13 Gespräche I Flashcards

(346 cards)

1
Q

zeggen

A

sagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

spreken

A

sprechen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

praten

A

sich unterhalten

sprechen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zwijgen

niets zeggen

A

schweigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

praten

spreken

A

reden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de uitdrukking

A

der Ausdruck

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

roepen

A

rufen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

schreeuwen

gillen

krijsen

A

schreien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het gesprek

de conversatie

A

die Unterhaltung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het gesprek

A

das Gespräch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de dialoog

A

der Dialog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de rede

de toespraak

het betoog

A

die Rede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een toespraak houden

A

eine Rede halten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

van gedachten wisselen

discussiëren over

A

diskutieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de discussie

het gesprek

A

die Diskussion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de paneldiscussie

A

die Podiumsdiskussion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

deelnemen

meedoen

bijdragen

A

sich beteiligen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

bespreken

het hebben over

A

besprechen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de bespreking

de vergadering

het overleg

A

die Besprechung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

deelnemen aan een vergadering

deelnemen aan een bespreking

A

an einer Besprechung teilnehmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

aanspreken

A

ansprechen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

voorstellen

A

vorschlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een voorstel doen

A

einen Vorschlag machen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het voorstel

A

der Vorschlag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
beweren
behaupten
26
(zich) overtuigen
(sich) überzeugen
27
motiveren een reden aanvoeren
begründen Gründe angeben Gründe nennen
28
de motivatie de reden
die Begründung
29
de reden
der Grund
30
het voorbeeld
das Beispiel
31
bijvoorbeeld
zum Beispiel
32
onderbreken
unterbrechen
33
overhalen overreden
überreden
34
het thema het onderwerp
das Thema
35
het gespreksonderwerp
der Gesprächsgegenstand
36
vastleggen bepalen
festlegen
37
zich vastleggen
sich festlegen
38
draaien om iets draaien om iemand
sich um etwas drehen sich um jemanden drehen
39
gaan om betreffen
sich um etwas handeln
40
de factor
der Faktor
41
het aspect
der Aspekt
42
het probleem
das Problem
43
een probleem oplossen
ein Problem lösen
44
open openhartig oprecht
offen
45
ophelderen
klären
46
de samenhang het verband de context
der Zusammenhang
47
uit zijn verband getrokken
aus dem Zusammenhang gerissen
48
de volgorde
die Reihenfolge
49
de stap
der Schritt
50
het detail
die Einzelheit das Detail
51
het woord
das Wort
52
samenvatten
zusammenfassen
53
de mening de opvatting
die Meinung die Ansicht
54
zich een mening vormen
sich eine Meinung bilden
55
persoonlijke opvatting
persönliche Meinung
56
veranderen wijzigen
ändern
57
menen denken vinden
meinen
58
vinden
finden
59
van mening zijn
der Meinung sein
60
denken
denken
61
iets vinden van iemand
etwas von jemandem halten
62
iets vinden van iets
etwas von etwas halten
63
geloven denken
glauben denken
64
vast
fest
65
interessant boeiend
interessant
66
belangrijk
wichtig
67
zinvol
sinnvoll
68
zinloos
sinnlos
69
positief
positiv
70
vreemd merkwaardig
merkwürdig
71
leuk geweldig
toll
72
super geweldig
super
73
stom irritant vervelend
blöd
74
slecht
schlecht
75
normaal
normal
76
werkelijk warempel
vielleicht
77
ongewoon
ungewönlich ausgefallen
78
om het even ongeacht
egal einerlei
79
onverschillig
gleichgültig
80
wat mij betreft
meinetwegen
81
het standpunt
der Standpunkt
82
