14 Gespräche II Flashcards

(139 cards)

1
Q

nee

A

nein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ja

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

niet

A

nicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

niets

A

nichts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geen

niemand

A

keiner

keine

keines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

niemand

A

niemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

iemand

A

jemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

nergens

A

nirgends

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nergens

A

nirgendwo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

negatief

A

negativ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

positief

A

positiv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fout

verkeerd

A

falsch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

juist

goed

A

richtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

slecht

A

schlecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

goed

A

gut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nodig

noodzakelijk

A

notwendig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

nodig

A

nötig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

klagen

zich beklagen

A

sich beschweren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

kritiek uitoefenen

bekritiseren

A

kritisieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de kritiek

A

die Kritik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

iemand bekritiseren

A

an jemandem Kritik üben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

opbouwende kritiek

A

konstruktive Kritik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

kritisch

A

kritisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het verwijt

A

der Vorwurf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
iets niet pikken
sich etwas nicht gefallen lassen
26
geen rol spelen er niet toe doen
keine Rolle spielen
27
de moeilijkheid de moeite
die Schwierigkeit
28
het probleem
das Problem
29
het nadeel
der Nachteil
30
het voordeel
der Vorteil
31
de pech het ongelukje
das Pech
32
de pechvogel
der Pechvogel
33
het geluk
das Glück
34
afzeggen afmelden afbellen
absagen
35
toezeggen
zusagen
36
afwijzen weigeren
ablehnen
37
afslaan
ausschlagen
38
aannemen
annehmen
39
een verzoek afwijzen
einen Antrag ablehnen
40
uitsluiten buiten beschouwing laten
ausschließen
41
de zaak
die Sache
42
de aangelegenhied
die Angelegenheit
43
tegenspreken
widersprechen
44
zichzelf tegenspreken
sich widersprechen
45
tegenstrijdig
widersprüchlich
46
tegen iets zijn
gegen etwas sein
47
voor iets zijn
für etwas sein
48
ertegen
dagegen
49
daar er
da
50
in dit opzicht
in dieser Hinsicht
51
het tegendeel
das Gegenteil
52
de tegenstelling
der Gegensatz
53
jawel jazeker
doch
54
protesteren
protestieren
55
het protest
der Protest
56
tegen
kontra
57
tegen
gegen
58
voor
pro
59
tegen- contra-
kontra-
60
anti-
anti-
61
foeteren schelden
schimpfen
62
het scheldwoord
das Schimpfwort
63
schelden krachttermen gebruiken vloeken
fluchen
64
weigeren om
sich weigern
65
verschrikkelijk
schrecklich
66
vreselijk
entsetzlich furchtbar
67
ontzettend heel
schrecklich
68
erg
schlimm
69
niet erg zijn
nicht schlimm sein
70
vreselijk verschrikkelijk
furchtbar
71
vreselijk
fürchterlich
72
echt heel
echt
73
werkelijk
wirklich
74
zinloos onzinnig
sinnlos
75
zinvol
sinnvoll
76
dom stom niet intelligent
dumm
77
stom idioot
blöd
78
de domoor de stommeling
der Dummkopf
79
vervelend ergerlijk
ärgerlich
80
de ergernis de narigheid
der Ärger
81
iemand irriteren iemand kwaad maken
jemanden verärgern
82
merkwaardig
merkwürdig
83
vreemd
seltsam
84
vreemd eigenaardig
komisch
85
gek
verrückt
86
waanzinnig gek
wahnsinnig
87
in geen geval absoluut niet
auf keinen Fall
88
dringend verzoeken sommeren
auffordern
89
het dringende verzoek de oproep
die Aufforderung
90
moeten
sollen
91
moeten
müssen
92
willen
wollen
93
dringend
dringend
94
absoluut in ieder geval
unbedingt
95
toch maar
bloß
96
laten
lassen
97
eisen vorderen
fordern
98
de eis de vordering
die Forderung
99
vereist noodzakelijk
erforderlich
100
vereisen
erfordern
101
verplicht
verpflichtet
102
aanspraak maken op claimen
auf etwas Anspruch erheben
103
nodig hebben
brauchen
104
verlangen willen hebben
verlangen
105
verwachten
erwarten
106
leuk vinden zin hebben in
mögen
107
kunnen
können
108
eens even
mal
109
waarschuwen
warnen
110
opletten
aufpassen
111
denken aan
denken an
112
niet vergeten
nicht vergessen
113
de voorzichtigheid
die Vorsicht
114
voorzichtig
vorsichtig
115
de attentie de oplettendheid
die Achtung
116
het gevaar
die Gefahr
117
gevaarlijk
gefährlich
118
ongevaarlijk
ungefährlich
119
het risico
das Risiko
120
verbieden niet toestaan
verbieten
121
verboden
verboten
122
toegestaan
erlaubt
123
het verbod
das Verbot
124
stoppen met ophouden met
lassen
125
stoppen met
aufhören
126
het voorschrift de verordening de regels
die Vorschrift
127
zich aan de regels houden
sich an die Vorschriften halten
128
de regel
die Regel
129
de uizondering
die Ausnahme
130
toestaan goedvinden
erlauben
131
de toestemming
die Erlaubnis
132
moge
dürfen
133
laten
lassen
134
achterwege laten niet doen
unterlassen
135
verboden zijn niet toegestaan zijn
untersagt sein
136
spijt hebben jammer vinden
leidtun
137
helaas
leider
138
ongelukkig
unglücklicherweise
139
jammer
schade