Caminos I Unidad 6 Flashcards
(263 cards)
0
Q
Toiletten
A
Los servicios
1
Q
Aan het winkelen
A
De compras
2
Q
Kapper, kapsalon
A
La peluquería
3
Q
Speelgoed
A
Los juguetes
4
Q
Hier: sportartikelen
A
Los deportes
5
Q
Mode
A
La moda
6
Q
Jong
A
Joven
7
Q
Herenmode
A
Moda caballeros
8
Q
Kind
A
El niño
9
Q
Schoenwinkel
A
La zapatería
10
Q
Geopend van … tot ….
A
Abierto /-a de …… a ……..
11
Q
Verdieping
A
La planta
12
Q
Begane grond
A
La planta baja
13
Q
Informatiebalie
A
El puesto de información
14
Q
Afdeling
A
La sección
15
Q
Café, cafetaria
A
La cafetería
16
Q
Boekhandel
A
La librería
17
Q
Parfumerie
A
La perfumería
18
Q
Drogist
A
La cosmética
19
Q
Gaan winkelen, shoppen
A
Ir de tiendas
20
Q
Winkel
A
La tienda
21
Q
Stropdas
A
La corbata
22
Q
Zijden, van zijde
A
De seda (v)
23
Q
(Zonne)bril
A
Las gafas (de sol)
24
Rok
La falda
25
Tas
El bolso
26
Overhemd
La camisa
27
Gestreept
A rayas
28
Pak, kostuum
El traje
29
Jurk
El vestido
30
Leer
El cuero
31
Schoen
El zapato
32
Broek
Los pantalones
33
Jeans
Los vaqueros
34
Shawl, sjaaltje
El pañuelo
35
T-shirt
La camiseta
36
Trui
El jersey
37
Wol
La lana
38
Blouse
La blusa
39
Katoen
El algodón
40
Jasje, colbert
La chaqueta
41
Geruit
A cuadros
42
Lievelingskleur
El color preferido
43
Geel
Amarillo /-a
44
Rood
Rojo /-a
45
Paars
Violeta
46
Blauw
Azul
47
Zwart
Negro /-a
48
Oranje
Naranja
49
Grijs
Gris
50
Bruin
Marrón
51
Roze
Rosa
52
Welke kleur heeft uw auto?
¿De qué color es su coche?
53
Mijn bril
Mis gafas
54
Spel
El juego
55
Raden
Adivinar
56
Openingstijd(en)
El horario
57
Pagina
La página
58
Antwoorden
Contestar
59
Omgekeerd
Al revés
60
Openen
Abrir
61
Sluiten
Cerrar
62
Warenhuis
Los grandes almacenes
63
Tabakswinkeltje
El estanco
64
Maandag
El lunes
65
Dinsdag
El martes
66
Woensdag
El miércoles
67
Donderdag
El jueves
68
Vrijdag
El viernes
69
Zaterdag
El sábado
70
Zondag
El domingo
71
's zaterdags
Los sábados
72
Postzegel
El sello
73
Geld wisselen
Cambiar dinero
74
Winkelopeningstijden
Los horarios comerciales
75
Gesloten zijn
Estar cerrado /-a
76
's middags
Por la tarde
77
Nog een keer, weer
Otra vez
78
Uitzondering
La exepción
79
Gerieflijk
Cómodo /-a
80
Een grote verscheidenheid
Mucha variedad
81
Normaal
Normal
82
Een middag per week
Una tarde por semana
83
In het algemeen
Generalmente
84
Geopend zijn
Estar abierto /-a
85
De hele dag
Todo el día
86
Flexibel
Flexible
87
Verscheiden,
| Uiteenlopend
Variado /-a
88
Tabak, tabaksartikelen
El tabaco
89
Telefoonkaart
La tarjeta de teléfono
90
Ansichtkaart
La (tarjeta) postal
91
Balpen
El bolígrafo
92
Jongen / meisje
El/la chico /-a
93
Boek
El libro
94
Pil / tablet
La pastilla
95
Beschrijf
Describa
| Inf: describir
96
Dragen
Llevar
97
Hoed
El sombrero
98
Het past me goed
Me queda bien
99
Passen
Quedar
100
Onder
Debajo de
101
(Kleding-)maat
La talla
102
Of (tussen getallen)
ó (tussen getallen)
103
In welke kleur?
¿De qué color?
104
Wat vindt u van ...?
¿Qué le parece .... ?
105
Dit, deze
Este /-a
106
Schijnen
Parecer
107
Misschien
Quizá
108
Ik wil een modernere
Lo/la quiero más moderno /-a
109
Dat, die (daar)
Ese / esa
110
Puur
Puro /-a
111
Minirok
La minifalda
112
Paskamer, pashokje
El probador
113
Hier
Aquí mismo
114
Passen, zitten
| Kleding
Quedar
115
Strak, nauw
Estrecho /-a
116
Groter
Más grande
117
Natuurlijk / vanzelfsprekend!
¡Cómo no!
118
Oké, in orde, akkoord
Vale
119
Ik neem hem / het.
Me lo / la llevo.
120
(Mee)nemen
Llevarse
121
Naar de kassa gaan
Pasar a la caja
122
Contant betalen
Pagar en efectivo
123
Bankpas, creditcard
La tarjeta (de crédito)
124
Controleer
Compruebe
| Inf: comprobar
125
Dit (als zelfstandig nw) is ...
Esto es
126
Horen, luisteren
Escuchar
127
Ik wil(de) graag even kijken.
