31 Zeit Flashcards
(312 cards)
1
Q
de dag
A
der Tag
2
Q
heel
A
ganz
3
Q
dagelijks
elke dag
A
täglich
4
Q
overdag
A
tagsüber
5
Q
de morgen
de ochtend
A
der Morgen
6
Q
’s morgens
’s ochtends
in de morgen
in de ochtend
A
am Morgen
7
Q
’s morgens
’s ochtends
A
morgens
8
Q
’s avonds
A
abends
9
Q
de ochtend
de morgen
A
der Vormittag
10
Q
vanochtend
vanmorgen
A
heute Vormittag
11
Q
in de ochtend
A
am Vormittag
12
Q
’s morgens
’s ochtends
A
vormittags
13
Q
de lunchtijd
de tijd tussen 12 uur en 13:30
A
der Mittag
14
Q
de lunch
A
das Mittagessen
15
Q
tussen de middag
rond lunchtijd
A
am Mittag
mittags
16
Q
de middag
de namiddag
A
der Nachmittag
17
Q
’s middags
in de middag
A
am Nachmittag
18
Q
de avond
A
der Abend
19
Q
vanavond
A
heute Abend
20
Q
’s avonds
in de avond
A
am Abend
abends
21
Q
de nacht
A
die Nacht
22
Q
’s nachts
in de nacht
A
in der Nacht
nachts
23
Q
de middernacht
A
die Mitternacht
24
Q
vandaag
A
heute
25
morgen
morgen
26
overmorgen
übermorgen
27
gisteren
gestern
28
eergisteren
vorgestern
29
de week
die Woche
30
door de week
unter der Woche
31
wekelijks
per week
wöchentlich
32
de werkdag
de doordeweekse dag
der Wochentag
33
op werkdagen
door de week
werktags
34
de werkdag
der Werktag
35
het weekend
das Wochenende
36
in het weekend
am Wochenende
37
de maandag
der Montag
38
de dinsdag
der Dienstag
39
de woensdag
der Mittwoch
40
de donderdag
der Donnerstag
41
de vrijdag
der Freitag
42
de zaterdag
der Samstag
der Sonnabend
43
de zondag
der Sonntag
44
de maand
der Monat
45
maandelijks
elke maand
monatlich
46
de januari
der Januar
47
de februari
der Februar
48
de maart
der März
49
de april
der April
50
de mei
der Mai
51
de juni
der Juni
der Juno
52
de juli
der Juli
der Julei
53
de augustus
der August
54
de september
der September
55
de oktober
der Oktober
56
de november
der November
57
de december
der Dezember
58
de datum
das Datum
59
(op)
am (an+dem)
60
de kalender
de agenda
der Kalender
61
de hoeveelste
der Wievielte
62
het jaar
das Jahr
63
jaarlijks
jährlich
64
het decennium
das Jahrzehnt
65
de decade
die Dekade
66
de eeuw
das Jahrhundert
67
het millenium
das Jahrtausend
68
het seizoen
die Jahreszeit
69
de lente
het voorjaar
der Frühling
das Frühjahr
70
de zomer
der Sommer
71
de herfst
het najaar
deer Herbst
72
de winter
der Winter
73
de feestdag
de vrije dag
der Feiertag
74
Nieuwjaarsdag
Neujarstag
75
Goede Vrijdag
Karfreitag
76
eerste paasdag
Ostersonntag
77
tweede paasdag
Ostermontag
78
1 mei
Maifeiertag
79
Hemelvaartsdag
Christi Himmelfahrt
80
eerste pinksterdag
Pfingstsonntag
81
tweede pinksterdag
Pfingstmontag
82
eerste kerstdag
Weihnachts(feier)tag
83
tweede kerstdag
2. Weihnachts(feier)tag
84
Driekoningen
Heilige Drei Könige
85
Sacramentsdag
Fronleichnahm
86
de hemelvaart van Maria
Mariä Himmelfahrt
87
Allerheiligen
Allerheiligen
88
Onbevlekte ontvangenis van Maria
Mariä Empfängnis
89
de traditie
die Tradition
90
traditioneel
traditionell
91
de nationale feestdag
der Nationalfeiertag
92
de Pasen
das Ostern
93
het paasei
das Osterei
94
de paashaas
der Osterhase
95
Fijne Pasen
Frohe Ostern
96
de Pinksteren
das Pfingsten
97
de Kerstmis
de kerst
