Caminos I Unidad 3 Flashcards
(252 cards)
0
Q
Station
A
La estación
1
Q
Dorp
A
El pueblo
2
Q
Hoofdweg, hoofdstraat
A
La Avenida Principal
3
Q
Laan, boulevard
A
La avenida (Avda.)
4
Q
Vliegveld, luchthaven
A
El aeropuerto
5
Q
Supermarkt
A
El supermercado
6
Q
Markt
A
El mercado
7
Q
Plein
A
La plaza
8
Q
Autosnelweg
A
La autopista
9
Q
Kathedraal
A
La catedral
10
Q
Stadion
A
El estadio
11
Q
Apotheek
A
La farmacia
12
Q
Park
A
El parque
13
Q
Postkantoor
A
Correos
14
Q
Straat
A
La calle
15
Q
Er is van alles
A
Hay de todo
16
Q
Paleis
A
El palacio
17
Q
Schone kunsten
A
Las Bellas Artes
18
Q
Zaal
A
La sala
19
Q
Theater
A
El teatro
20
Q
Concert
A
El concierto
21
Q
Grondwet
A
La constitución
22
Q
De / het grootste
A
El/la más grande
23
Q
Gebouw
A
El edificio
24
Mexico-stad
México D.F.
| Distrito Federal
25
Is het waar dat?
| Klopt het dat?
¿Es verdad que ...?
26
Er is, er zijn
Hay
27
Veel
Mucho /-a
28
(Milieu-) vervuiling
La contaminación
29
Ja natuurlijk
Claro que sí
30
Niet (waar)? LA
¿Ves?
31
Ongeveer 20 miljoen inwoners
Unos veinte millones de habitantes
32
Inwoner /-ster
El/la habitante
33
Veel, vele
Muchos /-as
34
Auto
El coche
35
Verkeer
El tráfico
36
Enorm
Enorme
37
Zo veel
Tanto /-a
38
Zijn er mensen die in Mexico willen wonen?
¿Hay gente que quiere vivir en México?
39
Mensen
La gente
40
Fantastisch
Fantástico -/a
41
Groot
Grande
42
Indrukwekkend
Impresionante
43
Misschien, wellicht
Quizás
44
De grootste stad ter wereld
La ciudad más grande del mundo
45
Meerdere
Varios /-as
46
Culturele activiteiten
Las actividades culturales
47
Restaurant
El restaurante
48
Bioscoop
El cine
49
Net als overal
Como en todas partes
50
Rijk
Rico /-a
51
Arm
Pobre
52
Meer tegenstelling dan in Europa
Más contrastes que en Europa
53
Tegenstelling
El contraste
54
Bijzonder
Especial
55
Mexicaan(se)
El/la mexicano /-a
56
Voor ons
Para nosotros
57
Mexico is uniek!
¡Como México no hay dos!
58
Bijvoeglijk naamwoord
El adjetivo
59
Elegant
Elegante
60
Verschrikkelijk
Horrible
61
Met veel tegenstellingen
De muchos contrastes
62
(Een) andere
Otro /-a
63
Bekijk, kijk naar
Mire (inf: mirar)
64
Een plaats om de stress te ontvluchten
Un lugar para escapar del estrés
65
Ontvluchten, vluchten (voor)
Escapar (de)
66
Stress
El estrés
67
Wit
Blanco /-a
68
Rustig
Tranquilo /-a
69
Zuiden
El sur
70
Provincie
La provincia
71
In de buurt van, nabij
Cerca de
72
Kust
La costa
73
Klein
Pequeño /-a
74
Mooi
Bonito /-a
75
Deel
La parte
76
Route
La ruta
77
Huis
La casa
78
Sympathiek, aardig
Simpático /-a
79
Kerk
La iglesia
80
Oud
Antiguo /-a
81
Bar, kroeg
El bar
82
Weinig
Poco /-a
83
Lawaai
El ruido
84
Hoe kom je er?
¿Cómo llegar?
85
(Aan)komen
Llegar
86
Over de snelweg
Por la autopista
87
Later, daarna
Luego
88
Weg
El camino
89
Plaatselijk, lokaal
Local
90
Bovendien
Además
91
Het strand ligt op 14 kilometer afstand
La playa está a 14 kilómetros
92
Vraag
La pregunta
93
Over
Sobre
94
Ja, dat is er
Sí, sí hay
95
Nee, dat is er niet
No, no hay
96
Ideaal
Ideal
97
Vul aan
Complete (inf: completar)
98
Schema, tabel
El cuadro
99
Nederlands
Holandés /-esa
100
Rivier
El río
101
Lelijk
Feo /-a
102
Ik houd van ...
| Ik vind ..... leuk/mooi/lekker
Me gusta ... (Inf: gustar)
103
Omdat
Porque
104
Vind je reizen leuk?
¿Te gusta viajar?
105
Houdt u van musea?
¿Le gustan los museos?
106
Ja, erg
Sí, mucho
107
Dat hangt ervan af
Depende
108
Nee, helemaal niet
No, nada
109
Zee
El mar
110
Berg
La montaña
111
Spaans leren
Estudiar español
112
Familiefeest
La fiesta familiar
113
Natuur
La naturaleza
114
Volksmuziek
La música folclórica
115
Waarom?
¿Por qué?
116
Lied
La canción
117
Waar houdt hij / zij van?
