les10 Flashcards Preview

Latijn > les10 > Flashcards

Flashcards in les10 Deck (33)
Loading flashcards...
1
Q

tragoedia

A

tragedie, treurspel

2
Q

profecto

A

werkelijk, inderdaad

3
Q

magnus

A

groot, belangrijk

4
Q

sumere

A

nemen {pf: sumpsi}

5
Q

materia

A

materiaal, onderwerp

6
Q

superbia

A

hoogmoed, trots

7
Q

postquam

A

nadat

8
Q

copia

A

voorraad, overvloed

9
Q

copiae

A

troepen {MV}

10
Q

vincere

A

overwinnen, verslaan {pf: vici}

11
Q

triumphus

A

triomftocht

12
Q

ubi

A

waar, zodra, toen

13
Q

plebs

A

plebis = lagere volk, volk {v}

14
Q

movere

A

bewegen, beïnvloeden, opwekken, ontroeren {pf: movi}

15
Q

patria

A

vaderland

16
Q

relinquere

A

achterlaten, verlaten {pf: reliqui}

17
Q

adiuvare

A

helpen {pf: adiuvi}

18
Q

bellum

A

oorlog

19
Q

parare

A

voorbereiden, gereedmaken

20
Q

satis

A

genoeg, voldoende {bijv.}

21
Q

accusare

A

aanklagen, beschuldigen

22
Q

prodere

A

verraden {pf: prodidi}

23
Q

circumdare

A

omgeven, omsingelen {pf: circumdedi}

24
Q

fingere

A

vormen, bedenken {pf:finxi}

25
Q

legio

A

legionnis = legioen {v}

26
Q

pellere

A

verdrijven, verslaan {pf: pepuli}

27
Q

miles

A

militis = soldaat, militair

28
Q

caedere

A

neerslaan, doden {pf: cecidi}

29
Q

discere

A

leren {pf: didici}

30
Q

comprehendere

A

grijpen, begrijpen {pf: comprehendi}

31
Q

etiamsi

A

ook al

32
Q

ad

A

naar, tot, tegen {+acc.}

33
Q

vituperare

A

afkeuren, kritiek leveren, bekritiseren