das Weinachten
98
de kerstboom
der Weinachtsbaum
99
de kerstman
der Weihnachtsmann
100
het kerstkind
das Christkind
101
de kerstavond
der Heiligabend
102
Vrolijk kerstfeest
Frohe Weihnachten
Fröhliche Weihnachten
103
de oudejaarsdag
das Silvester
104
op oudejaarsdag
op oudejaarsavond
an Silvester
zu Silvester
105
het Nieuwjaar
de nieuwjaarsdag
das Neujahr
106
de nieuwjaarsdag
der Neujahrstag
107
een goed uiteinde
Guten Rutsch (ins neue Jahr)a
108
de doop
die Taufe
109
iemand dopen
jemanden taufen
110
het carnaval
der Fasching
111
de carnavalsoptocht
der Faschingsumzug
112
Alaaf
Helau
Alaaf
113
het carnaval
der Karneval
114
het carnavalspak
das Kostüm
115
het mantelpakje
het pakje
das Kostüm
116
de klok
het horloge
die Uhr
117
het horloge
die Armbanduhr
118
de stopwatch
die Stoppuhr
119
werken
functioneren
gaan
gehen
120
de klok loopt
die Uhr geht vor
121
de klok loopt achter
die Uhr geht nach
122
de klok is stil blijven staan
die Uhr ist stehen geblieben
123
de tijd
die Uhrzeit
Wie viel Uhr ist es?
die Zeit
124
het uur
die Stunde
125
het kwartier
die Viertelstunde
126
drie kwartier (van een uur)
die Dreiviertelstunde
127
over anderhalf uur
in anderthalb Stunden
128
elk uur
een keer per uur
stündlich
jede Stunde
129
de minuut
die Minute
130
de seconde
die Sekunde
131
om
um
132
voor
vor
133
kort vóór
bijna
kurz vor
134
kort na
net...geweest
kurz nach
135
over
nach
136
tegen
om een uur of
gegen
137
ongeveer
ungefähr
138
rond
so um
139
om...precies
stipt
(um) Punkt
140
vanaf
ab
141
van...tot
von...bis
142
tussen
zwischen
143
hooguit
höchstens
144
maximaal
maximal
145
ten minste
mindestens
mindestens
146
gebeuren
plaatsvinden
sich ereignen
147
de gebeurtenis
das Ereignis
148
gebeuren
overkomen
passieren
149
voorkomen
gebeuren
vorkommen
150
wanneer
hoe laat
wann
151
op het ogenblik
momenteel
zurzeit
152
(precies) op tijd
pünktlich
153
het moment
der Moment
154
het ogenblik
der Augenblick
155
op het moment
op het ogenblik
im Moment
156
momentaan
momentan
157
het tijdstip
der Zeitpunkt
158
nu
op het ogenblik
jetzt
159
nu
nun
160
vanaf nu
von nun an
161
toen
op dat ogenblik
da
in diesem Augenblick
162
onmiddellijk
sofort
163
met ingang van heden
vanaf nu
ab sofort
164
zo
meteen
onmiddellijk
gleich
165
net
juist
gerade
166
plotseling
plötzlich
167
onverwacht
unerwartet
168
net
zo juist
eben
169
nauwelijks
kaum
170
toen
als
171
zodra
sobald
172
nadat
nachdem
173
voordat
bevor
174
(in)
in +D
175
op
am +D
176
de tijd
die Zeit
177
sinds wanneer
seit wann
178
hoe lang
wie lange
179
ooit
eens
irgendwann
180
ooit
jemals
181
het verleden
die Vergangenheit
182
toen(tertijd)
destijds
damals
183
vandaag
tegenwoordig
heute
184
vandaag de dag
heutzutage
185
vroeger
in het verleden
früher
186
de toekomst
die Zukunft
187
toekomstig
in de toekomst
zukünftig
188
van vandaag
heutig
189
worden
werden
190
bij voorbaat
van tevoren
op voorhand
im Voraus
191
vooruit
voraus
192
spoedig
snel
bald
193
nog
noch
194
nog niet
noch nicht
195
tot dan
bis dahin
196
het begin
der Anfang
197
het einde
das Ende
198
in het begin
anfangs
am Anfang
199
het begin
der Beginn
200
het midden
die Mitte
