11 Wohnen Flashcards

(374 cards)

1
Q

bouwen

A

bauen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de bouw

A

der Bau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ontstaan

gebouwd worden

gemaakt worden

A

entstehen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

krijgen

A

erhalten

bekommen

kriegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het stuk grond

het perceel

A

das Grundstück

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de oppervlakte

het terrein

A

die Fläche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de bouwplaats

het bouwterrein

A

die Baustelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de muur

A

die Mauer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de wand

de muur

A

die Wand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

dik

A

dick

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het raam

A

das Fenster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de ruit

A

die Fensterscheibe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

goed sluitend

A

dicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het plafond

A

die Decke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de ladder

het trapje

A

die Leiter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de vloer

A

der Boden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de plek

de plaats

A

die Stelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de kabel

het snoer

A

das Kabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het stopcontact

A

die Steckdose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de stekker

A

der Stecker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de stekker in het stopcontact steken

A

den Stecker in die Steckdose stecken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de schakelaar

het lichtknopje

A

der Schalter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

het licht

A

das Licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

uitzetten

uitdoen

A

ausmachen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
aanzetten aansteken
anmachen
26
uitzetten
ausschalten
27
aanzetten
anschalten
28
de spijker
der Nagel
29
een spijker in de muur slaan
einen Nagel in die Wand schlagen
30
de hamer
der Hammer
31
boren
bohren
32
de boormachine
die Bohrmaschine
33
renoveren opknappen verbouwen
renovieren
34
het (muur)behang
die Tapete
35
behangen
tapezieren
36
het raufaserbehang het structuurbehang
die Raufasertapete
37
de kleur
die Farbe
38
gekleurd
farbig
39
de verf
die Farbe
40
verven schilderen
streichen
41
de schilder
der Maler
42
de schilder (v)
die Malerin
43
de ligging de locatie
die Lage
44
goed bereikbare locatei
verkehrsgünstige Lage
45
liggen
liegen
46
centraal
Zentral
47
afgelegen
abgelegen
48
het lawaai het kabaal
der Lärm
49
rustig
ruhig
50
zacht stil
leise
51
har lawaaierig luidruchtig
laut
52
het uitzicht
die Aussicht
53
van het uitzicht genieten
die Aussicht genießen
54
het uitzicht
der Blick
55
het huis het gebouw
das Haus
56
het dak
das Dach
57
de zolder
der Dachboden
58
het terras
die Terrasse
59
het balkon
der Balkon
60
de kelder de kelderbox
der Keller
61
nuttig goed van pas komen
nützlich
62
het privézwembad
der Swimmingpool
63
de ingang
der Eingang
64
de uitgang
der Ausgang
65
de nootuitgang
der Notausgang
66
de deur
die Tür
67
de voordeur
die Haustür
68
een deur opendoen
eine Tür öffnen
69
een deur dichtdoen
eine Tür schließen
70
de (deur)bel
die Klingel
71
aangellen rinkelen
klingeln läuten
72
