IT College Flashcards

1
Q

Q: Welke drie codes worden gebruikt om sensorische stimuli te coderen?

A

A: Temporal code (tijdscode), Rate code (vuurfrequentiecode), Spatial code (plaatscode).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Q: Wat geeft de rate code (vuurfrequentiecode) aan bij sensorische codering?

A

A: Hoe actief een neuron is (de frequentie van actiepotentialen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Q: Wat geeft de temporal code (tijdscode) aan bij sensorische codering?

A

A: Wanneer een neuron actief is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Q: Wat geeft de spatial code (plaatscode) aan bij sensorische codering?

A

A: Welke neuronen actief zijn (de locatie van de activiteit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Q: Waar in het slakkenhuis (cochlea) worden lage frequenties waargenomen?

A

A: Dichter bij het helicotrema (top van de cochlea).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Q: Waar in het slakkenhuis (cochlea) worden hoge frequenties waargenomen?

A

A: Dichtbij het ovale venster (basis van de cochlea).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Q: Wat toont de grafiek over discharge rate en intensiteit aan in de auditieve perceptie?

A

A: Hogere geluidsintensiteit (dB) leidt tot een hogere afvuursnelheid (discharge rate) van neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Q: Welke code weerspiegelt de afvuursnelheid (discharge rate) van neuronen bij auditieve stimuli?

A

A: Rate code (vuurfrequentiecode).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Q: Welke code weerspiegelt de plaats van activatie op het basilair membraan bij auditieve stimuli?

A

A: Spatial code (plaatscode).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de place code?

A

de toonhoogte van het geluid, tonotope representatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de rate code?

A

De intensiteit vh geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Place code van visuele perceptie

A

Plek waar licht vandaag komt tov het oog, dus retinope spatiele kaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Place code gevoel huid”

A

plek van aanraken, somatotopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

place code reuk?

A

geurreceptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat geeft rate code weer?

A

Intensiteitsstimulus wordt weergegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Q: Hoe werkt plaatscode (spatial code) in het motorisch systeem?

A

A: Specifieke gebieden in de primaire motorische schors sturen specifieke spieren of spiergroepen aan (somatotopie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Q: Wat betekent somatotopie in het motorisch systeem?

A

A: Lichaamsdelen worden geordend en afgebakend weergegeven in de motorische schors; dit bepaalt welke spieren worden aangestuurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Q: Hoe werkt rate code (vuurfrequentiecode) in het motorisch systeem?

A

A: Hoe hoger de vuurfrequentie van motorneuronen, hoe sterker de spiercontractie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Q: Hoe werkt temporal code (tijdscode) in het motorisch systeem?

A

A: De timing van actiepotentialen bepaalt de coördinatie en het verloop van spieractiviteit (bijv. ritme en sequentie van bewegingen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Q: Hoe werkt plaatscode (spatial code) met betrekking tot het motorisch systeem?

A

A: Verschillende lichaamsdelen worden gerepresenteerd in specifieke gebieden van de motorische schors (somatotopie); welke neuronen actief zijn bepaalt welk lichaamsdeel wordt aangestuurd.

21
Q

Q: Wat is een receptief veld?

A

A: Het gebied waarin zich de receptoren bevinden die verbonden zijn met één afferent neuron.

22
Q

Q: Hoe wordt de locatie van een stimulus gecodeerd in het sensorisch systeem?

A

A: Door het patroon van activatie van receptieve velden (welke afferente neuronen actief zijn → spatial code).

23
Q

Q: Wat gebeurt er als een stimulus zich in het centrum van een receptief veld bevindt?

A

A: Er is een hogere afvuursnelheid van het afferente neuron.

Q

24
Q

Q: Wat gebeurt er als een stimulus zich in de periferie van een receptief veld bevindt?

A

A: De afvuursnelheid van het afferente neuron is lager.

