moeilijke woordjes Flashcards

(552 cards)

1
Q

de achternaam

A

der Zuname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de burgerlijke stand

A

der Personenstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het huwelijksaanzoek

A

der Heiratsantrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verblijven

A

sich aufhalten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de identiteitskaart

A

der Ausweis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de documenten

de stukken

A

die Unterlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de vergunning

de toelating

A

die Genehmigung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de verblijfsvergunning

A

die Aufenthaltserlaubnis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het bericht

de beschikking

de aanslag

A

der Bescheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de dagindeling

A

der Tageablauf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vallen

een val maken

A

stürzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een dutje

A

das Nickerchen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uitrusten

rusten

A

sich ausruhen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

haastig

gehaast

A

eilig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de haarborstel

A

die Bürste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het maandverband

A

die Binde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de luier

A

die Windel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

knippen

A

schneiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het kroost

A

der Nachwuchs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het condoom

A

das Präservativ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

blinken

A

blitzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de maag

A

der Magen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de spier

A

der Muskel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

op elkaar lijken

A

sich ähnlich sehen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
aanraken
anfassen
26
opvangen
mitbekommen
27
genereus gul vrijgevig
großzügig
28
verstandig redelijk
vernünftig
29
ernstig serieus
ernsthaft
30
brutaal respectloos ondeugend
frech
31
enthousiast
begeistert
32
geruststellen kalmeren
beruhigen
33
zich druk maken zich opwinden
sich aufregen
34
zenuwachtig onrustig
aufgeregt
35
gepikkeerd
beleidigt
36
nadenken
sich überlegen
37
misselijk zijn misselijk worden
übel sein übel werden
38
onthouden
sich merken
39
uitgeput
fertig erledigt
40
de kanker
der Krebs
41
de spoedeisende hulp
die Notaufnahme
42
de afdeling
die Station
43
het geneesmiddel
die Arznei
44
de injectie het spuitje
die Spritze
45
vermoeien uitputten
anstrengen
46
de haring
der Hering
47
de slagroom
die Schlagsahne
48
zacht
weich
49
de oogst
die Ernte
50
de augurk
die Gewürzgurke
51
de prei
der Lauch
52
het eten de kost
die Verpflegung
53
de pan
der Topf
54
het kruid de specerij
das Gewürz
55
de azijn
der Essig
56
de knoedel
der Kloß
57
het slokje
der Schluck
58
het servies
das Geschirr
59
de schaal
die Schüssel
60
de vork
die Gabel
61
het restaurant
die Gaststätte
62
het evenement
die Veranstaltung
