Werkcollege 3 Flashcards

(28 cards)

1
Q

hoe kan perifere weerstand (grote circulatie) berekend worden?

A
CO = HF x SV
Pg(aorta) = ⅓ Ps + ⅔ Pd
(delta)P = Pg(aorta) - P(rechter atrium)
(delta)P = CO x R
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe kan perifere weerstand (kleine circulatie) berekend worden?

A

CO = HF x SV

delta) P = Pg(pulmonaal) - P(linker atrium
(delta) P = CO x R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er: (s + d) bloeddruk daalt en hartslag stijgt

A

bloedverlies > minder bloed om rond te pompen > Geregistreerd door baroreceptoren > HF gaat omhoog om CO op peil te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er: bloeddruk daalt en hartslaag daalt

A

overdosis anaestheticum > geen compenserend mechanisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er: bloeddruk stijgt en hartslag stijgt

A

pijn (onderdosering) > pijnprikkel geeft adrenaline af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er: bloeddruk stijgt en hartslag daalt

A

te hoge infuussnelheid > hogere volume, maar je wilt CO constant houden > geregistreerd door baroreceptoren > geeft daling HF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe is CO verdeeld over alle organen?

A

Alle organen zijn aangesloten op aorta en v. cava. Organen/capillairen zijn seriegeschakeld, dus druk verval is in alle organen hetzelfde als dat voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

formule (delta)P

A
(delta)P = Q x R
Q = flow
R = weerstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk mechanisme zorgt tijdens inspanning voor vasodilatatie in arteriolen?

A

metabole hyperemie = lokaal extra bloedtoevoer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

metabole hyperemie

A

Lage pH en hypoxie (lactaat en stikstof) leveren signaal dat K+-kanaal opgegaan > hierdoor verandering in elektrogradient > Ca2+-kanalen gaan dicht = dilatatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Effect inspanning op weefsels

A

Om weefselschade te voorkomen gaat CO omhoog > baroreceptor in aortaboog > n. vagus > adrenaline en noradrenaline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

receptor a1 + a2

A
arteriole = vasoconstrictie
venue = venoconstrictie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

receptor B1

A

hartspier = HF omhoog –> positief chronotrooop

= Contractiekracht omhoog –> positief inotroop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

receptor B2

A

arteriolen (coronair + skeletspieren) = vasodilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat kan er gebeuren om hart van voldoende bloed te voorzien tijdens maximale inspanning?

A
Gladde spiercellen moeten dilateren = B2
Vasoconstrictie periferie (huid en darmen) = a
--> metabole hyperemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hyperthyreoïdie

A

endocriene afwijking > overmatige productie van schildklierhormoon: toename metabolisme, ook effecten op hart en bloedvaten > versterking sympaticoadrenerge effecten

17
Q

type-antagonist hyperthyreoidie

A

a-blokker = je heft perifere vasoconstrictie op
B-blokker = dalen HF en kracht
–> in praktijk specifieke B1-blokker

18
Q

effect Ca2+-kanaal blokkers hyperthyroidie

A

Ca2+ blokkers = blokkert hartcontractie en vasoconstrictie.

–> combinatie van a- en B-blokkers.

19
Q

polsdruk

A

Polsdruk (Ps-Pd) = SV / compliantie

–> kracht van pols

20
Q

Vijf aspecten pols

A
Kracht (kwaliteit, equaliteit, vorm, vulling)
Regelmaat
Uitval
Frequentie
Symmetrie
21
Q

Polsdruk bij stijging slagvolume

A

Ps stijgt > Pd iets verhoogd. Groter volume tijdens ejectie

22
Q

Polsdruk bij daling compliantie

A

Ps stijgt > daalt Pd door weerstand aorta = Pg blijft gelijk

23
Q

Polsdruk bij patente ductus arteriosus

A

Ps stijgt > Pd daalt doordat bloeddruk snel daalt

24
Q

fysiologie halsvenepols

A

drukverloop > energie die vrijkomt tijdens een contractie wordt door de venen (jugulares) geleid.

25
grotere halsvenepols bij forse stijging einde diastolische druk in ventrikel
hart moet harder pompen = druk stijgt > vooral contractie re. atrium. Het hart kan niet goed uitzetten, dus energie wordt meegestuurd met drukgolf.
26
CVD
centraal veneuze druk
27
hoe kan een toename van CVD leiden tot oedeem?
Verlaging hydrostatische druk aan einde > ophoping van vocht > hogere oncotische druk.
28
Waardoor kan een toename van CVD gemakkelijk leiden tot oedeem terwijl arteriele hypertensie nooit resulteert in oedeem?
veneus vs. arterie Arteriolen kunnen nog wat compenseren (meebewegen) Bescherming door samen te knijpen > weerstand verhogen.