Caminos Jaar 2 Diversen Flashcards

(287 cards)

1
Q

verzamelen

A

reunirse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doe je maandag

A

Que haces el lunes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat doe je maandagmiddag

A

que haces el lunes de la tarde / por la tarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

liegen

A

mentir (miento)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verliezen

A

perder (pierdo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zich voelen

A

sentirse (me siento)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

doodgaan

A

morir (muero)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bijten

A

morder (muerdo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

beginnen

A

comenzar (comienzo) empezar (empiezo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kunnen

A

poder (puedo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kan je mij geven

A

puedes darme ….. me puedes dar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gewend zijn (ik ben gewend)

A

soler (suelo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

minder dan eerder

A

menos que antes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de portemonnee

A

la cartera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

tellen

A

contar (cuento)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ontmoeten

A

encontrar (encuentro)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kosten

A

costar (cuesto)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

dromen

A

soñar (seuño)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

terruggeven

A

devolver (devuelvo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

meten

A

medir (mido)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ik heb me prima vermaakt

A

Lo pasé muy bien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ik heb boodschappen gedaan

A

he ido de compras

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ik doe niets

A

no hago nada

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Voel je je nu goed

A

Te sientes bien aquí?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
ik ben gewend om te sporten
suelo practicar un deporte
26
Kun je mij je boek geven? Ik kan jou mijn boek geven Ik kan jou mijn boek geven
Puedes darme tu libro? Puedo darte mi libro? Te puedo dar mi libro
27
Laten we ons gaan wassen?
Vamos a lavarnos?
28
ik neem hem - bijv. la falda
Me la llevo
29
ik neem ze (bijv. de rokken)
Me las llevo
30
vest
El chaleco
31
Deze rok is te lang voor mij
Esta falda me queda larga
32
Deze jas staat mij goed
Este abrigo me queda bien
33
Deze trui is te wijd voor mij
Este jersey me queda muy ancho
34
Schoeisel | Schoenmaat
``` Calzados = schoeisel Calza = schoenmaat ```
35
mijn verjaardag
Mi cumpleaños
36
blikopener
El abrelatas
37
Vervoeging Trabajar (verleden tijd) - ar
trabajé, trabajaste, trabajó, trabajamos, trabajasteis, trabajaron. Dit wordt veel gebruikt. De voltooide tijd wordt gebruikt als iets nog tastbaar is - pas geleden (he trabajado)
38
Vervoeging Vender (verleden tijd) -er
vendí, vendiste, vendío, vendimos, vedisteis, vendieron
39
Vervoeging Vivir (verleden tijd) -ir
viví, viviste, vivío, vivimos, vivisteis, vivieron
40
werkwoorden op -ar krijgen in verleden tijd?
ar valt eraf en komt in de plaats: | é, aste, ó, amos, asteis, aron
41
werkwoorden op -er krijgen in verleden tijd?
er val er af en er komt voor in de plaats: | í, iste, ío, imos, isteis, ieron
42
Verleden tijd vervoeging van ser en ir?
fui, fuiste, fue fuimos, fuisteis fueron voor beide werkwoorden dus dezelfde vervoeging, de context wijst uit, om welk ww het gaat.
43
Gisteren ben ik Maribel tegengekomen
Ayer encontré a Maribel
44
In 1990 ging ik naar Peru en ik ben daar drie jaar gebleven. Daarna keerde ik naar Spanje terug.
En 1990 fui a Perú y me quedé tres años allí. | Después volví a España
45
Elvira draagt een blouse en een groene rok. Hij is haar veel te groot.
Elvira lleva una blusa y una falda verde. Le queda muy larga
46
Hoe zeg je dat ... | je in een winkel een zijden sjaal wilt kopen?
