprichten
A
to found
3
Q
baksteen
A
brick
4
Q
sociale wettenschappen
A
social sciences
5
Q
college, lezing
A
lecture
6
Q
wedstrijden houden
A
to compete
7
Q
roeien
A
rowing
8
Q
universiteitenterrein
A
campus
9
Q
leegmaken, vertrekken uit
A
to vacate
10
Q
zich bemoeien met…vaak negatief
A
to interfere
11
Q
toelaten
A
to admit
12
Q
een graad toekennen
A
to award a degree
13
Q
toelatingsgesprek
A
entrance interview
14
Q
cursus die naar een graad leidt
A
degree course
15
Q
opleveren
A
to yield
16
Q
onderzoeksafdeling
A
research department
17
Q
deelnemen aan
A
to participate
18
Q
toegang
A
admission
19
Q
postitie in de maatschappij
A
walk of life
20
Q
alle rangen en standen
A
every walk of life
21
Q
niveau
A
standard
22
Q
door middel van
A
by way of
23
Q
aangepast aan/ gericht op
A
geared to
24
Q
een vak zoals taal en geschiedenis
A
arts
25
een vak zoals beeldhouwen, schilderen
fine arts
26
een vak in wetenschap: wiskunde, scheikunde
science
27
sociale wetenschappen: sociologie, psychologie
social science
28
antropologie
anthropology
29
archeologie
archeology
30
sterrenkunde
astronomy
31
biologie
biology
32
toneel, theater
drama
33
aardrijkskunde
geology
34
geschiedenis
history
35
rechten
law
36
wiskunde
mathematics
37
geneeskunde
medicine
38
filosofie
philosophy
39
natuurkunde
physics
40
psychologie
psychology
41
faculteit
faculty
42
vakgroep
department
43
verschijning
apparition
44
overwinnen
to vanquish
45
voorspelling
shall
46
ondergang
bane
47
afhakken
to hew down
48
ellendig, ongelukkig
wretched
49
volgens mij
methought
50
bosje
grove
51
zei
quoth
52
geest
spirit
53
vrezen
to fear
54
oppassen voor
to beware
55
(stout) moedig
bold
56
vastberaden
resolute
57
kwaad doen
to harm
58
zwaard
sword
59
vasthouden, zwaaien met
to brandish
60
zien
to sight
61
om het op mijn manier te zeggen
to put it my way
62
iemand die op zijn hoede is
a wary one
63
keizersnede
Caesarian
64
in paniek raken (of lett hoofd verliezen)
to lose one's head
65
het bleek dat ze getest was
she appeared to have been tested
66
was genegeerd
had been ignored
67
steeds ongeduldiger
more and more impatient
68
hij belde haar gewoonlijk drie keer per week op
He used to ring her three times a week
69
onbeleefd
impolite, rude
70
niemand durft het hem te vragen
No one dares ask him
71
Durft zij het alleen te doen?
does she dare to do it alone?
72
Hij zal wel weten wat ik van hem vind.
he shall know what I think of him
73
misschien komt hij, maar ik denk het niet
he might come, but I don't think so
74
ik stond op het punt om weg te gaan
I was about to leave
75
hoewel
although
76
lagere school
elementary school
77
het eerste schooljaar
the first grade
78
beschouwd
considered
79
vrijgevigheid
generosity
80
feitelijk
actual
81
leiding
control
82
zeer groot
immense
83
varieren van
to range from
84
uitgesproken verschrikkelijk
downright awful
85
pad, weg, richting
track
86
achtergrond
background
87
burger
citizen
88
los van
apart from
89
toneelclub
drama group
90
koor
choir
91
gul
generous
92
instelling die opleidt tot graad
graduate school
93
aanvullen
to supplement
94
zich goed gedragen
to be on one's best behaviour
95
misbruiken
to abuse
96
iemand iets betaald zetten; appeltje schillen met..
to settle a score with