ZO.4 - Trommelvliesbeelden Flashcards

(50 cards)

1
Q

Q

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent een normaal trommelvlies qua structuur?

A

Geen afwijkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent tympanosclerose qua structuur?

A

Voorgeschiedenis van oorontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent atrofie van het trommelvlies?

A

Voorgeschiedenis van oorontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent perforatie van het trommelvlies?

A

Voorgeschiedenis van oorontsteking of trauma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent een ingetrokken trommelvlies qua stand?

A

Ventilatiestoornis van het middenoor, tubadysfunctie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent een neutrale stand van het trommelvlies?

A

Geen pathologische betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent een bomberend trommelvlies?

A

Infectie of overdruk door Valsalva.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekent een grijs trommelvlies qua kleur?

A

Normaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekent een geel trommelvlies?

A

Niet geïnfecteerd vocht in middenoor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent een rood trommelvlies?

A

Vaatinjectie door infectie of trauma, glomustumor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekent een wit trommelvlies?

A

Pus in middenoor of tympanosclerose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekent een blauw trommelvlies?

A

Bloed of bloedvat achter trommelvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekent aanwezigheid van mobiliteit bij het trommelvlies?

A

Normaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent afwezige mobiliteit van het trommelvlies?

A

Vocht, tumor of perforatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent verminderde mobiliteit van het trommelvlies?

A

Onderdruk of gedeeltelijke vochtvulling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat betekent parelmoerglans van het trommelvlies?

A

Normaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat betekent sterk glanzend trommelvlies?

A

Niet geïnfecteerd vocht, lichtspiegeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat betekent dof trommelvlies?

A

Infectie van middenoor en/of trommelvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke congenitale afwijkingen horen bij de oorschelp?

A

Agenesie, microtie, laagstand, pre-auriculaire sinus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke congenitale afwijkingen horen bij de gehoorgang?

A

Atresie, atresieplaat.

22
Q

Welke congenitale afwijkingen horen bij het trommelvlies?

A

In wisselende mate betrokken bij uitwendige oor-malformaties.

23
Q

Welke congenitale afwijkingen kunnen voorkomen in het middenoor/mastoïd?

A

Hoogliggende bulbus jugulare.

24
Q

Welke congenitale afwijkingen kunnen voorkomen in de cochlea/labyrint?

A

Aangeboren doofheid, enlarged vestibular aqueduct, mondinimalformatie.

25
Welke congenitale afwijkingen kunnen voorkomen bij de nervus cochleovestibularis?
Agenesie (zeldzaam).
26
Noem een infectieuze aandoening van de oorschelp.
Othematoom, perichondritis, erysipelas.
27
Noem een infectieuze aandoening van de gehoorgang.
Otitis externa, furunkel, impetigo.
28
Noem een infectieuze aandoening van het trommelvlies.
Myringitis.
29
Noem infectieuze aandoeningen van middenoor/mastoïd.
Otitis media acuut/chronisch, otitis media met effusie.
30
Noem een infectieuze aandoening van cochlea/labyrint.
Luetische labyrintitis.
31
Noem een infectieuze aandoening van de nervus cochleovestibularis?
Neuritis vestibularis (mogelijk).
32
Wat zijn sequellen van infectie in het trommelvlies?
Perforatie, myringosclerose, atrofie.
33
Wat zijn sequellen van infectie in middenoor/mastoïd?
Atelectase, cholesteatoom, tympanosclerose.
34
Wat is een mogelijke sequeel van infectie in de cochlea?
Postmeningitis gehoorverlies.
35
Wat is een traumatische aandoening van de oorschelp?
Othematoom.
36
Wat is een traumatische aandoening van de gehoorgang?
Fractuur.
37
Wat is een traumatische aandoening van het trommelvlies?
Perforatie.
38
Wat is een traumatische aandoening van het middenoor?
Ketenluxatie, haematotympanum.
39
Wat is een traumatische aandoening van de cochlea?
Lawaaitrauma, barotrauma.
40
Wat is een traumatische aandoening van de nervus cochleovestibularis?
Ototoxiciteit.
41
Welke tumor kan optreden in de oorschelp/gehoorgang?
Plaveiselcelcarcinoom.
42
Welke tumor kan optreden in het middenoor?
Glomustumor.
43
Welke tumor kan optreden in cochlea/labyrint?
Adenoom.
44
Welke tumor kan optreden bij de nervus cochleovestibularis?
Schwannoom.
45
Welke tumor kan optreden in het centraal auditief systeem?
Meningeoom.
46
Wat is een vasculaire aandoening van het oor?
Pulsatiel oorsuizen.
47
Wat is een vasculaire oorzaak van gehoorverlies?
Sudden deafness.
48
Wat is een vasculaire aandoening van het centraal auditief systeem?
CVA.
49
Wat zijn overige aandoeningen van het trommelvlies/middenoor?
Otosclerose.
50
Wat is een centrale auditieve aandoening bij overige oorzaken?
Multiple sclerose (MS).