Quería un pañuelo de seda
47
Hoe zeg je dat ... | je wilt weten of dit jasje van wol is?
Esta chaqueta es de lana?
48
Hoe zeg je dat ... | de rok je te strak zit?
La falda me queda (demasiado) estrecha
49
Hoe zeg je dat ... | je het overhemd in een andere kleur wilt
Tiene esta camisa en otro color?
50
Hoe zeg je dat de jurk je goed zit?
El vestido me queda bien
51
Hoe zeg je dat ... de camera het niet doet en u hem wilt omruilen?
Quería cambiar esta cámara. Es que no funciona.
52
Hoe zeg je in een winkel dat je alleen wilt rondkijken?
Sólo quería mirar
53
Hoe zeg je dat je de roze trui uit de etalage wilt zien?
Quería ver el jersey rosa del escaparate.
54
soort jaargetijde – het natte seizoen in
La Gota fría
55
het is namelijk zo (spreektaal) Nav een mening.
Es que ...
56
Het staat Jan goed (de zonnebril)
A Jan le quedan muy bien
57
Hoe wordt Tanto/Tanto gebruikt?
Tan bij bijv naamw dus Tan Grande. Bij zelfst naamw wordt het tanto of tanta. Este libro es tan bueno; El viaje es tan interesante. Hay tantas casas nuevas aquí.
58
hier - daar - daarginds (niet meer te zien)
aquí - allí - ahí
59
Er is veel om aan uit te geven
hay mucho en que gastar
60
niet meer
ya no
61
Na 'es possible' volgt ....
het hele werkwoord. bijv. | es possible comprar .....
62
Voor en voorheen
Antes de beber café .... ('de' voor ww) Antes del trabajo .... (of de la bij V zelfstnw) Antes yo vivía en H. (dan zonder de als het vroeger of voorheen betekent)
63
nou.... en toen uieindelijk dus
pues luego al final entonces
64
verschil blijven en afspreken
``` quedarse = blijven quedar = afspreken (niet wederkerend) ```
65
in het begin
en el comienzo
66
ik begin te studeren
yo empiezo a estudiar (empiezo en a altijd samen)
67
weet ik veel
yo que sé
68
het leuk hebben
pasar lo bien
69
ik heb een afspraak bij de dokter
tengo cita con un médico
70
whatsapp
guasap
71
optillen | opstaan
para levantar | levantarse
72
er is veel om aan uit te geven
hay mucho en que gastar
73
niet meer
ya no
74
na "es possible"
volgt heel ww | es possible comprar
75
volgorde: hier, daar, daarginds
aquí, allí, ahí (ahí wordt gebruikt als het niet meer te zien is: daarginds)
76
regering
el Gobierno
77
avocado
el aguacate
78
herinneren
acordarse | recordar
79
verschil comer en comerse
Se erachter maakt het intensiever Comer = eten Comerse = op vreten
80
Ik ga je schrijven ik ga jullie schrijven ik ga hem schrijven
voy a escribirte voy a escribiros voy a escribirle
81
gaan | weggaan
ir = gaan irse = weggaan me voy = wordt veel gebruikt (weggaan)
82
ben je in Amsterdam geweest
has estado en Amsterdam?
83
levende vis - | vis op je bord
``` peces = levende vis pescado = op de bord ```
84
nadeel
desventaja
85
voordeel
ventaja
86
Johan Cruijf: ieder nadeel heeft zijn voordeel
cada desventaja tiene su ventaja
87
het ruikt vies
huele mal
88
kaarsen
las velas
89
Wat een schrik
Qué susto!
90
tweeling
un gemelo
91
tegenover
frente a | enfrente de
92
redelijk
razonable
93
Wat ga je morgen doen?
Qué vas a hacer mañana?
94
Vierkante meter
metro cuadrado
95
Om informatie vragen: Me puede decir
Me puede decir cuándo ....? dónde ....? si ....?
96
Om informatie vragen Es posible
Es posible reservar entradas para ...? hacer fotos en ....? ir en metro a ...?
97
33% | 1,5%
El 33 por ciento (de los hombres no plancha) | El uno coma cinco por ciento ....
98
het vet
la grasa
99
moeten - verschuldigd zijn, in de zin van schuld; verplicht)
deber = must | tener que = dus HAVE TO
100
zelfs
hasta
101
erg en veel
muy en mucho
102
woorden die eindigen op -ema + -ima zijn
mannelijk
103
website
el sitio web
104
s/n
sin numero
105
vorige week vorig jaar de vorige dag
semana anterior el año pasado el día anterior
106
artisjok
alcachofa
107
courgette
calabacin
108
aubergine
berenjena
109
broekzak
bolsillo
110
vullen zich
se llenan
111
"volgende vorm" zoals siguiendo heet
el gerundio
112
geloof
la fe
113
en | of
y/e | o/u
114
overhandigen
entregar
115
lang verwacht
largamente esperada
116
burgemeester
el alcade
117
verbazing
los ojos de asombro
118
je verbazen
asombrarse
119
voor het genot
para disfrute
120
bij "tanken" gebruik je het woord?