binnen erin
herein
73
buiten eruit
heraus
74
binnen- naar binnen
herein-
75
uit- eruit naar buiten
heraus-
76
eruit er uit naar buiten
heraus hinaus
77
openen opendoen
öffnen aufmachen
78
van het slot doen openen (met de sleutel)
aufschließen
79
sluiten dichtdoen
schließen zumachen
80
op slot doen
abschließen
81
de sleutel
der Schlüssel
82
het slto
das Schloss
83
steken in het slot zitten
stecken
84
verliezen kwijtraken
verlieren
85
dichtgaan
zugehen
86
(in)drukken duwen
drücken
87
de brievenbus
der Briefkasten
88
de tuin
der Garten
89
de binnenplaats het hof
der Hof
90
de poort de (grote) deur
das Tor
91
de garage
die Garage
92
de garage (werkplaats)
die Werkstatt
93
de ingang de toegang
der Zugang
94
het gebouw
das Gebäude
95
de torenflat het (hoge) flatgebouw
das Hochhaus
96
de begane grond de benedenverdieping
das Erdgeschoss das Parterre
97
de verdieping de etage
die Etage das Stockwerk
98
de bovenverdieping de verdieping
das OG das Obergeschoss
99
het souterrain de kelderverdieping
das UG das Untergeschoss
100
de (vaste) trap
die Treppe
101
trappenlopen trappen beklimmen
Treppen steigen
102
het trappenhuis
das Treppenhaus
103
neer- af- naar beneden
herunter- hinunter-
104
de trede het opstapje het afstapje
die Stufe
105
de lift
der Aufzug der Fahrstuhl der Lift
106
gebruiken gebruik maken van
benutzen
107
omhoog- naar boven
hoch-
108
thuis
zu Hause
109
het thuis
das Zuhause
110
het thuis het huis de woning
das Heim
111
het tehuis
das Heim
112
het bejaardentehuis
das Altersheim das Altenheim das Seniorenheim
113
de studentenflat
das Studentenwohnheim das Studierendenwohnheim
114
de gemeenschappelijke ruimte
der Gemeinschaftsraum
115
wonen samenwonen logeren
wohnen
116
het appartement de flat
die Wohnung
117
de vakantieflat het appartement
die Ferienwohnung
118
het appartement (in een gebouw van voor 1945)
die Altbauwohnung
119
de flat het appartement
das Appartement
120
de kamer
das Zimmer
121
het vertrek de kamer
der Raum
122
ruim groot
geräumig
123
de zaal
der Saal
124
de hal de zaal
die Halle
125
de gang
der Gang der Flur der Korridor
126
de keuken
die Küche
127
de woonkamer de kamer
das Wohnzimmer
128
de badkamer
das Bad das Badezimmer
129
zich bevinden zijn liggen
sich befinden
130
gebruikt worden als
dienen
131
de slaapkamer
das Schlafzimmer
132
de kinderkamer
das Kinderzimmer
133
het comfort
der Komfort
134
veel comfort
viel Komfort
135
weinig comfort
wenig Komfort
136
het water
das Wasser
137
het bad de badkuip
die Badewanne
138
baden een bad nemen
baden
139
de douche
die Dusche
140
douchen een douche nemen
duschen
141
het toilet
die Toilette
142
het toiletpapier
das Toilettenpapier
143
de wc
das WC
144
de wc de plee
das Klo
145
het wc-papier
das Klopapier
146
de waterspoeling
die Spülung
147
doortrekken doorspoelen
spülen
148
de wasbak
das Waschbecken
149
de kraan
der Wasserhahn
150
de kraan opendraaien
den Wasserhahn aufdrehen
151
de verwarming
die Heizung
152
de verwarming aanzetten
die Heizung andrehen
153
de verwarming uitzetten
die Heizung abdrehen
154
aanzetten
anstellen
155
uitzetten
ausstellen
156
afzetten
abstellen
157
functioneren werken
gehen funktionieren
158
stoken verwarmen
heizen
159
de airconditioning de airco
die Klimaanlage
160
warm
warm
161
lauw
lauwarm
162
koud
kalt
163
de warmte
die Wärme
164
de kou
die Kälte
165
inrichten
einrichten
166
de inrichting
die Einrichtung
167
knus gezellig
gemütlich
168
decoreren schilderen
dekorieren
169
de garderobe de kapstok
die Garderobe
170
het meubel
das Möbel
171
de kast
der Schrank
172
de kledingkast