25
Q: Wat betekent overlap tussen receptieve velden voor sensorische codering?
A: Het verhoogt de nauwkeurigheid van lokalisatie door vergelijking van activatiepatronen.
26
Q: Hoe veranderen receptieve velden naarmate je verder komt in het sensorische systeem?
A: Ze worden steeds complexer en specifieker.
27
Q: Wat doen simple cells in V1 (primaire visuele schors)?
A: Ze reageren op specifieke oriëntaties en posities van lijnen of randen.
28
Q: Wat doen face cells in de FFA (fusiform face area)?
A: Ze reageren specifiek op gezichten en gezichtskenmerken.
29
Q: Wat betekent het dat receptieve velden in de FFA complexer zijn?
A: Ze integreren eenvoudige kenmerken tot herkenning van hele objecten zoals gezichten.
30
Q: Wat is de fusiform face area (FFA)?
A: Een hersengebied dat gespecialiseerd is in gezichtsherkenning.
31
Q: Wat betekent het dat sensorische systemen een groot dynamisch bereik hebben?
A: Ze kunnen stimuli waarnemen over een breed scala aan intensiteiten, van zeer zwak tot zeer sterk.
32
Q: Wat is scotopisch zicht?
A: Zien bij zeer lage lichtniveaus (starlight); alleen staafjes actief → geen kleurenzicht en lage gezichtsscherpte.
33
Q: Wat is mesopisch zicht?
A: Zien bij middelmatige lichtniveaus (maanlicht); zowel staafjes als kegeltjes zijn actief → beperkt kleurenzicht.
34
Q: Wat is fotopisch zicht?
A: Zien bij hoge lichtniveaus (daglicht); alleen kegeltjes actief → optimaal kleurenzicht en gezichtsscherpte.
35
Q: Hoe gevoelig zijn olfactoire receptoren (reuk)?
A: Ze kunnen geuren detecteren bij slechts ~15 deeltjes op de 10⁹.
36
Q: Hoe gevoelig zijn fotoreceptoren in het oog?
A: Ze kunnen enkele fotonen detecteren.
37
Q: Hoe gevoelig zijn haarcellen in het gehoororgaan?
A: Ze kunnen bewegingen <1 μm van het basilair membraan detecteren.
38
Q: Wat laat de grafiek zien over detectiedrempel en respons?
A: De respons van receptoren neemt logaritmisch toe met toenemende stimulusintensiteit.
39
Q: Wat is adaptatie bij mechanoreceptoren?
A: Vermindering van respons ondanks aanhoudende stimulus.
40
Q: Wat zijn slowly adapting mechanoreceptoren?
A: Receptoren die blijven vuren zolang de stimulus aanwezig is → coderen duur en intensiteit.
41
Q: Wat zijn rapidly adapting mechanoreceptoren?
A: Receptoren die vooral vuren bij het begin en einde van een stimulus → coderen veranderingen.
42
Q: Wat voor soort informatie coderen slowly adapting receptoren?
A: Constante eigenschappen van een stimulus, zoals druk en positie.
43
Q: Wat voor soort informatie coderen rapidly adapting receptoren?
A: Veranderingen in stimulus, zoals aanvang en beëindiging van aanraking of vibratie.
44
Q: Waarom zijn contrasten en veranderingen belangrijk in sensorische systemen?
A: Omdat ze helpen om veranderingen in de omgeving op te merken en stabiele stimuli minder opvallend te maken.
45
Q: Wat is adaptatie aan lichtniveau in on-center ganglioncellen?
A: De gevoeligheid van deze cellen verschuift afhankelijk van het gemiddelde lichtniveau → ze blijven optimaal reageren bij verschillende helderheden.
46
Q: Wat gebeurt er met de drempel en respons van on-center ganglioncellen bij toenemende achtergrondverlichting?
A: De drempel stijgt en de responscurve verschuift naar rechts → gevoeligheid wordt aangepast aan hogere lichtniveaus.
47
Q: Waarom verschuift de responscurve van ganglioncellen bij verschillende lichtniveaus?
A: Om ervoor te zorgen dat contrasten effectief waargenomen kunnen blijven worden ondanks veranderingen in absolute lichtintensiteit.
48
Q: Wat is het effect van adaptatie in visuele ganglioncellen op waarneming?
A: Verbetering van contrastdetectie in uiteenlopende lichtomstandigheden.
49