de overtuiging
die Überzeugung
83
overtuigd zijn
überzeugt sein
84
het feit
die Tatsache
85
zich bij een feit neerleggen
sich mit einer Tatsache abfinden
86
het oordeel de beoordeling
das Urteil
87
voor iets zijn
für etwas sein
88
tegen iets zijn
gegen etwas sein
89
pro-
pro-
90
anti-
anti-
91
voor pro
pro
92
tegen contra
kontra
93
de vraag
die Frage
94
vragen
fragen
95
zich afvragen
sich fragen
96
of
ob
97
in aanmerking komen
in Frage kommen
98
zich informeren inlichtingen inwinnen
sich erkundigen
99
nietwaar? toch? of niet soms?
nicht wahr?
100
niet? hè?
ne?
101
of niet?
oder?
102
hè? toch?
gelt? gell(e)? ge?
103
passen schikken uitkomen
recht sein
104
bevallen leuk vinden
gefallen
105
lopen gaan
laufen
106
nodig
nötig
107
onnodig
unnötig
108
antwoorden
antworten
109
een antwoord geven
eine Antwort geben
110
het antwoord
die Antwort
111
beantwoorden
beantworten
112
wie?
wer?
113
wat?
was?
114
wiens? wier? van wie?
wessen?
115
wie?
wen?
116
wanneer?
wann?
117
hoe?
wie?
118
waar?
wo?
119
waarheen?
wohin?
120
vanwaar? waarvandaan?
woher?
121
waarom?
warum? weshalb?
122
hoezo? waarom?
wieso?
123
waarmee?
womit?
124
waarover?
worum? worüber
125
meedelen informeren
mitteilen
126
bekendmaken laten weten
bekannt geben
127
informeren
informieren
128
inlichten
benachrichtigen
129
op de hoogte stellen
in Kenntnis setzen
130
zich informeren
sich informieren
131
de informatie
die Information
132
begrijpelijk
verständlich
133
wijzen attend maken
hinweisen
134
op de hoogte brengen laten weten
Bescheid sagen
135
de aanwijzing de hint de tip
der Hinweis
136
de tip
der Tipp
137
attenderen wijzen
aufmerksam machen
138
op de hoogte brengen informeren
Bescheid geben
139
vanzelfsprekend uiteraard natuurlijk
slebstverständlich
140
natuurlijk
natürlich freilich
141
het nieuwtje het nieuws
die Neuigkeit
142
er is er zijn
es gibt
143
het geheim
das Geheimnis
144
geheim
geheim
145
verraden verklappen
verraten
146
uitleggen verklaren
(sich) erklären
147
de instructie de aanwijzing de handleiding
die Anleitung
148
berichten verslag uitbrengen vertellen
berichten
149
beschrijven uiteenzetten vertellen
darstellen
150
vertellen
erzählen
151
aankondigen bekendmaken
ankündigen
152
de verklaring de uitleg de toelichting
die Erklärung
153
het verslag het rapport
der Bericht
154
de beschrijving de weergave de uiteenzetting
die Darstellung
155
de voordracht de lezing
der Vortrag
156
namelijk
nämlich
157
toch in ieder geval
sowieso ohnehin
158
overigens trouwens
übrigens
159
zogenaamd zogeheten
sogenannt
160
adviseren
beraten
161
het advies de voorlichting
die Beratung
162
adviseren
raten
163
raad geven
einen Rat geben
164
aanbevelen
empfehlen
165
de raad het advies
der Rat der Ratschlag
166
de tip
der Tipp
167
uitvoerig uitgebreid
ausführlich
168
grondig nauwkeurig
eingehend
169
ja
ja
170
nee
nein
171
oké
okay
172
eens akkoord
einverstanden
173
in orde is goed
in Ordnung
174
goed
gut
175
graag
gern(e)
176
iemand uitkomen schikken passen
jemandem recht sein
177
eens zijn akkoord gaan
einverstanden sein
178
gelijk hebben
recht haben
179
iemand gelijk geven
jemandem recht geben
180
juist goed correct
richtig
181
precies
genau
182
fout onjuist
falsch
183
natuurlijk
natürlich
184
vanzelfsprekend uiteraard
selbstverständlich
185
natuurlijk tuurlijk
klar
186
het eens zijn met iets akkoord gaan met iets
(mit etwas) einverstanden (sein)
187
geschikt passend
geeignet
188
kloppen
stimmen
189
juist zijn
richtig sein
190
klinken
klingen
191
werkelijk echt
wirklich
192
daar er
da
193
in dit opzicht
in dieser Hinsicht
194
ongetwijfeld inderdaad zeker
allerdings
195
instemmen het eens zijn
zustimmen
196
instemmend
zustimmend
197
de instemming de toestemming
die Zustimmung
198
de vergunning
die Genehmigung
199
positief
positiv
200
negatief
negativ
201
toezeggen
zusagen
202
afzeggen
absagen
203
inwilligen goedkeuren
genehmigen
204
accepteren aanvaarden
akzeptieren
205
beloven
versprechen
206
een belofte doen
ein Versprechen geben
207
wat mij betreft wat jij wilt voor mijn part
meinetwegen von mir aus
208
het compliment
das Kompliment
209
prijzen loven
loben
210
berispen afkeuren
tadeln
211
waarderen
schätzen
212
het voordeel
der Vorteil
213
het nadeel