201
het einde
das Ende
der Schluss
202
ten slotte
uiteindelijk
schließlich
203
ten slotte
letztlich
204
eindelijk
endlich
205
beginnen
anfangen
206
stoppen
ophouden
aufhören
207
beëindigen
afronden
beenden
208
eindigen
enden
209
afgelopen zijn
zu Ende sein
210
voorbij
vorbei
211
afgelopen
zu Ende
212
verder
door
weiter
213
de duur
die Dauer
214
duren
dauern
215
alsmaar
voortdurend
dauernd
216
voorlopig
vorläufig
217
definitief
voorgoed
endgültig
218
lang
lange
219
nog lang niet
noch lange nicht
220
altijd
steeds
immer
221
nooit
nie
222
nog steeds
immer noch
noch immer
223
steeds
immer +Komparativ
224
altijd
te allen tijde
jederzeit
225
eeuwig
eindeloos
ewig
226
vroeg
früh
227
's ochtends
früh
228
in de vroegte
in der Frühe
229
van vroeg tot laat
von früh bis spät
230
laat
spät
231
uiterlijk
op z'n laatst
spätestens
232
op z'n vroegst
frühestens
233
tot
tot en met
ten hoogste
uiterlijk
bis zu
234
midden
mitten
235
kort
even
kurz
236
sinds kort
seit Kurzem
237
al lang
seit Langem
238
kort geleden
onlangs
vor Kurzem
239
lang geleden
vor langer Zeit
240
recent
onlangs
kürzlich
241
tot nu toe
tot dusver
bisher
242
tot nu toe
bis jetzt
243
daarnet
zo-even
vorhin
244
onlangs
kortgeleden
neulich
245
enige tijd geleden
vor einiger Zeit
246
allang
längst
247
inmiddels
ondertussen
mittlerweile
248
al
schon
249
al
reeds
bereits
250
tijdig
op tijd
rechtzeitig
251
eerder
vroeger
eher
252
tijdens
gedurende
während +G
253
terwijl
während
254
zolang (als)
solange
255
gelijktijdig
tegelijk
gleichzeitig
256
daarnaast
erbij
nebenbei
257
in
in (zeitlich) +D
258
geleden
vor (zeitlich) +D
259
sinds
seit +D
260
sinds
seit
261
sindsdien
seitdem
262
intussen
inzwischen
263
in de tussentijd
in der Zwischenzeit
264
af en toe
ab und zu
265
soms
manchmal
266
vaak
dikwijls
oft
häufig
267
vrij vaak
geregeld
öfter
268
meestal
meistens
269
altijd
steeds
immer
270
de keer
das Mal
271
elke keer
iedere keer
jedes Mal
272
een keer
einmal
273
enig
einzig
274
plotseling
auf einmal
plötzlich
275
tegelijk
auf einmal
276
op hetzelfde moment
gleichzeitig
277
nog een keer
noch einmal
278
deze keer
diesmal
dieses Mal
279
weer
wieder
280
opnieuw
erneut
281
regelmatig
regelmäßig
282
onregelmatig
unregelmäßig
283
voortdurend
permanent
ständig
284
zeldzaam
zelden
selten
285
nooit
nie
286
eerste
erster
erste
erstes
287
als eerste
als Erster
als Erste
288
eerst
erst
zunächst
289
in het begin
am Anfang
290
pas
erst
291
als eerste
eerst
zuerst
292
allereerst
om mee te beginnen
zunächst
293
oorspronkelijk
ursprünglich
294
dan
daarna
dann
295
aansluitend
vervolgens
anschließend
296
dan
in dat geval
dann
297
in dat geval
in diesem Fall
298
daarna
danach
299
daarvoor
davor
300
volgende
nächster
nächste
nächstes
301
de volgende alstublieft
der Nächste, bitte
302
daarvoor
davor
303
daarna
danach
304
van tevoren
daarvoor
vorher
305
straks
later
naderhand
daarna
nachher
306
achteraf
later
naderhand
daarna
hinterher
307
laatste
letzter
letzte
letztes
308
voor het laatst
de laatste keer
zuletzt
309
het vervolg
die Fortsetzung
310
word vervolgd
Fortsetzung folgt
311
voortzetten
vervolgen
fortsetzen
312
volgen
folgen