63
de caféhouder de restauranthouder
der Wirt
64
de bar
der Tresen die Theke
65
genoeg hebben aan
reichen
66
gerust alvast
ruhig
67
het blikje
die Büchse
68
de doos het pakje
die Schachtel
69
de kist de krat
der Kasten
70
het magazijn
das Lager
71
etaleren uitstallen
ausstellen
72
de uitverkoop
der Schlussverkauf
73
de kassabon
der Kassenzettel
74
in de rij gaan staan
sich anstellen
75
het reçu
die Quittung
76
bewaren
aufheben
77
de (speciale) aanbieding
das Sonderangebot
78
pingelen
feilschen
79
afhankelijk van naargelang
je...nach
80
elk ieder telkens
je
81
hoe... des te
je...doch
82
elk
jeweils
83
heel totaal geheel
gesamt
84
extra bijkomend
zusätzlich
85
enig
einziger
86
bijna
beinahe
87
delen door
dividieren durch
88
de stropdas
der Schlips
89
de panty maillot
die Strumpfhose
90
de mouw
der Ärmel
91
de mouwen opstropen
die Ärmel hochkrempeln
92
de laars
der Stiefel
93
het ondergoed
die Unterwäsche
94
schattig snoezig
goldig
95
de haarspeld
die Haarspange
96
de draad
der Faden
97
de rits
der Reißverschluss
98
het stuk grond perceel
das Grundstück
99
het plafond
die Decke
100
de ladder
die Leiter
101
de schakelaar
der Schalter
102
uitzetten
ausschalten
103
het (muur)behang
die Tapete
104
verven schilderen
streichen
105
de (deur)bel
die Klingel
106
de brievenbus
der Briefkasten
107
de begane grond benedenverdieping
das Erdgeschoss
108
de verdieping de etage
das Stockwerk
109
de trede het opstapje het afstapje
die Stufe
110
de lift
der Aufzug
111
de gang
der Flur der Korridor
112
het bad de badkuip
die Badewanne
113
de kraan
der Wasserhahn
114
lauw
lauwarm
115
de la
die Schublad
116
comfortabel gemakkelijk
bequen
117
het rek de open kast de plank
das Regal
118
het kussen (slapen)
das Kissen
119
het beddengoed
die Bettwäsche
120
het tapijt vloerkleed
der Teppich
121
het fornuis de oven
der Herd
122
de diepvrieskist
die Gefriertruhe
123
horen (in de kast) staan
kommen
124
het stof
der Staub
125
dweilen (nat)afnemen afvegen
wischen
126
afwassen
spülen
127
vies vuil smerig
dreckig
128
de bezem
der Besen
129
vegen
kehren
130
het grofvuil
der Sperrmüll
131
de vuilnisbak (buiten)
die Mülltonne
132
de spullen rommel troep
das Zeug
133
het glasafval
das Altglas
134
de advertentie annonce
das Inserat
135
adverteren
inserieren
136
vergeefs
vergeblich
137
tevergeefs
umsonst
138
te betalen
fällig
139
inclusief
einschließlich (+G)
140
de servicekosten
die Nebenkosten
141
de borg(som)
die Kaution
142
ernaast hiernaast
nebenan
143
het onroerend goed vastgoed
dei Immobilie
144
dakloos
obdachlos
145
de naaste het familielid
der/die Angehörige
146
opvoeden
erziehen
147
zich staande houden zich laten gelden
sich behaupten
148
de neef
der Vetter
149
voor de wet trouwen
standesamtlich heiraten
150
het geregistreerd partnerschap
die eingetragene Lebenspartnerschaft
151
het rekening houden met
die Rücksicht
152
opkomen moeite doen
sich einsetzen
153
afpsreken
ausmachen
154
overbrengen
ausrichten
155
zwaaien
winken
156
praten
sich unterhalten
157
deelnemen meedoen bijdragen
sich beteiligen
158
de stap
der Schritt
159
het detail
die Einzelheit
160
ongewoon
ausgefallen
161
om het even ongeacht
einerlei
162
onverschillig
gleichgültig
163
wat mij betreft
meinetwegen
164
zich informeren
