8 Einkaufen Flashcards
(102 cards)
1
Q
kopen
A
kaufen
2
Q
de aankoop
A
der Kauf
3
Q
verkopen
A
verkaufen
4
Q
boodschappen doen
winkelen
A
einkaufen
5
Q
het boodschappen doen
A
der Einkauf
6
Q
de lijst
A
die Liste
7
Q
halen
kopen
A
besorgen
8
Q
betalen
afrekenen
A
bezahlen
9
Q
de betaling
A
die Bezahlung
10
Q
het blikje
A
die Dose
11
Q
het bierblikje
A
die Bierdose
12
Q
het colablikje
A
die Coladose
13
Q
het blik
A
die Büchse
die Konservendose
14
Q
de doos
het pakje
A
die Schachtel
15
Q
het pakje sigaretten
A
die Zigarettenschachtel
16
Q
de kist
de krat
A
der Kasten
17
Q
de ksit
A
die Kiste
18
Q
het pakje
A
das Päckchen
19
Q
de zak
A
der Sack
20
Q
bepakt en bezakt
A
mit Sack und Pack
21
Q
de fles
A
die Flasche
22
Q
de statiegeldfles
A
die Pfandflasche
23
Q
herbruikbare fles
A
die Mehrwegflasche
24
Q
het (plastic) tasje
het zakje
A
die Tüte
der Beutel
25
de plastic zak
de plastic tas
die Plastiktüte
26
de supermarkt
der Supermarkt
27
de markt
der Markt
28
het stalletje
de kraam
der Stand
29
het magazijn
das Lager
30
biologisch
bio-
Bio-
biologisch
31
vers
frisch
32
ecologsich
ökologisch
33
houdbaar
haltbar
34
gekoeld
gekühlt
35
koel bewaren
gekühlt lagern
36
diepgevroren
diepvries-
tiefgekühlt
37
de slagerij
die Metzgerei
dei Fleischerei
38
de slager
der Metzger
der Fleischer
39
de slager (v)
die Metzgerin
die Fleischerin
40
de bakkerij
de bakkerswinkel
de bakker
die Bäckerei
41
de bakker
de bakkerij
der Bäcker
42
de bakker (v)
die Bäckerin
43
halen
holen
44
halen
kopen
besorgen
45
de winkel
das Geschäft
der Laden
46
de schoenenwinkel
das Schuhgeschäft
47
de etalage
das Schaufenster
48
de etalagepop
die Schaufensterpuppe
49
etaleren
uitstallen
auststellen
50
openen
opengaan
öffnen
51
sluiten
dichtgaan
schließen
52
de openingstijden
die Öffnungszeiten
53
open zijn
offen sein
offen haben
geöffnet
54
gesloten
dicht
geschlossen
55
dicht zijn
zu sein
zu haben
56
de verkoper
der Verkäufer
57
de verkoopster
die Verkäuferin
58
adviseren
advies geven
beraten
59
het advies
die Beratung
60
doen
maken
tun
61
de wens
der Wunsch
62
verder
anders
sonst
63
alles
alles
64
nog
noch
65
de afdeling
die Abteilung
66
de herenafdeling
die Herrenabteilung
67
de damesafdeling
die Damenabteilung
68
shoppen
shoppen
69
het warenhuis
das Kaufhaus
das Warenhaus
70
de boetiek
dei Boutique
71
de drogist
die Drogerie
72
de uitverkoop
de sale
der Schlussverkauf
73
het aanbod
das Angebot
74
de kassa
die Kasse
75
de kassabon
der Kassenzettel
76
in de rij gaan staan
sich anstellen
77
de kwitantie
het reçu
die Quittung
78
bewaren
aufheben
aufbewahren
79
ruilen
omruilen
umtauschen
80
het ruilen
der Umtausch
81
de prijs
der Preis
82
kosten
kosten
83
stijgen
toenemen
steigen
84
verminderen
verlagen
reduceren
reduzieren
85
niet duur
voordelig
preiswert
86
gunstig
voordelig
günstig
87
goedkoop
billig
88
duur
teuer
89
een dure grap
ein teurer Spaß
90
de waar
het artikel
het product
die Ware
91
de kwaliteit
die Qualität
92
de keuze
die Auswahl
93
kiezen
auswählen
94
veel keus hebben
viel Auswahl haben
95
weinig keus hebben
wenig Auswahl haben
96
verschillende
verschieden
97
in de aanbieding zijn
im Angebot sein
98
afgeprijsd zijn
reduziert sein
99
de (speciale)aanbieding
das Sonderangebot
100
onderhandelen
afdingen
handeln
101
pingelen
feilschen
102
aanschaffen
kopen
anschaffen
