4 Charakter und Gefühle Flashcards
(180 cards)
1
Q
het type
A
der Typ
2
Q
een licht type
A
ein heller Typ
3
Q
een donker type
A
ein dunkler Typ
4
Q
kenmerkend
typisch
A
typisch
5
Q
de aard
de natuur
A
die Art
6
Q
het karakter
A
der Charakter
7
Q
het tegenovergestelde
het tegendeel
A
das Gegenteil
8
Q
tamelijk
best
aanzienlijk
flink
A
ziemlich
9
Q
wat voor
A
was für
10
Q
hoe
A
wie
11
Q
als
zoals
A
wie
12
Q
zo wit als sneeuw
A
so weiß wie Schnee
13
Q
zo sterk als een beer
A
so stark wie ein Bär
14
Q
zo moedig als een leeuw
A
so mutig wie ein Löwe
15
Q
zo slim als een vos
A
so schlau wie ein Fuchs
16
Q
zo bezig als een bij
A
so fleißig wie eine BIene
17
Q
zo zwart als de nacht
A
so schwarz wie die Nacht
18
Q
zo koud als ijs
A
so kalt wie Eis
19
Q
zo stralend als de zon
A
so strahlend wie die Sonne
20
Q
zo dom als een gans
A
so dumm wie Bohnenstroh
21
Q
zich als een vis in het water voelen
A
sich wohlfühlen wie ein Fisch im Wasser
22
Q
welk(e)
A
welcher
welche
welches
23
Q
de eigenschap
A
die Eigenschaft
24
Q
het karakter
A
der Charakter
25
sympathiek
sympatisch
26
onsympatiek
unsympatisch
27
aardig
leuk
sympathiek
vriendelijk
nett
28
aardig
lief
zoet
braaf
lieb
29
beleefd
höflich
30
onbeleefd
unhöflich
31
vriendelijk
welwillend
aangenaam
freundlich
32
onvriendelijk
ongezellig
onaangenaam
unfreundlich
33
oprecht
betrouwbaar
de waarheid zeggend
ehrlich
34
niet oprecht
oneerlijk
onbetrouwbaar
unehrlich
35
optimistisch
optimistisch
36
pessimistisch
pessimistisch
37
stom
idioot
blöd
38
een vervelende situatie
eine blöde Situation
39
bescheiden
bescheiden
40
schuchter
verlegen
schuw
schüchtern
41
genereus
gul
vrijgevig
großzügig
42
rechtvaardig
eerlijk
gerecht
43
fair
fair
44
vastberaden
vastbesloten
entschlossen
45
besluiteloos
weifelend
unentschlossen
46
moedig
mutig
47
timide
angstig
bang
ängstlich
48
verstandelijk
redelijk
vernünftig
49
onverstandelijk
onredelijk
unvernünftig
50
ernstig
serieus
ernsthaft
51
tolerant
tolerant
52
intolerant
intolerant
53
het geduld
die Geduld
54
geduldig
geduldig
55
hardwerkend
vlijtig
fleißig
56
lui
faul
57
net
netjes
keurig
ordentlich
58
slordig
unordentlich
59
op tijd
stipt
pünktlich
60
te laat
niet op tijd
nooit op tijd
unpünktlich
61
trouw
getrouw
loyaal
treu
62
betrouwbaar
zuverlässig
63
onbetrouwbaar
unzuverlässig
64
steng
strikt
streng
65
vol begrip
welwillend
nachsichtig
66
vrolijk
grappig
lustig
67
serieus
ernst
68
de humor
der Humor
69
zonder humor
humorlos
70
vol humor
grappig
humorvoll
71
vrolijk
fröhlich
72
brutaal
respectloos
ondeugend
frech
73
passief
passiv
74
actief
aktiv
75
nieuwsgierig
benieuwd
neugierig
wissbegierig
76
voelen
fühlen
77
voelen
ervaren
empfinden
78
het gevoel
das Gefühl
79
de bui
de stemming
het humeur
die Laune
80
beleven
ondervinden
meemaken
erleben
81
de belevenis
das Erlebnis
82
genieten
genießen
83
uitmaken
ausmachen
84
storen
stören
85
gelukkig
glücklich
86
ongelukkig
unglücklich
87
het geluk
das Glück
88
tevreden
zufrieden
89
ontevreden
unzufrieden
90
aangenaam
prettig
angenehm
91
onaangenaam
unangenehm
92
het geweten
das Gewissen
93
zich verheugen
blij zijn
