7 Essen Flashcards

(405 cards)

1
Q

het voedsel

het levensmiddel

A

das Lebensmittel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het voedingsmiddel

het voedsel

A

das Nahrungsmittel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

houdbaar

A

haltbar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ten minste houdbaar tot

A

mindestens haltbar bis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

goed blijven

A

halten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

houdbaar zijn

goed blijven

A

haltbar sein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het vlees

A

das Fleisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het varkensvlees

A

das Schweinefleisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het rundvlees

A

das Rindfleisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het kalfsvlees

A

das Kalbfleisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de biefstuk

A

das Steak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de schnitzel

A

das Schnitzel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het gehakt

A

das Hackfleisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vet

vetrijk

A

fett

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mager

A

mager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de worst

A

die Wurst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de curryworst

A

die Currywurst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de braadworst

A

die Bratwurst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de ham

A

der Schinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het gevogelte

A

das Geflügel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de kip

A

das Hünchen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

met iemand een appeltje te schillen hebben

A

mit jemandem ein Hünchen zu rupfen haben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de vis

A

der Fisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de haring

A

der Hering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de forel
die Forelle
26
de gerookte forel
die geräucherte Forelle
27
de melk
die Milch
28
houdbare melke
haltbare Milch
29
zuur
sauer
30
de room
die Sahne
31
de zure room
die saure Sahne
32
de slagroom
die Schlagsahne
33
de boter
die Butter
34
zacht
weich
35
hard
hart
36
de margarine
die Margarine
37
de kaas
der Käse
38
ongesneden
am Stück
39
gesneden
geschnitten
40
de yoghurt
der Jog(h)urt
41
het ei
das Ei
42
verse eieren
frische Eier
43
de karbonade de kotelet
das Kotelett
44
de goulash
das Gulasch
45
het worstje
das Würstchen
46
het spek
der Speck
47
de mosterd
der Senf
48
de pasta de noedel
die Nudel
49
de rijst
der Reis
50
het brood
das Brot
51
het witbrood
das Weißbrot
52
het volkorenbrood
das Vollkornbrot
53
het sneetje de boterham
die Scheibe
54
het broodje
das Brötchen
55
de pretzel de krakeling
die Brezel
56
de honing
der Honig
57
de jam
die Marmelade
58
de jam (met vruchten)
die Konfitüre die Marmelade
59
de muesli
das Müsli
60
de noot
die Nuss
61
de hazelnoot
die Haselnuss
62
de walnoot
die Walnuss
63
de pinda
die Erdnuss
64
een harde noot te kraken hebben
eine harte Nuss zu knacken haben
65
de suiker
der Zucker
66
de suikerklontjes
der Würfelzucker
67
de taart
die Torte
68
de schwarzwalderkirschtaart
die Schwarzwälder Kirschtorte
69
de cake de taart het gebak
der Kuchen
70
de appeltaart
der Apfelkuchen
71
het stuk
das Stück
72
het gebak de koekjes
das Gebäck
73
de kerstkoekjes het kerstgebak
das Weihnachtsgebäck
74
het snoepje de lekkernij de zoetigheid
die Süßigkeit
75
het snoepje
das Bonbon
76
de chocolade
die Schokolade
77
de kwark
der Quark