"lleno"
121
pracht
esplendor
122
aflopen
recorrer
123
zich gedragen
comportarse
124
gedragen
portarse
125
stal (kerst)
un pesebre, un belen, un nacimiento
126
stal (in het land)
un establo
127
kerstnacht
la noche buena
128
kakmannetje in stal
caganer (komt uit Cataluña)
129
decoratie
adornos
130
snoepjes
dulces
131
nootjes/pinda's
cacahuetes
132
kapotmaken
quebrar | romper
133
kerstliedjes
villancicos
134
weer klinken - resoneren
resonar
135
wij zullen gaan
nos iremos
136
eeuwig
eterno
137
ik voel me niet goed
no me encuentro bien
138
verschil gebruik he encontrado en he reunido
he encontrado a mi familia | me he reunido con mi familia
139
mijn verjaardag
mi cumpleaños (NIET mis)
140
Het meisje met het lange haar
La chica del pelo largo
141
De man met de baard
el hombre de la barba
142
Het meisje links
La chica DE la izquierda (niet a la izquierda!!)
143
de doven
los sordos
144
leven niet meer
ya no viven
145
fobie voor / angst voor
fobia a | miedo de
146
De hond bijt nietmand
El perro muerde a nadie
147
Ben er tien jaar geleden geweest
Estuve en Menorca hace diez años
148
vlak
llano
149
storm
el temporal
150
seizoen
la temporada
151
achter
atrasado
152
bejaardentehuis
residencia de la tercera edad
153
Heb je zin om naar het strand te gaan?
Tienes ganas de ir a la playa?
154
Is er nog soep?
Queda sopa? (nooit lidwoord ertussen!!!)
155
Geef me een andere fles
Dame otra botella (nooit UNA of UN voor otra/otra)
156
Stierenballen (gerecht)
Cojones de torro
157
Om 9 uur kan ik niet, het is zo dat ik dan engelse les heb
A las nueve no puedo, es que tengo clase de inglés
158
Ga je met mij eten
Vienes conmigo a comer?
159
Heb je zin in een spelletje domino
Tienes ganas de jugar al dominó
160
Wanneer spreken we af
Cuándo quedamos?
161
Wat denk je van Zaterdag
Qué tal el sábado?
162
Beter iets later
mejor un poco más tarde
163
Waar spreken we af
Dónde quedamos?
164
afspreken, passen, over zijn
quedar
165
blijven
quedarse
166
Wat dacht je van morgen?
Qué tal mañana?
167
Vergrotende trap van bien =
mejor | mejor el viernes (beter/liever op vrijdag)
168
hobby
`la afición
169
Ik vraag je om hulp
pido tu ayuda
170
In Madrd is de winter een hel
En Madrid el invierno es inferno
171
bladeren
hojas
172
hoesten | de hoest
toser | el tos
173
werkeloosheid
el paro
174
Ze komt eraan
se puede poner
175
we starten
empezamos
176
het is goed
está bien (es bien is FOUT)
177
De rivieren overstromen
Los rios desbordan
178
Geef mij (jij en u vorm)
``` Dame = jij Deme = U vorm ```
179
Van 11 tot 2
DE las once A las dos (of) | DESDE las once HASTA las dos
180
honderd
cien | ciento (als er iets achterkomt)
181
klaar
ya está
182
via
través de
183
een afspraak hebben met
tener una cita EN | tener hora EN
184
wielen
las ruidas
185
tussenlanding maken
hacer escalas
186
hier/daar in spaans/latino
aquí - spaans acá - latino | allí - spaans allá - latino
187
komt het u uit? | Ja, het komt me uit
Le va bien? | Sí, me va bien
188
in de ochtend
matinales
189
regenbuien
chubascos
190
Whatever
Lo que sea
191
het maakt me geen vinger uit
no me importa ni un dedo
192
Dat wat ik het meest leuk / niet leuk vind
Lo que me gusta más es | Lo que me gusta menos es
193
gebouwen van de overheid
``` El parador (de estado) Edificios muy atiguos ```
194
shit
mierda
195
liefs
un beso
196
hartelijke groeten
un (fuerte) abrazo
197
met vriendelijke/hartelijke groeten (aan bekende)
Cordiales saludos
198
Met vriendelijke groet
atentamente
199
hoogachtend groet ik u
Le(s) saluda atentamente
200
in afwachting van uw antwoord, groet ik u
Esperando (zonder estar!) su respuesta, le(s) saluda
201
ik ben niet/nooit geweest in
no he estado en | no he visitado nunca
202
klinkt goed
suena bien!
203
wat een toestand (negatieve zin)
qué barbaridad
204
de vogels zingen | de vogels leggen een ei
los pajaros están silbano | los pajaros ponen un huevo
205
ik klaag niet
no me quejo (van quejarse)
206
klinkt me bekend
me suena familiar
207
stoelen (in bijv vliegtuig)
el asiento
208
net zoals
así como
209
beschikken
disponer
210
spijten | het spijt ons
lamentar | lamentamos
211
ik sluit bij
adjunto
212