sich erkundigen
165
op de hoogte brengen laten weten
Bescheid sagen
166
de inlichting
die Anleitung
167
beschrijven vertellen uiteenzetten
darstellen
168
de beschrijving de weergave de uiteenzetting
die Darstellung
169
de raad het advies
der Ratschlag
170
grondig nauwkeurig
eingehend
171
uitvoerig uitgebreid
ausführlich
172
iemand utikomen schikken passen
jemandem recht sein
173
iemand gelijk geven
jemandem recht geben
174
geschikt passend
geeignet
175
ongetwijfeld inderdaad zeker
allerdings
176
instemmen het eens zijn
zustimmen
177
de vergunning
die Genehmigung
178
inwilligen goedkeuren
genehmigen
179
wat mij betreft wat jij wil voor mijn part
meinetwegen von mir aus
180
berispen afkeuren
tadeln
181
geschikt zijn
sich eignen
182
lukken slagen
klappen
183
begrijpelijk te begrijpen
nachvollziehbar
184
fantastisch
großartig
185
geweldig fantastisch
klasse
186
verschrikkelijk
fürchterlich
187
opgelucht
erleichtert
188
tegemoetkomen
entgegenkommen
189
niet hoeven
nicht brauchen (+zu+infinitiv)
190
het eens worden
sich einigen
191
overeenkomen afspreken
abmachen
192
of...of
entweder...doch
193
kennelijk blijkbaar
offenbar
194
wel
wohl
195
iemand niet geloven
jemandem etwas nicht abnehmen
196
rekening houden met
mit etwas rechnen
197
te binnen schieten
einfallen
198
insgelijks hetzelfde
ebenfalls ebenso
199
onhandig
ungeschickt
200
nergens
nirgends nirgendwo
201
het verijwt
der Vorwurf
202
iets niet pikken
sich etwas nicht gefallen lassen
203
afwijzen weigeren
ablehnen
204
afslaan
ausschlagen
205
tegenstrijdig
widersprüchlich
206
de tegenstelling
der Gegensatz
207
tegen
kontra
208
foeteren schelden
schimpfen
209
vreselijk
entsetzlich
210
vreselijk verschrikkelijk
furchtbar
211
dringend verzoeken sommeren
auffordern
212
het dringende verzoek de oproep
die Aufforderung
213
toch (vb: laat me toch met rust) maar
bloß
214
eisen vorderen
fordern
215
vereist noodzakelijk
erforderlich
216
vereisen
erfordern
217
aanspraak maken op claimen
auf etwas Anspruch erheben
218
eens even
mal
219
de voorzichtigheid
die Vorsicht
220
stoppen met ophouden met
lassen
221
de uitzondering
die Ausnahme
222
toestaan goedvinden
erlauben
223
de toestemming
die Erlaubnis
224
niet doen achterwege laten
unterlassen
225
verboden zijn niet toegestaan zijn
untersagt sein
226
een beroep kiezen gaan werken als
einen Beruf ergreifen
227
werken werk verrichten
einer Arbeit nachgehen
228
de werkman de handwerker
der Handwerker
229
de conciërge huismeester
der Hausmeister
230
de werktuigkundige
der Mechaniker
231
de maatschappelijke werker
der Sozialarbeiter
232
de voorwaarde de vereiste
die Voraussetzung
233
de vakopleiding
die Lehre
234
plaats bij een vakopleiding
die Lehrstelle
235
de baan het werk
die Arbeitstelle
236
de functiebeschrijving
die Stellenbeschreibung
237
de vacature
die Stellenauschreibung
238
de freelancer zelfstandige ondernemer
der Freiberufler
239
serieus ernstig
ernsthaft
240
de eigenaar
der Inhaber
241
in dienst nemen aanstellen
einstellen
242
vervangen inspringen voor
vertreten
243
vervangen
ersetzen
244
bevoegd onder de verantwoordelijkheid vallend
die Verantwortung
245
de uitdaging
die Herausforderung
246
het gebeid domein
der Bereich
247
gaan betreffen
sich handeln
248
verrichten presteren