78
de kwarkstrudel
der Topfenstrudel
79
het fruit
das Obst
80
de vruchten
die Früchte
81
de vrucht
die Frucht
82
rijp
reif
83
onrijp niet rijp
unreif
84
de regio
die Region
85
regionaal streek- uit de regio
regional
86
de oogst
die Ernte
87
de banaan
die Banane
88
de appel
der Apfel
89
de peer
die Birne
90
de abrikoos
die Aprikose
91
de sinaasappel
die Orange die Apfelsine
92
de abrikozenknoedel
der Marillenknödel
93
een sinaasappel schillen
eine Orange schälen
94
de citroen
die Zitrone
95
een citroen uitpersen
eine Zitrone auspressen
96
de pruim
die Pflaume
97
pruimen ontpitten
Pflaumen entkernen
98
de meloen
die Melone
99
de druif de druiventors
die Weintraube
100
een pond druiven
ein Pfund Trauben
101
de aardbei
die Erdbeere
102
verse aardbeien met slagroom
frische Erdbeeren mit Sahne
103
de kers
die Kirsche
104
kersen plukken
Kirschen pflücken
105
de tomaat
die Tomate
106
de tomatensoep
die Tomatensuppe
107
de aardappel
die Kartoffel
108
aardappels schillen
Kartoffeln pellen
109
kruimige aardappels
mehlige Kartoffeln
110
de aardappel
der Erdapfel
111
de wortel
die Karotte die (gelbe) Rübe die Mohrrübe die Möhre
112
de boon
die Bohne
113
de koffieboon
die Kaffeebohne
114
de sperzieboon
die Fisole
115
geen bal geven om iets geen bal geven om iemand
sich nicht die Bohne für etwas interessieren sich nicht für die Bohne für jemanden interessieren
116
de paddenstoel de champignon
der Pilz
117
giftige paddenstoelen
giftige Pilze
118
de paddenstoel
das Schwammerl der Schwammerl
119
de ui
die Zwiebel
120
uien fruiten
Zwiebeln andünsten
121
de salade de sla
der Salat
122
een gemengde salade
einen gemischten Salat
123
de groene sla de kropsla
der Kopfsalat
124
de slasaus
die Salatsoße das Dressing
125
de komkommer
die Gurke
126
de augurk
die Gewürzgurke
127
de groente
das Gemüse
128
de paprika
die Paprika die Paprikaschote
129
het paprikapoeder
der Paprika
130
de erwt
die Erbse
131
zo groot als een erwt
erbsengroß
132
groene erwten
grüne Erbsen
133
de prei
der Lauch der Porree
134
de bloemkool
der Blumenkohl
135
de spinazie
der Spinat
136
de kool
der Kohl
137
de rode kool
der Rotkohl
138
de boerenkool
der Grünkohl
139
de asperge
der Spargel
140
asperges steken
Spargel stechen
141
de bieslook
der Schnittlauch
142
de peterselie
die Petersilie
143
de knoflook
der Knoblauch
144
de trek de eetlust
der Appetit
145
eten
essen
146
graag
gern
147
de voeding het voedsel
die Ernährung
148
zich voeden leven van
sich ernähren
149
verzadigd
satt
150
hongerig
hungrig
151
lijden
leiden
152
de honger
der Hunger
153
honger lijden
hungern
154
grote honger hebben
großen Hunger haben
155
helemaal absoluut
gar
156
de dorst
der Durst
157
de dorst lessen
den Durst löschen
158
drinken
trinken
159
dorstig
durstig
160
het drinkwater
das Trinkwasser
161
genoeg
genug
162
voldoende
ausreichen
163
te wienig
zu wenig
164
voldoende zijn volstaan
ausreichend
165
schudden
schütteln
166
het voedsel de voeding
die Nahrung
167
de babyvoeding
die Babynahrung
168
voeren voeden
füttern
169
het eten de kost het verstrekken van eten
die Verpflegung das Essen
170
te eten geven
verpflegen
171
de vitamine
das Vitamin
172
vitamine C
Vitamin C
173
het dieet
das Diät
174
verbruiken consumeren
konsumieren
175
verbruiken
verbrauchen
176
de pan
der Topf
177
de kookpan
der Kochtopf
178
het deksel
der Deckel
179
bakken
backen
180
de oven
der Backofen
181
het gebraad in de oven doen
den Braten in den Backofen schieben
182
draaien zetten
drehen
183
lager zetten
herunter drehen kleiner drehen
184
hoger zetten
hoch drehen höher drehen
185
de pan de braadpan
die Pfanne
186
iemand in de pan hakken
jemanden in die Pfanne hauen
187
bakken braden
braten
188
kort aanbraden kort bakken
