Caminos | Unidad 10B Flashcards
(42 cards)
1
Q
telefoneren, bellen
A
hablar por teléfono
2
Q
Hallo? (aan de telefoon)
A
Diga? (inf: decir)
3
Q
Is Carmen er?
A
Está Carmen?
4
Q
Luister
A
Oye (inf: oír)
5
Q
afspreken
A
quedar
6
Q
voorstellen
A
proponer (yo propongo)
7
Q
aannemen
A
aceptar
8
Q
afwijzen
A
rechazar
9
Q
zin hebben in/om
A
tener ganas de
10
Q
met mij
A
conmigo
11
Q
met jou
A
contigo
12
Q
wandelen, trekken
A
hacer senderismo
13
Q
zwembad
A
la piscina
14
Q
vanavond, vannacht
A
esta noche
15
Q
aanstaande donderdag
A
el próximo jueves
16
Q
de komende dagen
A
uno de estos días
17
Q
agenda
A
la agenda
18
Q
helpen
A
ayudar
19
Q
brengen
A
llevar
20
Q
elektricien (m/v)
A
el/la electricista
21
Q
vastleggen
A
fijar
22
Q
afspraak
A
la cita
23
Q
Er zijn nog maar een paar kaarten.
A
Quedan pocas entradas.
24
Q
over zijn/blijven
A
quedar
25
presenteren
presentar
26
plannen
planear
27
(op) bellen
llamar (por teléfono)
28
hij/zij is in gesprek
está comunicando
29
zich vergissen in het nummer
equivocarse
30
antwoordapparaat
el contestador automático
31
een bericht achterlaten
dejar un mensaje - of -
| dejar un recado
32
zet
pongan (inf: poner)
33
ordenen, rangschikken
ordenar
34
lees
lean (inf: leer)
35
hardop
en voz alta
36
huishoudelijke apparaten
electrodomésticos
37
notitie, bericht
la nota
38
wacht
espera (inf: esperar)
39
Pepa komt eraan
Ahora se pone Pepa.
40
Wie kan ik zeggen?
De parte de quién?
41
Hallo? (aan de telefoon)
Dígame?
42
controleer
compruebe (inf: comprobar)