der Kleiderschrank
173
smal
schmal
174
breed
breit
175
de commode de ladekast
die Kommode
176
de la
die Schublade
177
de bank
das Sofa die Couch
178
de slaapbank
die Schlafcouch
179
de fauteuil de gemakkelijke stoel
der Sessel
180
comfortabel gemakkelijk
bequem
181
ongemakkelijk
unbequem
182
schuiven duwen
schieben
183
de tafel
der Tisch
184
de eettafel
der Esstisch
185
het bureau
der Schreibtisch
186
van tafel gaan
vom Tisch aufstehen
187
aan tafel
zu Tisch
188
de stoel
der Stuhl
189
de bureaustoel
der Schreibtischstuhl
190
de tuinstoel
der Gartenstuhl
191
het rek de open kast de plank
das Regal
192
het bed
das Bett
193
het tweepersoonsbed
das Doppelbett
194
het bed opmaken
das Bett machen
195
de deken
die Decke
196
het kussen
das Kissen
197
liggen
liegen
198
langer in bed blijven liggen
liegen bleiben
199
toedekken instoppen
zudecken
200
het beddengoed
die Bettwäsche
201
de lamp
die Lampe
202
de spaarlamp
die Energiesparlampe
203
de gloeilamp
die Glühbirne
204
het schilderij de afbeelding
das Bild
205
het gordijn de vitrage
die Gardine
206
de gordijnen dichtdoen
die Gardienen zuziehen
207
het gordijn
der Vorhang
208
de gordijnen opendoen
die Vorhänge aufziehen
209
(vast)houden
halten
210
hangen
hängen
211
(op)hangen
hängen
212
scheef
schief
213
recht
gerade
214
de spiegel
der Spiegel
215
het tapijt het vloerkleed
der Teppich
216
de vaas
die Vase
217
het plastic de kunststof
das Plastik
218
kunst- kunstmatig nagemaakt
künstlich
219
staan
stehen
220
het fornuis de oven
der Herd
221
de kookplaat
die Herdplatte
222
in de keuken bezig zijn koken
am Herd stehen
223
de (bak)oven
der Backofen
224
de ijskast de koelkast
der Kühlschrank
225
iets in de koelkast bewaren
etwas im Kühlschrank aufbewahren
226
de diepvries(kast)
der Gefrierschrank
227
de diepvries (kist)
die Gefriertruhe
228
de vaatwasser
die Spülmaschine
229
de vaatwasser inruimen
die Spühlmaschine einräumen
230
de vaatwasser uitruimen
die Spühlmaschine ausräumen
231
de magnetron
die Mikrowelle
232
praktisch handig nuttig
praktisch
233
in feite eigenlijk praktisch
praktisch
234
zo goed als praktisch
so gut wie
235
het huishouden
der Haushalt
236
zijn huishouden doen iemands huishouden doen
einen Haushalt führen
237
opruimen schoonmaken
aufräumen
238
de orde de geordende toestand
die Ordnung
239
de chaos de wanorde
die Unordnung
240
net netjes
ordentlich
241
opgeruimd
aufgeräumt
242
slordig rommelig
unordentlich
243
door elkaar overhoop
durcheinander
244
horen staan
kommen
245
thuishoren horen
hingehören
246
de huisvrouw
die Hausfrau
247
de huisman
die Hausmann
248
schoonmaken lappen wassen
putzen
249
werken als schoonmaker of schoonmaakster
putzen gehen
250
grondig
gründlich
251
zorgvuldig
sorgfältig
252
het stof
der Staub
253
stoffig
staubig
254
de stofzuiger
der Staubsauger
255
stofzuigen
staubsaugen Staub saugen
256
de (poets)doek
das Putztuch
257
de doek de lap
der (Putz-)Lappen
258
dweilen (nat) afnemen afvegen
wischen
259
optillen oprapen opnemen
aufheben
260
aan de beurt zijn iemands beurt zijn
an der Reihe sein dran sein
261
afwassen de afwas doen
abwaschen abspülen
262
afwassen
spülen
263
afdrogen
abtrocknen
264
schoon proper
sauber
265
vies vuil
schmutzig
266
het vuil de troep
der Schmutz
267
de vlek de vuile plek
der Fleck
268
vies smerig vuil
dreckig
269
het vuil de troep
der Dreck
270
het huishoudelijke werk
die Hausarbeit
271
schoonmaken
sauber machen reinigen
272
de bezem
der Besen
273
vegen
kehren fegen
274
de emmer
der Eimer
275
het schoonmaakmiddel
das Putzmittel
276
weg verdwenen
weg
277
weg-
weg-
