9 Mengen, Zahlen, Maße Flashcards
(131 cards)
1
Q
de hoeveelheid
A
die Menge
2
Q
de hoop
een grote hoeveelheid
A
die Menge
3
Q
veel
A
viel
viele
4
Q
de mensenmassa
de menigte
A
die Menge
5
Q
het deel
A
der Teil
6
Q
het paar
A
das Paar
7
Q
enkele
A
ein paar
8
Q
precies
A
genau
9
Q
extra
speciaal
bijzonder
A
speziell
10
Q
het stuk
A
das Stück
11
Q
per
A
pro
12
Q
afhankelijk van
al naargelang
naargelang
A
je nach
13
Q
elk
ieder
telkens
A
je
14
Q
hoe…des te
A
je…desto
15
Q
elk
A
jeweils
16
Q
inclusief
ingesloten
A
inklusive
17
Q
ingesloten
A
inbegriffen
18
Q
met
A
mit
19
Q
de inhoud
A
der Inhalt
20
Q
bevatten
behelzen
A
enthalten
21
Q
heel
totaal
geheel
A
gesamt
22
Q
totaal
A
Gesamt-
23
Q
vol
A
voll
24
Q
leeg
A
leer
25
hoeveel
wie viel
wie viele
26
te
zu
27
enkele
sommige
einige
28
veel
viel
29
veel te
viel zu
30
veel
vele
viel
viele
31
alle
allen
iedereen
all
32
alle
allemaal
sämtlich
33
helemaal
ganz
34
meer
mehr
35
meerdere
verschillende
enkele
mehrere
36
meest(e)
meiste
37
genoeg
genug
38
volstaan
genoeg zijn
genügen
reichen
39
in totaal
insgesamt
40
compleet
heel
helemaal
komplett
41
compleet
total
42
extra
extra
43
extra
bijkomen
zusätzlich
44
bovendien
außerdem
zudem
45
verder
weiterer
weitere
weiteres
46
een
einer
eine
ein
47
enig
einziger
eingzige
einziges
48
wat
iets
etwas
49
een beetje
iets
ein bisschen
50
gering
laag
klein
gering
51
weinig
wenig
52
nauwelijks
amper
kaum
53
schaars
krap
knapp
54
bijna
niet helemaal
knapp
55
iets minder dan
etwas weniger als
56
over
übrig
57
de rest
der Rest
58
de rest
het overige
der Rest
59
nog
noch
60
missen
ontbreken
afwezig zijn
fehlen
61
ongeveer
etwa
62
ongeveer
rond
zo'n
ungefähr
63
globaal
ruw
ungefähr
64
circa
ongeveer
circa
65
ongeveer
rond
so
66
bijna
fast
67
bijna
beinahe
68
ten minste
minstens
mindestens
69
tenminste
zumindest
70
tenminste
op zijn minst
wenigstens
71
maximaal
maximal
72
minimaal
minimal
73
afzonderlijk
individueel
los
einzeln
74
enkel-
eenpersoons-
einzel-
75
dubbel
twee keer zoveel
doppelt
76
dubbel-
tweepersoons-
doppel-
77
enkel-
eenpersoons-
einzel-
78
het dubbelpake
het duopak
twee dingen of personen samen
der Doppelpack
79
nul
null
80
een
eins
81
honderd
das Hundert
82
duizend
eintausend
83
duizendmaal dank
heel hartelijk dank
tausend Dank!
84
duizend
das Tausend
85
het miljoen
die Million
86
de miljonair
der Millionär
die Millionärin
87
het miljard
die Milliarde
88
het biljoen
die Billion
89
het nummer
die Nummer
90
het getal
het cijfer
het aantal
die Zahl
91
tellen
zählen
92
talrijk
veel
zahlreich
93
veel
viele
94
eerste
erster
erste
erstes
95
derde
dritter
dritte
drittes
96
de helft
die Hälfte
97
half
halb
98
halveren
halbieren
99
het derde
das Drittel
100
in drieën (ver)delen
dritteln
101
het vierde
het kwart
das Viertel
102
in vieren (ver)delen
vierteln
103
rekenen
rechnen
104
berekenen
uitrekenen
berechnen
105
plus
plus
106
minus
minus
107
plus
und
108
zijn
maken
machen
sein
geben
109
de som
die Summe
110
het bedrag
de som
die Summe
der (Geld-)Betrag
111
maal
keer
vermenigvuldigd met
mal
multipliziert mit
112
delen
door
teilen durch
dividieren durch
113
de meter
der Meter
114
de centimeter
der Zentimeter
115
de kilometer
der Kilometer
116
de vierkante meter
der Quadratmeter
117
de kilo(gram)
das Kilo(gramm)
118
de gram
das Gramm
119
het pond
das Pfund
120
het decagram
das Deka(gramm)
121
meten
messen
122
opmeten
uitmeten
ausmessen
123
de liter
der Liter
124
de graad
das Grad
125
zwaar
schwer
126
licht
leicht
127
wegen
wiegen
128
het gemiddelde
der Durchschnitt
129
gemiddeld
durchschnittlich
130
het procent
das Prozent
131
procentueel
prozentual