sich freuen
94
de vreugde
het plezier
de blijdschap
die Freude
95
blij
froh
96
opgelucht
erleichtert
97
lachen
lachen
98
glimlachen
lächeln
99
enthousiast
begeistert
100
trots
stolz
101
verliefd
verliebt
102
verliefd worden
verliefd raken
sich verlieben
103
houden van
lieben
104
liefhebben
lieb haben
105
de liefde
die Liebe
106
het symbool
das Symbol
107
het teken
das Zeichen
108
kussen
zoenen
küssen
109
de kus
de zoen
der Kuss
110
mogen
leuk vinden
houden van
mögen
111
sympathiek vinden
sympatisch finden
112
graag hebben
mogen
leuk vinden
gernhaben
113
dankbaar
dankbar
114
vertrouwen
vertrouwen hebben in
vertrauen
115
het vertrouwen
das Vertrauen
116
het medelijden
das Mitleid
117
zich verbazen
zich verwonderen
sich wundern
118
verbaasd zijn
erstaunt sein
119
verrassen
überraschen
120
de verrassing
die Überraschung
121
de hoop
die Hoffnung
122
hopen
hoffen
123
geruststellen
kalmeren
beruhigen
124
niets uitmaken
niks kunnen schelen
egal sein
gleich sein
125
de verveling
die Langeweile
126
saai
vervelend
langweilig
127
ongelukkig
verdrietig
unglücklich
128
verdrietig
traurig
129
huilen
weinen
130
de traan
die Träne
131
pijn doen
zeer doen
wehtun
132
lijden
leiden
133
teleurstellen
tegenvallen
enttäuschen
134
de teleurstelling
die Enttäuschung
135
missen
vermissen
136
niet kunnen vinden
missen
vermissen
137
het heimwee
das Heimweh
138
jammer vinden
spijten
medelijden hebben met
leidtun
139
betreuren
bedauern
140
ze beefde van angst
sie zitterte vor Angst
141
ze huilde van blijdschap
sie weinte vor Freude
142
van schrik liet hij het bord vallen
vor Schreck ließ er den Teller fallen
143
hij gilde het ui van de pijn
er schrie vor Schmerzen
144
zich zorgen maken
sich sorgen
145
bezorgd zijn
besorgt sein
146
de bezorgdheid
de zorg
die Sorge
147
de angst
die Angst
148
bang worden
Angst bekommen
Angst kriegen
149
vrezen
bang zijn
sich fürchten
150
bang zijn
Angst haben
151
doen schrikken
laten schrikken
erschrecken
152
schrikken
erschrecken
einen Schreck(en) bekommen
einen Schreck(en) kriegen
sich erschrecken
153
de schrik
der Schreck
154
zich druk maken
zich opwinden
sich aufregen
155
verotnwaardigd worden
sich empören
156
zenuwachtig
onrustig
opgewonden
aufgeregt
157
nerveus
zenuwachtig
nervös
158
opwindend
spannend
aufregend
159
ontroerend
bewegend
160
onrustig
unruhig
161
het hart klopt iemand in de keel
das Herz schlägt bis zum Hals
162
plagen
pesten
ärgern
163
zich ergeren
sich ärgern
164
de ergernis
de narigheid
de moeilijkheden
der Ärger
165
inslikken
herunterzuschlucken
166
ontstemd
misnoegd
ärgerlich
167
op iemands zenuwen werken
jemandem auf die Nerven geben
168
woedend
kwaad
boos
wütend
169
kwaad zijn
sauer sein
170
boos zijn op iemand
auf jemanden böse sein
171
zich aan iemand ergeren
sich über jemanden ärgern
172
een slecht geweten hebben
ein schlechtes Gewissen haben
173
zich schuldig voelen
sich schuldig fühlen
174
gewetenswroeging hebben
Gewissensbisse haben
175
gênant
pijnlijk
peinlich
176
haten
een hekel hebben aan
hassen
177
beledigen
beleidigen
178
gepikeerd
beleidigt
179
storen
stören
180
onaangenaam
unangenehm