kurz anbraten
189
grillen barbecuën
grillen
190
de barbecue
der Grill
191
koken
kochen
192
sudderen
köcheln
193
vegetarisch
vegetarisch
194
vleesloos zonder vlees
fleischlos
195
de vegetariër
der Vegetarier die Vegetarierin
196
veganistisch
vegan
197
de trend
der Trend
198
het recept
das Rezept
199
een recept schrijven (voor medicijnen)
ein Rezept ausstellen
200
mogen houden van lekker vinden
mögen
201
het gerecht
das Gericht die Speise
202
gebraden gans
Gänsebraten
203
het lievelingsgerecht
das Lieblingsgericht
204
klaarmaken
zubereiten
205
klaar
fertig
206
gaar
gar durch
207
het ingrediënt
die Zutat
208
snijden
schneiden
209
het kruid de specerij
das Gewürz
210
het zout
das Salz
211
de peper
der Pfeffer
212
de olie
das Öl
213
de olijfolie
das Olivenöl
214
de azijn
der Essig
215
de smaak
der Geschmack
216
smaken verschillen
die Geschmäcker sind verschieden
217
mild
mild
218
heet pikant pittig
scharf
219
de (gebakken) kip
das Hähnchen
220
de kippenborst
die Hähnchenburst
221
de pizza
die Pizza
222
de hamburger
der Hamburger
223
de patat de friet
die Pommes frites
224
de ketchup
der Ketchup das Ketchup
225
de soep
die Suppe
226
het gebraad het stuk vlees uit de oven
der Braten
227
het braadvlees met kerst
der Weihnachtsbraten
228
het wildbraad het wild
das Wild
229
de knoedel
der Knödel der Kloß
230
de saus de jus
die Soße
231
de jus de saus bij een gebraad
die Bratensoße
232
het meel de bloem
das Mehl
233
rauw
roh
234
gegaard
gar gegart
235
de gebakken varkenspoot
die Schweinshaxe
236
de zuurkool
das Sauerkraut
237
de gebakken aardappels
die Bratkartoffeln
238
het dessert het toetje
das Dessert
239
het nagerecht het toetje
die Nachspeise
240
het ijs
das Eis das Speiseeis
241
de crème de mousse
die Creme
242
de pudding de vla
der Pudding
243
de appelstrudel de appeltaart
der Apfelstrudel
244
de drank
das Getränk
245
alcoholvrije dranken
alkolholfreie Getränke
246
warme dranken
warme Getränke
247
koude dranken
kalte Getränke
248
de koffie
der Kaffee
249
koffie zonder cafeïne
koffeinfreier Kaffee entkoffeinierter Kaffee
250
de thee
der Tee
251
de thee laten trekken
Tee ziehen lassen
252
sterk
stark
253
licht slap
schwach
254
sterk intensief
kräftig
255
de cacao de chocolademelk
der Kakao
256
de warme chocolademelk
die heiße Schokolade
257
het sap
der Saft
258
de frisdrank de limonade
die Limonade
259
de citroenlimonade
die Zitronenlimonade
260
het mineraalwater
das Mineralwasser
261
het koolzuurhoudende mineraalwasser
der Sprudel
262
de cola
das Cola die Cola
263
de alcohol
der Alkohol
264
dronken
betrunken
265
helemaal
völlig
266
het bier
das Bier
267
het pils
das Pils
268
het witbier
das Weizen(bier)
269
de wijn
der Wein
270
een kwart liter wijn
ein Viertel Wein
271
Duitse champagne
der Sekt
272
droge champagne
trockener Sekt
273
proost
Prost Prosit
274
de jenever de brandewijn de sterke drank
der Schnaps
275
de likeur
der Likör
276
het slokje
der Schluck
277
de maaltijd het eten
die Mahlzeit das Essen
278
eten
essen
279
eetbaar
essbar
280
de trek de eetlust
der Appetit
281
warm
warm
282
het ontbijt
das Frühstück
283
ontbijten
frühstücken
284
(warm) luchen
zu Mittag essen
285
de (warme) lunch de warme maaltijd tussen de middag
das Mittagessen
286
het avondeten
das Abendessen
287
het avondeten (niet warm)
das Abendbrot
288
geven aangeven
geben
289
reiken aarneiken
reichen
290
er is
es gibt
291
alstublieft alsjeblieft
bitte
292
de sandwich de boterham
das Sandwich der Sandwich
293
een klein koud of warm tussendoortje op enig tijdstip
der Snack der Imbiss
294
een koude of warme kleine maaltijd op enig tijdstip, vaak gekocht bij een keurslager of bakkerij
der Imbiss
295
