9 Mengen, Zahlen, Maße Flashcards

(131 cards)

1
Q

de hoeveelheid

A

die Menge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de hoop

een grote hoeveelheid

A

die Menge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

veel

A

viel

viele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de mensenmassa

de menigte

A

die Menge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het deel

A

der Teil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het paar

A

das Paar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

enkele

A

ein paar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

precies

A

genau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

extra

speciaal

bijzonder

A

speziell

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het stuk

A

das Stück

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

per

A

pro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

afhankelijk van

al naargelang

naargelang

A

je nach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

elk

ieder

telkens

A

je

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe…des te

A

je…desto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

elk

A

jeweils

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

inclusief

ingesloten

A

inklusive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ingesloten

A

inbegriffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

met

A

mit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de inhoud

A

der Inhalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bevatten

behelzen

A

enthalten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

heel

totaal

geheel

A

gesamt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

totaal

A

Gesamt-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

vol

A

voll

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

leeg

A

leer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
hoeveel
wie viel wie viele
26
te
zu
27
enkele sommige
einige
28
veel
viel
29
veel te
viel zu
30
veel vele
viel viele
31
alle allen iedereen
all
32
alle allemaal
sämtlich
33
helemaal
ganz
34
meer
mehr
35
meerdere verschillende enkele
mehrere
36
meest(e)
meiste
37
genoeg
genug
38
volstaan genoeg zijn
genügen reichen
39
in totaal
insgesamt
40
compleet heel helemaal
komplett
41
compleet
total
42
extra
extra
43
extra bijkomen
zusätzlich
44
bovendien
außerdem zudem
45
verder
weiterer weitere weiteres
46
een
einer eine ein
47
enig
einziger eingzige einziges
48
wat iets
etwas
49
een beetje iets
ein bisschen
50
gering laag klein
gering
51
weinig
wenig
52
nauwelijks amper
kaum
53
schaars krap
knapp
54
bijna niet helemaal
knapp
55
iets minder dan
etwas weniger als
56
over
übrig
57
de rest
der Rest
58
de rest het overige
der Rest
59
nog
noch
60
missen ontbreken afwezig zijn
fehlen
61
ongeveer
etwa
62
ongeveer rond zo'n
ungefähr
63
globaal ruw
ungefähr
64
circa ongeveer
circa
65
ongeveer rond
so
66
bijna
fast
67
bijna
beinahe
68
ten minste minstens
mindestens
69
tenminste
zumindest
70
tenminste op zijn minst
wenigstens
71
maximaal
maximal
72
minimaal
minimal
73
afzonderlijk individueel los
einzeln
74
enkel- eenpersoons-
einzel-
75
dubbel twee keer zoveel
doppelt
76
dubbel- tweepersoons-
doppel-
77
enkel- eenpersoons-
einzel-
78
het dubbelpake het duopak twee dingen of personen samen
der Doppelpack
79
nul
null
80
een
eins
81
honderd
das Hundert
82
duizend
eintausend
83
duizendmaal dank heel hartelijk dank
tausend Dank!
84
duizend
das Tausend
85
het miljoen
die Million
86
de miljonair
der Millionär die Millionärin
87
het miljard
die Milliarde
88
het biljoen
die Billion
89
het nummer
die Nummer
90
het getal het cijfer het aantal
die Zahl
91
tellen
zählen
92
talrijk veel
zahlreich
93
veel
viele
94
eerste
erster erste erstes
95
derde
dritter dritte drittes
96
de helft
die Hälfte
97
half
halb
98
halveren
halbieren
99
het derde
das Drittel
100
in drieën (ver)delen
dritteln
101
het vierde het kwart
das Viertel
102
in vieren (ver)delen
vierteln
103
rekenen
rechnen
104
berekenen uitrekenen
berechnen
105
plus
plus
106
minus
minus
107
plus
und
108
zijn maken
machen sein geben
109
de som
die Summe
110
het bedrag de som
die Summe der (Geld-)Betrag
111
maal keer vermenigvuldigd met
mal multipliziert mit
112
delen door
teilen durch dividieren durch
113
de meter
der Meter
114
de centimeter
der Zentimeter
115
de kilometer
der Kilometer
116
de vierkante meter
der Quadratmeter
117
de kilo(gram)
das Kilo(gramm)
118
de gram
das Gramm
119
het pond
das Pfund
120
het decagram
das Deka(gramm)
121
meten
messen
122
opmeten uitmeten
ausmessen
123
de liter
der Liter
124
de graad
das Grad
125
zwaar
schwer
126
licht
leicht
127
wegen
wiegen
128
het gemiddelde
der Durchschnitt
129
gemiddeld
durchschnittlich
130
het procent
das Prozent
131
procentueel
prozentual