¿Qué le gusta? (Inf: gustar)
118
Vliegtuig
El avión
119
Morgen
La mañana
120
Motor
La moto
121
Nacht
La noche
122
Gitaar
La guitarra
123
Alstublieft, alsjeblieft
Por favor
124
Dialoog
El diáloge
125
Kaart
El plano
126
Luister.
Oiga. (Inf: oír)
127
Pardon.
Perdone. (Inf: perdonar)
128
Waar is ... ?
¿Dónde está ... ?
129
Zijn, zich bevinden
Estar (yo estoy)
130
(Heel) dichtbij
(Muy) cerca
131
Naast
Al lado de
132
Tegenover
Enfrente (de)
133
Geen dank.
De nada.
134
Hier in de buurt
Por aquí
135
Eens kijken.
A ver.
136
Een ogenblik.
Un momento.
137
Weten
Saber (yo sé)
138
U moet ... volgen
Tiene que seguir ...
139
Moeten
Tener que
140
Vervolgen, volgen, doorgaan
Seguir
141
Tot (aan)
Hasta
142
Parkeerplaats
El aparcamiento
143
Kunstmuseum
El Museo de Arte
144
Om te gaan naar ...
Para ir a ...
145
Trein
El tren
146
Busstation
La estación de autobuses
147
Bus
El autobús
148
Ver (weg)
Legos
149
U moet ... nemen
Tiene que tomar ...
150
De eerste straat rechts
La primera calle a la derecha
151
Eerste
Primero /-a
152
Rechts
A la derecha
153
Bij het verkeerslicht
En el semáforo
154
Linksaf slaan
Girar a la izquierda
155
Links, linksaf
A la izquierda
156
Precies
Exactamente
157
Of
Si
158
Mejuffrouw, jongedame
La señorita
159
Ik kom hier niet vandaan
No soy de aquí.
160
Ervoor
Delante
161
Voor
Delante de
162
Erachter
Detrás
163
Achter
Detrás de
164
Tussen
Entre
165
Olifant
El elefante
166
Papegaai
El papagayo
167
Boa
La boa
168
Krokodil
El cocodrilo
169
Gorilla
El gorila
170
Condor
El cóndor
171
Giraffe
La jirafa
172
Telefooncel
La cabina telefónica
173
Te voet
A pie
174
Wandeling
El paseo
175
Historisch
Histórico /-a
176
Cultureel
Cultural
177
Een van de beroemdste
Una de las más famosas
178
Gotisch
Gótico /-a
179
Joodse wijk
El barrio judío
180
De straat die langs ... gaat
La calle que pasa por ...
181
Stadhuis, gemeentehuis
El ayuntamiento
182
Rechtdoor gaan
Seguir todo recto
183
Hoek
La esquina
184
Arabisch
Árabe
185
Waar, waarin
| Betrekkelijk vnw.
Donde
186
Zoeken
Buscar
187
Goed
Bueno /-a
188
Bezichtigen
Visitar
189
Synagoge
La sinagoga
190
Daarna
Después
191
Oversteken
Cruzar
192
Uitrusten
Descansar
193
Traditioneel
Tradicional
194
De tweede (straat)
La segunda (calle)
195
De derde (straat)
La tercera (calle)
196
Honderd
Cien(to)
197
Duizend
Mil
198
Miljoen
El millón
199
Dictee
El dictado
200
Cijfer
La cifra
201
Juist, correct
Correcto /-a
202
Afstand
La distancia
203
Hoofdstad
La capital
204
Kengetal
El prefijo (telefónico)
205
Hoeveel kilometer is het?
¿Cuántos kilómetros hay?
206
Waar gaat u naar toe?
¿Adónde va?
207
Metro
El metro
208
Lijn
La línea
209
Station, halte
La estación
210
Noorden
El norte
211
Eindstation
La (estación) terminal
212
Gaan, rijden
Ir
213
Studentenstad, campus
La ciudad universitaria
214
Oosten
El este
215
Overstappen
Cambiar
216
In de richting
En dirección a
217
Dierentuin
El zoo(lógico)
218
Hier: uitstappen
Bajar
219
Juist of onjuist?
¿Correcto o falso?
220
Vergelijk
Compare (inf: comparar)
221
Zin
La frase
222
Vliegen
Ir en avión
223
Met de auto / trein gaan
Ir en coche / tren
224
Fiets
La bicicleta
225
Te voet gaan
Ir a pie
226
Ketting; kettingoefening
La cadena
227
Naar huis gaan
Ir a casa
228
Klas, les
La clase
229
Deze toeristen (m)
Estos turistas
230
Halte
La parada
231
Direct, zonder overstap
Directo
232
Akkoord, oké
De acuerdo
233
Kaartje
El billete
234
Volgende
Próximo /-a
235
Interesseert u zich voor ... ?
¿Le interesa ... ?
| Inf: interesar
236
Informatie
La información
237
Over
Sobre
238
Groep
El grupo
239
Schrijf
Escriban (inf: escribir)
240
Brief
La carta
241
Lieve / beste .... (Aanhef)
Querido /-a
242
Cursist(e) Spaans
El/la estudiante de español
243
VVV
La oficina de turismo
244
September
Septiembre
245
Verschillende
Diferente(s)
246
School
La escuela
247
En (voor i-, hi-)
e (voor i-, hi-)
248
Instructie, aanwijzing
La instrucción
249
Hartelijke groeten
Cordiales saludos
250
Tot snel
Hasta pronto
251
Hoofd, rijks-, provinciale weg
La carretera
