Caminos | Unidad 9A Flashcards
(57 cards)
1
Q
Persoonlijke betrekkingen
A
las relaciones personales
2
Q
bij de familie horen
A
ser de la familia
3
Q
team, ploeg
A
el equipo
4
Q
collega
A
el/la colega
5
Q
werk
A
el curro
6
Q
dienst, service
A
el servicio
7
Q
bericht, smsje
A
el mensaje
8
Q
Aan wie?
A
A quién?
9
Q
gebruiken
A
usar
10
Q
contact opnemen met
A
ponerse en contacto con
11
Q
ouders
A
los padres
12
Q
kleinkind, kleinzoon/kleindochter
A
el/la nieto /-a
13
Q
lievelings-
A
preferido /-a
14
Q
verliefd (op)
A
enamorado /-a (de)
15
Q
generaal
A
el general
16
Q
gepensioneerd
A
jubilado /-a
17
Q
echtgenoot
A
el marido
18
Q
opa / oma
A
el/la abuelo/-a
19
Q
vijand(in)
A
el/la enemigo /-a
20
Q
vader
A
el padre
21
Q
gefrustreerd
A
frustrado /-a
22
Q
oppositie
A
la oposicíon
23
Q
oom / tante
A
el/la tío /-a
24
Q
docent(e) geneeskunde
A
el/la profesor /-a de medicina
25
vrouw, echtgenote
la mujer
26
moeilijk, zwaar
difícil
27
journalist(e)
el/la periodista
28
jong
joven
29
(jongere) zus
la hermana (menor)
30
gescheiden
separado /-a
31
vermoord
asesinado /-a
32
in een goede stemming, met een goed humeur
de buen humor
33
vrijgevig (jegens)
generoso /-a (con)
34
(oudere) broer
el hermano (mayor)
35
dynamisch
dinámico /-a
36
fobie (voor)
la fobia (a)
37
enig
único /-a
38
neef/nicht (dwz: kind van oom/tante)
el/la primo /-a
39
nachtleven
la vida nocturna
40
avontuur
la aventura
41
neef/nicht (dwz: kind van broer/zus)
el/la sobrino /-a
42
schuinschrift
la cursiva
43
echtgenoot/echtgenote
el/la esposo /-a
44
uitvinden, verzinnen
inventar
45
kop, titel
el título
46
thriller, detective
la novela policíaca
47
gelijk, hetzelfde
igual
48
achternaam
el apellido
49
lid
el miembro
50
grootouders
los abuelos
51
broers en zussen
los hermanos
52
ouders
los padres
53
regelmatig
con frecuencia
54
buurman/buurvrouw
el/la vecino /-a
55
hit
la canción de moda
56
zomer
el verano
57
moordenaar (es)
el/la asesino /-a