leisten
249
nauw
eng
250
overeenkomen afspreken
ausmachen
251
uitstellen verzetten
verschieben
252
afwezig
abwesend
253
spoed haast hebben
eilig
254
de aantekening de notitie
die Notiz
255
de notulen
das Protokoll
256
ontbieden willen spreken
verlangen
257
de voorwaarde
die Bedingung die Kondition
258
uitvoeren afhandelen doen
erledigen
259
het overuur overwerk
die Überstunde
260
het ende van de werktijd
der Feierabend
261
op reis gaan
verreisen
262
de gelijke rechten de gelijke behandeling
die Gleichberechtigung
263
het salaris
das Gehalt
264
laag
niedrig
265
vergoeden terugbetalen
ersetzen erstatten
266
de inkomsten
die Einnahme
267
zich iets veroorloven
sich den Luxus gönnen
268
de welvaart
der Wohlstand
269
verwaarloosbaar zijn
nicht der Rede wert sein
270
de ondernemingsraad
der Betriebsrat
271
klacht indienen
sich beschweren
272
de vakbond
die Gewerkschaft
273
de staking
der Streik
274
solliciteren
sich bewerben
275
loopbaan
der berufliche Werdegang
276
het sollicitatiegesprek
das Vorstellungsgespräch
277
het talent
die Begabung
278
de capaciteit de vaardigheid
die Fähigkeit
279
de werkloosheid
die Arbeitslosigkeit
280
het arbeidsbureau
die Agentur für Arbeit
281
de aanspraak
der Anspruch
282
het recht
das Anrecht
283
het pensioen
die Rente
284
de gepensioneerde
der Renter
285
de drive
das Laufwerk
286
de harde schijf
die Festplatte
287
het toetsenbord
die Tastatur
288
de gebruiker
der User der Nutzer
289
het bestand
die Datei
290
opslaan
speichern
291
bewaren
sichern
292
de bijlage
der Anhang
293
de map
der Ordner
294
opstarten
hochfahren
295
afsluiten
herunterfahren
296
het kopieerapparaat
der Kopierer
297
de ordner
der Aktenordner
298
het briefje het stukje papier
der Zettel
299
de lijm
der Klebstoff
300
de gum
der Radiergummi
301
bijkomen herstellen uitrusten
sich erholen
302
zich vermaken amuseren
sich vergnügen
303
het plezier het genoegen
das Vergnügen
304
vermaken amuseren
unterhalten
305
de bibliotheek
dei Bücherei
306
belangrijk zijn
ankommen
307
schudden
mischen
308
het schaakspel
das Schach
309
de dobbelsteen
der Würfel
310
downloaden
herunterladen
311
klimmen
klettern
312
(op)passen
beaufsichtigen
313
knutselen maken
basteln
314
het uitstapje het tochtje
der Ausflug
315
de korting de reductie
die Ermäßigung
316
de wandeling
der Spaziergang
317
toelaten
aufnehmen
318
binnen zwembad
das Hallenbad
319
buiten zwembad
das Freibad
320
vissen
angeln
321
de jacht
die Jagd
322
de flits
der Blitz
323
draaien (vb: wat draait er in de cinema)
kommen
324
benieuwd
gespannt
325
de reclame
die Werbung
326
zien
ansehen
327
kom op vooruit
los
328
klappen
klatschen
329
het toneel het podium
die Bühne
330
ergens (vb: van zitplaatsen)
so
331
rondleiden
führen
332
rommelmarkt vlooienmarkt
der Flohmarkt
333
ten dans vragen
auffordern (zum Tanz)
334
naar huis gaan
heimgehen
335
gratis
umsonst
336
het vakantiekamp
das Ferienlager
337
all-in alles inbegrepen
pauschal
338
de rugzak
der Rucksack
339
vertrekken (in een voertuig)
losfahren abfahren
340
de heenreis aankomst
die Anreise
341
de afstand het traject
die Strecke
342
het wegrestaurant
die Raststätte
343
de invoerrechten
der Zoll
344
invoerrechten betalen invoerrechtenaangeven
verzollen
345
het verblijf
der Aufenthalt
346