Qué tiempo hace?
Hace sol, frío, calor, 5 grados (bajo cero) viento
213
Qué tal el tiempo?
Hay tormenta, chubascos. Está nublado Llueve, Nieva
214
Norte, Sur, Este, Oeste
Málaga está en el sur (de España) | Toledo está AL sur de Madrid.
215
gevaarlijke rivier
un río salvaje
216
durven
atreverse
217
fuck
jo
218
Zachte en harde g ....
De g wordt uitgesproken als in "geit" (harde "g") als deze gevolgd wordt door een e of een i. De g wordt uitgesproken zoals in "goal" (zachte "g") in de volgende combinaties: ga, gue, gui, go en gu.
219
watervallen
cascadas
220
vlucht versus terugkeer
``` El vuelo (volar) de vlucht La vuelta (volver) de terugkeer ```
221
Herinnering
Recuerdo - Recordar
222
Rondlopen
Recorrido - recorrer
223
Wat zeg je wanneer ... | je wilt weten of er rechtstreekse vluchten naar Alicante zijn
Hay vuelos directos a Alicante/
224
.... je een vlucht naar Málaga wilt boeken
Quería reservar un vuelo a Málaga
225
.... je vraagt of men je een hotel kan aanbevelen
Nos/Me puede recomendar un hotel
226
.... je een eenpersoonskamer met douche wilt reserveren
Quería reservar una habitación individual con ducha
227
.... je wilt weten of het hotel volpension heeft
El hotel tiene pensión completa?
228
.... je iemand meedeelt dat het hier bewolkt is en erg koud is.
Aquí está nublado y hace mucho frío
229
.... de monumenten van de incacultuur je het meest interesseren
Lo que más me interesa son los monumentos de los incas
230
.... je een vriendin vraagt waar zij haar laatste vakantie heeft doorgebracht.
Dónde pasaste las últimas vacaciones?
231
spellen
deletrear
232
bijten | doodgaan
morder - mordió - he mordido | morir - murió - he muerto
233
in de richting van
continuar hacia
234
verschil hacia en hasta
``` hacia = niet helemaal zeker of je er komt hasta = "tot" wel zeker dat je er komt ```
235
geitenkaas
queso de cabra
236
er was ontbijt
había desayuno
237
zich ergeren | ik erger me
fastidiarse | yo me fastidio
238
streng / ernstig
severa
239
toen ik 10 jaar oud was
Cuando tenía diez años
240
laatste!!
última!
241
gaan + weggaan
ir + irse
242
gordijnen
cortinas
243
maar "goed"
pero vaya
244
joh! zo! jeetje!
vaya
245
oude muren
murallas
246
put
pozo
247
er is / er was in indefinido en imperfecto
había = hay verleden tijd indefenido: hubo un acidente (eenmalig) imperfecto: había mucho trafico (aan het zijn gevoel)
248
missen
echar de menos
249
we missen je
te echamos de menos
250
het is nog steeds zo
todavía es así
251
verschil televisie
``` tengo televisor (aparaat) mirar la tele (vision) ```
252
Het is zo dat
Es que ....
253
kamer met uitzicht op straat
bijv: da a la calle, da al patio interior
254
warm weer
el tiempo caloroso
255
prullebak
la basurera
256
aanslagen
atentados
257
ontsnappen
escaparse
258
sprookje
cuento
259
ik kreeg een auto | ik had een auto
tuve un coche (eenmalig - ik kreeg) | tenía un coche (ik had een auto - langer dus imperfecto)
260
zat niets anders op
no tener más remedio
261
enorme fout
tremendo error
262
over iets lachen
reírse de
263
Ik realiseerde me / het viel me op
me dí cuenta | darse cuenta de
264
staking
huelga
265
het is niet nodig / er ontbreekt me niets
no hace falta
266
beter worden
mejorarse
267
reken op mij | rekenen jullie op mij
cuenta conmigo | contad conmigo
268
ik geef hem een boek ik geef het ik geef het hem
Le doy un libro Lo doy Se lo doy
269
Ik dank je hartelijk voor het
Te lo agradezco mucho
270
Ik kom er al aan
Ya voy
271
Paasweek
la semana santa
272
blijven eten | niet blijven eten
sigue comiendo | sigue sin comer
273
sindsdien
desde entonces
274
rondje lopen
dar una vuelta
275
landen
aterrizar
276
te
demasiado
277
veel succes
buena suerte
278
veel plezier
``` que lo pase bien que te diviertas que tengas un buen día que te vaya bien que te disfrutes ```
279
dat is heel aardig (van u)
es muy amable (de su parte)
280
heel erg bedankt
muchísimas gracias
281
dat geeft niet
no importa
282
hoe was je dag vandaag?
Cómo te fue hoy día?
283
al heel lang, sinds lang
desde hace mucho tiempo
284
hoewel, ook al
aunque
285
poeh, tjonge etc. Positief!
vaya!
286
nu niet meer
ahora ya no
287
opnieuw
otra vez