een kleine hartige maaltijd koud of warm in de ochtend of in de middag
die Brotzeit
296
een kleine hartige maaltijd die meestal in de middag wordt gegeten
das Vesper die Vesper
297
het servies
das Geschirr das Service
298
het koffieservies
das Kaffeegeschirr
299
het bord
der Teller
300
het platte bord
der flache Teller
301
het diepe bord
der tiefe Teller
302
het soepbord
der Suppenteller
303
de kop het kopje de mok
die Tasse
304
het koffiekopje
die Kaffeetasse
305
het schoteltje
die Untertasse
306
de kan de pot
die Kanne
307
de theepot
die Teekanne
308
de koffiekan
die Kaffeekanne
309
het glas
das Glas
310
het wijnglas
das Weinglas
311
de schaal de kom
die Schüssel
312
de platte schaal
die Schale
313
de schil van een banaan
die Schale einer Banane
314
zetten plaatsen
stellen
315
kapotgaan stukgaan
kaputtgehen
316
het mes
das Messer
317
scherp
scharf
318
bot
stumpf
319
snijden
schneiden
320
de vork
die Gabel
321
de lepel
der Löffel
322
de eetlepel
der Esslöffel
323
de theelepel
der Teelöffel
324
het bestek het couvert
das Besteck
325
de kurkentrekker
der Korkenzieher
326
het tafelkleed
die Tischdecke
327
de asbak
der Aschenbecher
328
de kaars
die Kerze
329
de aansteker
das Feuerzeug
330
de lucifer
das Streichholz das Zündholz
331
het restaurant
das Restaurant
332
het restaurant het café
das Lokal
333
aanbevelen
empfehlen
334
aanbevelenswaardig
empfehlenswert
335
het restaurant
die Gaststätte der Gasthof
336
de keuken
die Küche
337
warme gerechten
warme Küche
338
uit eten gaan
essen gehen
339
genieten van
genießen
340
reserveren boeken bespreken
reservieren
341
een tafel reserveren
einen Tisch reservieren
342
de reservering
die Reservierung
343
de niet-roker
der Nichtraucher
344
vrij onbezet
frei
345
bezet
belegt besetzt
346
het evenement
die Veranstaltung
347
de caféhouder de restauranthouder
der Wirt
348
de caféhouder (v) de restauranthouder (v)
die Wirtin
349
de kok
der Koch
350
de kokkin
die Köchin
351
de hulpkracht de tijdelijke hulp
die Aushilfe
352
het café
das Café
353
het kannetje
das Kännchen
354
de cafetaria
die Cafetaria
355
de kantine
die Kantine
356
de mensa
die Mensa
357
de bar
die Bar der Tresen
358
de kroeg
die Kneipe
359
de bar
die Bar das Lokal
360
de zelfbediening
die Selbstbedienung
361
de bar
die Theke
362
het eten het gerecht de maaltijd
die Speise das Gericht
363
warme en koude gerechten
warme und kalte Speisen
364
de maaltijd
die Mahlzeit
365
de menukaart
die Speisekarte
366
de drankenkaart
die Getränkekarte
367
het menu
das Menü
368
het voorgerecht
die Vorspeise
369
het hoofdgerecht
die Hauptspeise
370
het dessert
die Nachspeise der Nachtisch
371
het buffet
das Büfett
372
de specialiteit
die Spezialität
373
specialiteit van het huis
Spezialität des Hauses
374
erbij de garnituur
die Beilage
375
het gerecht het eten
das Gericht
376
kiezen uitkiezen
aussuchen
377
groot
groß
378
genoeg hebben aan voldoende zijn
reichen
379
bestellen
bestellen
380
graag willen
möchten
381
graag willen hebben
nehmen
382
brengen
bringen
383
volgende deze
folgend
384
nog
noch
385
lekker
lecker
386
proeven smaken
schmecken
387
Is het lekker?
Schmeckt es?
388
de portie
die Portion
389
proberen proeven
probieren versuchen
390
kosten
kosten
391
iets lekker vinden iets graag eten houden van
etwas gerne essen
392
gerust alvast
ruhig
393
de kelner de bediening
der Kellner
394
de serveester de bediening
die Kellnerin
395
de ober
der Ober
396
de service de bediening
der Service
397
serveren
servieren
398
bedienen
bedienen
399
de bediening
die Bedienung
400
de zelfbediening
die Selbstbedienung
401
betalen afrekenen
zahlen bezahlen
402
samen gezamenlijk
zusammen
403
de rekening
die Rechnung
404
dat is...
das macht
405
de fooi de tip
das Trinkgeld