de ontspanning
die Erholung
347
de folder
der Prospekt
348
de tent
das Zelt
349
kamperen
zelten
350
de accommodatie het verblijf
die Unterkunft
351
eenvormig homogeen
einheitlich
352
bezet
belegt
353
de kost de maaltijden het eten
die Verpflegung
354
het biggetje
das Ferkel
355
de geit
die Ziege
356
de snuit de bek
die Schnauze
357
de kooi
der Käfig
358
de soort
die Art
359
het hert
der Hirsch
360
de kever
der Käfer
361
de slak
die Schnecke
362
tam
zahm
363
niet schuw niet bang
zutraulich
364
de zalm
der Lachs
365
de vin
die Flosse
366
de bloempot
der Blumentopf
367
de bos het boeket
der Blumenstrauß
368
de bloesem
die Blüte
369
de knop bot
die Knospe
370
de tak
der Ast
371
de zilverspar de zilverden de dennenboom
die Tanne
372
het eekhoorntjesbrood
der Steinpilz
373
de wei het weiland
die Wiese
374
het grasveld gazon
der Rasen
375
het graan
das Getreide
376
benauwd drukkend broeierig
schwül
377
volgens
gemäß (+D)
378
volgens
laut (+D)
379
sweten
schwitzen
380
de (regen)bui
der Schauer
381
het ijs de ijzel
das Glatteis
382
de lucht
der Himmel
383
de motregen
der Nieselregen
384
de neerslag
der Niederschlag
385
mistig
neblig
386
blussen
löschen
387
vochtig
feucht
388
de schaduw
der Schatten
389
de maan
der Mond
390
de ster
der Stern
391
het heelal
das Weltall
392
duister
finster
393
de windstreek
die Himmelsrichtung
394
het Midden-Oosten
der Nahe Osten
395
het openbaar vervoer
die öffentlichen Verkehrsmittel
396
vertrekken
gehen
397
de tram
die Straßenbahn
398
de metro (bovengronds)
die S-bahn
399
de metro (ondergronds)
die U-bahn
400
de hatle
die Haltestelle
401
stoppen
anhalten
402
de dienstregeling de vertrektijden
der Fahrplan
403
opschieten zich haasten
sich beeilen
404
het kaartje (bus,metro,trein)
der Fahrschein
405
de toeslag
der Zuschlag
406
kopen betalen
lösen
407
afstempelen
entwerten
408
de (personen)auto
der PkW Personenkraftwagen
409
tweedehands
gebraucht
410
de sppokrijder
der Geisterfahrer der Falschfahrer
411
de vrachtwagen
der Laster der Lastkraftwagen
412
de bus (voor lange afstanden)
der Fernbus
413
het autodelen
das Carsharing
414
de (auto)band
der Reifen
415
de rem
die Bremse
416
wegslepen
abschleppen
417
de reparatie
die Reparatur
418
de garage
die Werkstatt
419
de vervanging
der Ersatz
420
sturen
lenken
421
het voertuig
das Kfz
422
de stoep
der Bürgersteig
423
duwen
schieben
424
het uitlaatgas
das Abgas
425
het stoplicht het verkeerslicht
die Ampel
426
het plein
der Platz
427
de straat met eenrichtingsverkeer
die Einbahnstraße
428
de bekeuring
der Strafzettel
429
de voorrang
die Vorfahrt
430
gebeuren plaatsvinden
sich ereignen
431
het object het ding
der Gegenstand
432
de veiligheidsgordel
der Sicherheitsgurt
433
de achteruit
der Rückwärtsgang
434
de parkeerplaats voor pendelaars
der Pendlerparkplatz
435
de parkeergarage
das Parkhaus
436
de parkeermeter
die Parkuhr
437
de parkeerautomaat
der Parkscheinautomat
438
de bocht de draai
die Kurve
439
toeteren
hupen
440
schakelen
schalten
441
inhalen
überholen
442
de snelheidsbeperking
die Geschwindigkeitsbeschränkung
443
de baan
die Spur
444
de tol
die Maut
445
het spoor
das Gleis
446
het perron
der Bahnsteig
447
de trein
die Eisenbahn die Bahn
448
te pakken krijgen
erwischen
449
de doorgaande coupé