der Nachteil
214
de moeite waard zijn
sich lohnen
215
geschikt zijn
sich eignen
216
lukken slagen
klappen
217
verdienen
verdienen
218
goede kansen hebben
gute Chancen haben
219
best goed
nicht schlecht
220
geen
kein(e)
221
de betekenis
die bedeutung
222
de waarde
der Wert
223
grote waarde aan iets hechten
auf etwas großen Wert legen
224
bevallen mooi vinden leuk vinden
gefallen
225
mooi
schön
226
interessant
interessant
227
oninteressant
uninteressant
228
enthousiast
begeistert
229
begrijpelijk te begrijpen
verständlich nachvollziehbar
230
uitstekend
ausgezeichnet hervorragend
231
fantastisch geweldig
wunderbar
232
lekker heerlijk
wunderbar
233
fantastisch
fantastisch
234
grandioos geweldig
großartig
235
ideaal
ideal
236
perfect
perfekt
237
heel mooi prachtig
wunderschön
238
heel mooi verrukkelijk
bezaubernd
239
leuk heel goed
toll
240
prima leuk
prima
241
super geweldig
super
242
geweldig fantastisch
klasse
243
super
super
244
echt
echt
245
werkelijk
wirklich
246
makkelijk eenvoudig
einfach
247
aller-
aller-
248
lievelings-
Lieblings-
249
de lievelingskleur
die Lieblingsfarbe
250
het geluk
das Glück
251
de pech
das Pech
252
de autopech
die Autopanne
253
het ongeluk
das Unglück
254
opgelucht
erleichtert
255
goddank! gelukkig
Gott sei Dank!
256
gelukkig
zum Glück
257
tegemoetkomen
entgegenkommen
258
niet hoeven
nicht brauchen (+zu+inf) nicht müssen
259
het eens worden
sich einigen
260
het compromis
der Kompromiss
261
een compromis sluiten
einen Kompromiss schließen
262
fair
fair
263
overeenkomen afspreken
abmachen
264
het alternatief
die Alternative
265
alternatief
alternativ
266
kiezen
wählen
267
uitkiezen
auswählen
268
uitzoeken
aussuchen
269
of
oder
270
of...of
entweder...or
271
de indruk
der Eindruck
272
lijken
scheinen (+zu+inf)
273
erop lijken
aussehen
274
aannemen ervan uitgaan
annehmen
275
vermoeden
vermuten
276
vermoedelijk waarschijnlijk
vermutlich
277
kennelijk blijkbaar
offenbaar
278
misschien
vielleicht
279
eventueel
eventuell
280
mogelijk
möglicherweise
281
ongeveer
etwa
282
eventueel misschien
eventuell
283
wel
wohl
284
vermoedelijk
vermutlich
285
waarschijnlijk
wahrscheinlich
286
zeker beslist
bestimmt
287
zeker
sicher
288
werkelijk echt
tatsächlich
289
nauwelijks
kaum
290
zeker weten zeker zijn van
sicher sein
291
zeker met zekerheid
sicher
292
(be)twijfelen
zweifeln
293
de twijfel
der Zweifel
294
geloven
glauben
295
iemand niet geloven
jemandem etwas nicht abnehmen
296
rekening houden met
mit etwas rechnen
297
verwachten
erwarten
298
liever beter
lieber
299
merken doorhebben
bemerken
300
ervaren te weten komen
erfahren
301
meekrijgen opvangen oppikken
mitbekommen
302
opvallen
auffallen
303
vaststellen
feststellen
304
te binnen schieten
einfallen
305
verwachten
erwarten
306
feliciteren
gratulieren
307
de felicitatie
die Gratulation
308
wensen
wünschen
309
verlangen willen hebben
sich wünschen
310
de wens
der Wunsch
311
vervullen
erfüllen
312
hopen
hoffen
313
de hoop
die Hoffnung
314
hopelijk het is te hopen dat
hoffentlich
315
alle goeds
alles Gute
316
van harte gefeliciteerd proficiat
herzlichen Glückwunsch
317
de gelukwens de felicitatie
der Glückwunsch
318
alsjeblieft alstublieft, zou je alstublieft, zou u
bitte
319
pardon?
wie bitte
320
vragen om verzoeken
bitten
321
iemand om hulp vragen
jemanden um Hilfe bitten
322
het verzoek
die Bitte
323
mogen
dürfen
324
kunnen
können
325
bedankt dank je (wel) danku (wel)
danke
326
hartelijk bedankt
danke sehr danke schön
327
bedanken
danken
328
bedanken dank uiten
sich bedanken
329
lief aardig
lieb
330
de dank
der Dank
331
graag
gerne
332
graag gedaan
gern geschehen
333
insgelijks hetzelfde
ebenfalls ebenso gleichfalls
334
nog eens
noch mal
335
nogmaals opnieuw
nochmals noch einmal
336
excuseren excuses aanbieden sorry zeggen
(sich) entschuldigen
337
het excuus de verontschuldiging
die Entschuldigung
338
aan iemand excuses aanbieden zich bij iemand verontschuldigen
jemanden um Entschuldigung bitten
339
geeft niet
macht nichts
340
vergeven
verzeihen
341
de vergeving
die Verzeihung
342
het excuus
die Entschuldigung
343
zich verontschuldigen
jemanden um Verzeihung bitten
344
het storen
die Störung
345
dom stom
dumm
346
onhandig
ungeschickt