les21 Flashcards
(35 cards)
tristis
is, treurig; droevig
flere
huilen flevi, fletus
tantum
slechts; alleen
unde
vanwaar?; waarvandaan?
habitare
wonen; bewonen
inde
vandaar; daarvandaan
pirata
zeerover; piraat
nauta
zeeman; matroos
proelium
gevecht; strijd
committere
tot stand brengen commisi, commissus
proelium committere
een gevecht aangaan; een gevecht beginnen
necare
doden; ombrengen
emere
kopen emi, emptus
durus
hard; hardvochtig
interdum
soms; af en toe
coercere
in bedwang houden; bestraffen; straffen
caedere
neerslaan; slaan; doden
iubere
bevelen; opdragen; +inf, laten iussi, iussus
crinis
crinis m haar
disponere
verdelen; ordenen disposui, dispositus
perterrere
hevig laten schrikken; erg bang maken
effugere
ontvluchten; vluchten; ontsnappen effugi
vehemens
vehementis, hevig; heftig; sterk
vehementer
bijw, zeer; hevig; heftig