der Großraumwagen
450
het compartiment
das Abteil
451
de restauratiewagen
der Speisewagen
452
het traject het stuk van de route
die Strecke
453
de informatiebalie de inlichting
die Auskunft
454
de plaatsreservering
die Platzkarte
455
het (omroep) bericht
die Durchsage
456
de aankondiging
die Ansage
457
het bureau voor gevonden voorwerpen
das Fundbüro
458
het vliegtuig
die Maschine
459
opstijgen vertrekken starten
starten
460
verdwalen verkeerd lopen
sich verlaufen
461
de bagage
das Gepäck
462
de gordel omdoen
sich anschnallen
463
neerstorten
abstürzen
464
de helikopter
der Hubschrauber
465
de veerboot
die Fähre
466
de omgeving de buurt
die Gegend
467
de afstand
die Entfernung
468
erover doen
brauchen
469
bekend zijn
sich auskennen
470
laten zien wijzen
zeigen
471
aan de overkant
drüber
472
afslaan
abbiegen
473
toekomen op tegemoetkomen
entgegenkommen
474
overdag
tagsüber
475
eergisteren
vorgestern
476
de werkdag de doordeweekse dag
der Wochentag
477
de zaterdag
der Sonnabend
478
de juni
der Juno
479
de juli
der Julei
480
de hoeveelste
der Wievielte
481
het seizoen
die Jahreszeit
482
het voorjaar
das Frühjahr
483
Goede Vrijdag
Karfreitag
484
eerste paasdag
Ostersonntag
485
1 mei
Maifeiertag
486
Hemelvaartsdag
Christi Himmelfahrt
487
eerste pinksterdag
Pfingstsonntag
488
Driekoningen
Heilige Drei Könige
489
Sacramentsdag
Fronleichnahm
490
Onbevlekte ontvangenis van Maria
Marä Empfängnis
491
de kerstavond
der Heiligabend
492
de oudejaarsdag
das Silvester
493
de doop
die Taufe
494
het carnaval
der Fasching
495
de carnavalsoptocht
der Faschingsumzug
496
elk uur
stündlich
497
vanaf
ab
498
gebeuren plaatsvinden
sich ereignen
499
op het ogenblik momenteel
zurzeit
500
nu
nun
501
vanaf nu
vor nun an
502
net zojuist
eben
503
nadat
nachdem
504
ooit
jemals
505
toen destijds
damals
506
vandaag de dag
heutzutage
507
tot dan
bis dahin
508
voorlopig
vorläufig
509
definitief voorgoed
endgültig
510
altijd te allen tijde
jederzeit
511
in de vroegte
in der Frühe
512
kort geleden onlangs
vor kurzem
513
tot nu toe tot dusver
bisher
514
onlangs kortgeleden
neulich
515
daarnet zo-even
vorhin
516
inmiddels ondertussen
mittlerweise
517
daarnaast erbij
nebenbei
518
geleden
vor (+D)
519
vrij vaak geregeld
öfter
520
de keer
das Mal
521
plotseling tegelijk
auf einmal
522
opnieuw
erneut
523
eerst allereerst om mee te beginnen
zunächst
524
van tevoren daarvoor
vorher
525
straks later naderhand daarna
nachher
526
achteraf later naderhand daarna
hinterher
527
het vervolg
die Fortsetzung
528
beperkt
begrenzt
529
voor voorin
vorne
530
achter achterin
hinten
531
voorste
vorderer
532
achterste
hinterer
533
boven (in) bovenaan
oben
534
onder (in) onderaan
unten
535
horizontaal
waagerecht
536
verticaal
senkrecht
537
dwars haaks
quer
538
hier (heen)
her
539
af naar beneden
hinunter
540
heen naartoe
hin
541
omhoog- op- naar boven
rauf
542
af- omlaag- naar beneden
runter
543
hier (heen) hiernaartoe
hierher
544
daar (heen) daarnaartoe
dorthin
545
dik vol dicht ondoordringbaar
dicht
546
middelst in het midden liggend
mittler
547
ernaast hiernaast daarnaast
nebenan
548
achteraan achterna
hinterher
549
de verte
die Ferne
550
zich verwijderen
sich entfernen
551
het areaal het gebied
das Areal
552
de afmeting
das Maß