32 Orientierung im Raum Flashcards

(121 cards)

1
Q

de plaats

A

der Ort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de grens

A

die Grenze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

beperkt

A

begrenzt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

beperken

inperken

A

beschränken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de rand

de kant

A

der Rand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de stadsrand

A

der Stadtrand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zich bevinden

zijn

A

sich befinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de ruimte

A

der Raum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de plek

A

der Platz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de omgeving

A

der Raum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ruimtelijk

A

räumlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

toegankelijk

A

zugänglich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar

A

wo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hier

A

hier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

daar

er

A

da

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

daar

A

dort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

in

A

in (+D oder + AKK)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

op

A

auf (+D oder +AKK)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

voor

voorin

A

vorne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

achter

achterin

A

hinten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

voorste

A

vorderer-vordere-vorderes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

achterste

A

hinterer-hintere-hinteres

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

boven (in)

bovenaan

A

oben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

onder (in)

onderaan

A

unten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
bovenste
oberer-obere-oberes
26
onderste
unterer-untere-unteres
27
boven
über (+D oder +AKK)
28
onder
unter (+D oder +AKK)
29
binnen
innen
30
buiten
außen
31
innerlijk inwendig intern
innerer-innere-inneres
32
uiterlijk uitwendig
äußerer-äußere-äußeres
33
binnen- intern
inner-
34
binnen de partij
innerparteilich
35
binnen het bedrijf
innerbetrieblich
36
binnen Europa
innereuropäisch
37
buiten-
außer-
38
uiterlijk van buiten
äußerlich
39
binenn
drinnen
40
buiten
draußen
41
in iets
drin
42
daarheen tot daar
dahin
43
de kant
die Seite
44
ernaast
daneben
45
rechts
rechts
46
links
links
47
rechter
rechter-rechte-rechtes
48
linker
linker-linke-linkes
49
overal
überall
50
nergens
nirgends nirgendwo
51
weg
weg
52
weg-
weg-
53
horizontaal
waagerecht
54
verticaal
senkrecht
55
dwars haaks
quer
56
waarheen waar
wohin
57
waarvandaan
woher
58
naar
nach
59
tot
bis
60
terug
zurück
61
heen naartoe
hin
62
hier (heen)
her
63
af naar beneden
hinunter
64
afwaarts naar beneden
abwärts
65
opwaarts naar boven omhoof
aufwärts
66
binnen- naar binenn
herein-
67
uit- eruit- naar buiten
heraus-
68
omhoog- op- naar boven
rauf-
69
af- omlaag- naar beneden
runter-
70
binnen- naar binnen
rein-
71
uit- eruit- naar buiten
raus-
72
(naar) binnen
rein
73
tnaar) buiten
raus
74
hier(heen) hiernaartoe
hierher
75
daar(heen) daarnaartoe
dorthin
76
uit elkaar
auseinander
77
ver
weit
78
dichtbij na(bij)
nah-nahe
79
dik vol dicht ondoordringbaar
dicht
80
direct
direkt
81
midden in het midden
mitten
82
in het midden liggend middelst
mittlerer-mittlere-mittleres
83
tussen
zwischen (+D oder +AKK)
84
aan de overkant aan de andere kant
drüben
85
tegenover
gegenüber (+D)
86
tegenover aan de overkant
gegenüber
87
ernaast hiernaast daarnaast
nebenan
88
paralel evenwijdig
parallel
89
volgende
nächster-nächste-nächstes
90
laatste
letzter-letzte-letztes
91
achteraan achterna
hinterher
92
beginnen
anfangen
93
stoppen ophouden
aufhören
94
eindigen
enden
95
de distantie de afstand
die Distanz die Entfernung der Abstand
96
ver verwijderd
entfernt
97
de verte
die Ferne
98
het midden
die Mitte
99
de nabijheid de omgeving de buurt
die Nähe
100
naderen dichterbij komen
sich nähern
101
zich verwijderen
sich entfernen
102
de lengte
die Länge
103
de hoogte
die Höhe
104
de breedte
die Breite
105
de diepte
die Tiefe
106
het vlak de oppervlakte
die Fläche
107
het areaal het gebied
das Areal
108
de grootte de omvang
die Größe
109
de afmeting
die Abmessung
110
de maat
das Maß
111
lagn
lang
112
kort
kurz
113
hoog
(Meterangabe+) hoch
114
hoog
hoch
115
breed
breit
116
diep
tief
117
vlak plat ondiep
flach
118
diep (afmetingen)
tief
119
groot
groß
120
klein
klein
121
laag
niedrig