278
afvegen wegvegen
wegwischen
279
opruimen wegruimen
wegräumen
280
wegzetten
wegstellen
281
weggooien
wegwerfen
282
het afval het vuilnis het huisvuil
der Abfall der Müll
283
afval scheiden
den Abfall trennen
284
het afvalbak de prullenbak
der Abfalleimer der Mülleimer
285
het restafval
der Restmüll
286
het groenafval
der Biomüll
287
het grofvuil
der Sperrmüll
288
het ophalen van het huisvuil
die Müllabfuhr
289
de vuilnisbak (buiten)
die Mülltonne
290
de spullen de rommel de troep
das Zeug
291
de gft-bak de bak voor groenafval
die Biotonne
292
gele afvalzak voor verpakkingsafval
der gelbe Sack
293
gele afvalbak voor verpakkingsafval
die gelbe Tonne
294
het glasafval
das Altglas
295
de glasbak
der Altglascontainer
296
het oudpapier
das Altpapier
297
de (oud) papierbak
die Altpapiertonne
298
de kledinginzameling
die Altkleidersammlung
299
de kledingcontainer
der Altkleidercontainer
300
de advertentie de annonce
das Inserat die Anzeige die Annonce
301
adverteren
inserieren
302
de annaonce de advertentie
die Annonce
303
zoeken op zoek zijn naar
suchen
304
vergeefs
vergeblich
305
zonder succes
erfolglos
306
tevergeefs
umsonst
307
vinden
finden
308
gemeubileerd
möbliert
309
ongemeublieerd
unmöbliert
310
de woongroep gedeeld appartement
die WG die Wohngemeinschaft
311
het gebrek het tekort
der Mangel
312
iets nodig hebben iets hebben aan iets
etwas gebrauchen können
313
mooi
hübsch
314
licht
hell
315
de droom
der Traum
316
het droomhuis
das Traumhaus
317
verhuren
vermieten
318
huren
mieten
319
de huur
die Miete
320
de kale huur
die Kaltmiete
321
de all-in-huur
die Warmmiete
322
huurder zijn huren
zur Miete wohnen
323
te betalen
fällig
324
realistisch
realistisch
325
inclusief
einschließlich +G
326
de uitgave de kosten
die Ausgabe
327
de verhuurder de huisbaas
der Vermieter
328
de verhuurder de huisbazin
die Vermieterin
329
de huurder
der Mieter
330
de huurder (v)
die Mieterin
331
de verhuur
die Vermietung
332
de bemiddeling
die Vermittlung
333
de bewoner
der Bewohner
334
de bewoonster
die Bewohnerin
335
het tweekamerappartement
die Zweizimmerwohnung die Zweiraumwohnung
336
afkorting voor 2 kamers, keuken badkamer
2ZKB
337
de servicekosten de kosten voor verwarming, elektriciteit en gas
die Nebenkosten
338
bevatten inhouden
enthalten
339
de bord(som)
die Kaution
340
de makelaar
der Makler
341
de makelaar (v)
die Maklerin
342
ernaast hiernaast
nebenan
343
trekken in zijn intrek nemen
einziehen
344
trekken uit verhuizen
ausziehen
345
verhuizen
umziehen
346
de verhuizing
der Umzug
347
nodig hebben
brauchen
348
(op)tillen
heben
349
de buurman
der Nachbar
350
de buurvrouw
die Nachbarin
351
het huishoudelijk reglement de huisregels
die Hausordnung
352
zich houden aan in acht nemen naleven
sich an etwas halten einhalten
353
de conciërge de huismeester
der Hausmeister
354
de conciërge (v) de huismeester (v)
die Hausmeisterin
355
de koopflat het eigen appartement
die Eigentumswohnung
356
het onroerend goed het vastgoed
die Immobilie
357
de sociale woning
die Sozialwohnung
358
dakloos
obdachlos
359
verkopen
verkaufen
360
kopen
kaufen
361
de koper
der Käufer
362
de koper (v)
die Käuferin
363
de verkoper
der Verkäufer
364
de verkoper (v)
die Verkäuferin
365
de koop
der Kauf
366
hoog
hoch
367
laag
niedrig
368
voordelig niet duur
günstig
369
de som het bedrag
die Summe
370
het contract de overeenkomst
der Vertrag
371
het koopcontract
der Kaufvertrag
372
het huurcontract
der Mietvertrag
373
een overeenkomst nakomen
einen Vertrag erfüllen
374
een overeenkomst niet nakomen
einen Vertrag brechen