Sólo queriá mirar.
128
Zien, bekijken
Ver
129
Etalage
El escaparate
130
Hier: omruilen
Cambiar
131
Functioneren
Funcionar
132
Welke schoenmaat hebt u?
¿Qué número calza?
133
Batterij
La pila
134
Orden, rangschik
Ordene
| Inf: ordenar
135
Kijk, zie
Mire (inf: mirar)
136
Afgeprijsd zijn
Estar rebajado /-a
137
Cadeau
El regalo
138
Dat is wel waar
Sí es verdad
139
Perfect
Perfecto /-a
140
Moeder
La madre
141
Zeggen
Decir (yo digo)
142
(Over)jas
El abrigo
143
Slecht
Mal
144
Lang
Largo /-a
145
Kort
Corto /-a
146
Wijd
Ancho /-a
147
Aankoopdialoog
El diálogo de compra
148
Voer op
Representen
| Inf: representar
149
Scène
La escena
150
Bruiloft
La boda
151
Fotografie
La fotografía
152
Opera
La ópera
153
Tennis
El tenis
154
Computerspel
El juego de ordenador
155
Koken
Cocinar
156
Aziatische keuken
La cocina asiática
157
Parfum
El perfume
158
Lezen
Leer
159
Cadeau geven,
| Schenken
Regalar
160
Me, mij
(a mí) me
161
Je, jou
(a ti) te
162
U
(a usted) le
163
Hem / haar
(a él/ella) le
164
Ons
(a nosotros /-as) nos
165
Jullie
(a vosotros /-as) os
166
U
(a ustedes) les
167
Hun, hen
(a ellos / ellas) les
168
Voornaamwoord
El pronombre
169
Bekoren,
| heel erg bevallen
Encantar
170
Waarom?
¿Por qué?
171
Cd
El cedé
172
Hoe zit ....?
| Hoe staat het u?
¿Qué tal le queda ... ?
173
Kaartje, entreekaartje
La entrada
174
Interesseren
Interesar
175
Consumptie, gebruik
El consumo
176
Kennen
Conocer
177
Merk
La marca
178
Op welk publiek richten ze zich?
¿A qué público se dirigen?
179
Publiek
El público
180
Zich richten op / tot
Dirigirse a
181
Jongeren
La gente joven
182
Oudere mensen
La gente mayor
183
Vrouw
La mujer
184
Man
El hombre
185
Associëren, verbinden
Asociar
186
Ieder(e), elk(e)
Cada
187
Praktisch
Práctico /-a
188
Exclusief
Exclusivo /-a
189
Goedkoop
Barato /-a
190
Origineel
Original
191
Sportief, sport-
Deportivo /-a
192
Krantenartikel
El artículo de periódico
193
Kop, titel
El título
194
Minder dan
Menos que
195
De rijkste man
El hombre más rico
196
Eigenaar / eigenares,
| baas / bazin
El/la dueño /-a
197
Design, ontwerp
El diseño
198
Op dit moment
Actualmente
199
Hoofdkantoor, centrale
La central
200
Galicië
Galicia
201
Complex
El complejo
202
Zo groot als
Tan grande como
203
Voetbalveld
El campo de fútbol
204
Daar
Ahí
205
Fabriceren, maken
Fabricar
206
Kledingstuk
La prenda (de ropa)
207
Per jaar
Al año
208
Belangrijk
Importante
209
Vertegenwoordigen
Representar
210
80% van de omzet
El 80% de las ganancias
211
Zoveel succes
Tanto éxito
212
Uitgeven
Gastar
213
Zoveel geld als
Tanto dinero como
214
Reclame, publiciteit
La publicidad
215
Etalageontwerp
El diseño de los escaparates
216
Daarom
Por eso
217
Iedereen
Todo el mundo
218
Waar
Verdadero /-a
219
Geheim
El secreto
220
Antwoord
La respuesta
221
Snel
Rápido /-a
222
Wens
El deseo
223
Team
El equipo
224
Hier: trend
La tendencia
225
Actueel
Actual
226
Modeshow
El desfile de moda
227
Manager (m/v)
| Directeur / directrice
El/la director/a
228
Informeren
Informar
229
(dat,)wat
Lo que
230
Meer dan
Más que
231
Kort daarna
Poco después
232
Generatie
La generación
233
(Jonge) vrouw
La mujer (joven)
234
Volgens
Según
235
Ritme
El ritmo
236
Kleding
La ropa
237
Formeel
Formal
238
Industriecomplex
El complejo industrial
239
....., waarin
| betrekkelijk voornaamwoord
Donde
240
Meer, meest
Más
241
Minder dan 150
Menos de 150
242
Zoveel (... als)
Tanto /-a/-os/-as (...como)
243
Enquête
La encuesta
244
Modeketen
La cadena de moda
245
Wanneer?
¿Cuándo?
246
Reageren
Reaccionar
247
Gebruiken
Usar
248
Ook niet, evenmin
Tampoco
249
Vers
Fresco /-a
250
Ik wel.
Yo sí.
251
Merkkleding
La ropa de marca
252
Beginnen
Empezar
253
De volgende
El/la siguiente
254
Roken
Fumar
255
Tennissen
Jugar al tenis
256
Beslis, besluit
Decidan
| Inf: decidir
257
Type, soort
El tipo
258
Bereid voor
Preparen
| Inf: preparar
259
Informatief
Informativo /-a
260
Presenteer
Presenten
| Inf: presentar
261
Tekenen
Dibujar
262
Logo
El logotipo
