Belangrijk uit boek 2 Flashcards

(45 cards)

1
Q

Is wijsheid het resultaat van levenservaring of van leeftijd?

A

Expertise blijkt belangrijker dan leeftijd, en wijsheid si zeldzaam. Leeftijd is dus geen goede voorspeller van wijsheid. Leeftijd correleert wel met kennis, en kennis met wijsheid.

_____

Wijsheid: levenskennis, prosociale waarden, emotionele homeostase, tolerantie, openheid, spiritualiteit en humor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer pieken creatieve prestaties meestal?

A

Meestal stijging tot vroeg in de 40s, maar kan doorlopen tot late leeftijd. Het hangt ook af van het medium: academici in de humanities stijgen tot wel 60 jarige leeftijd. Artistieke vaardigheid meestal maar tot in de 40s.

  • Dit komt waarschijnlijk door een combinatie van enthousiasme en ervaring: enthousiasme daalt waar ervaring stijgt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Simonton theorie creativiteit levensloop:

A

Iedereen heeft een bepaalde potentie voor expressie, en deze wordt uitgeput. Mensen worden volgens deze theorie niet beter in creatieve vaardigheden tot latere leeftijden, sommige stukken kosten gewoon zoveel tijd.

  1. Ideatie: het bedenken van ideeën
  2. Elaboratie: het uitwerken van ideeën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Invloed genen op intelligentie:

A

de invloed van genen op intelligentie stijgt met leeftijd (20% zuigeling, 40% kindertijd, 50% adolescentie, 60% volwassenheid, 80% ouderdom).

  • Echter, genexpressie benodigd de omgeving. Dus deze stijging is mede te verklaren door genexpressie in de omgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Is genetische invloed op intelligentie hoger met lage of hoge SEC?

A

Hoge SEC = meer genetische invloed intelligentie.

Dit is niet het geval wanneer het land bv gezondheidszorg en social-welfare voor iedereen heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cumulative-deficit hypothesis:

A

armoedige omgevingen leiden tot een ophoping van demping van intellectuele groei over tijd door de verschillende IQ-belemmerende factoren die opbouwen met een lage SEC. De sterkste hiervan zijn weinig positieve waardering en deel van een minderheidsgroep zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke stimulerende factoren van de HOME inventory zijn het belangrijkst voor cognitieve groei?

A
  1. Stimulatie past bij competenties van kind (niet te makkelijk/moeilijk)
  2. Ouder betrokken bij kind (responsief naar benodigdheden)
  3. Stimulatiemogelijkheden

____

HOME: assessment tool voor intellectuele stimulatie tijdens kindertijd. De items gaan over wat de omgeving (ouders en anderen) van kinderen wel/niet doen en bezitten.
- Voorspelt IQ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Primaire emoties:

A

basisemoties die optreden in de eerste 6 maanden van leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Baby’s tonen…
1. Vanaf geboorte tevredenheid, wat verandert in vreugde.
2. Vanaf geboorte tevredenheid, wat verandert in verbazing.
3. Vanaf geboorte distress, wat verandert in verbazing.
4. Vanaf geboorte vreugde

A

1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 6 primaire emoties ontwikkelen uit de emoties aanwezig bij geboorte? (Contentment, Interest, Distress)

A
  1. Vreugde
  2. Verbazing
  3. Verdriet
  4. Afkeer
  5. Woede
  6. Angst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Interesse van een baby verandert in …
1. Afkeer
2. Vreugde
3. Verbazing

A

3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tevredenheid van een baby verandert in …
1. Afkeer
2. Vreugde
3. Verbazing

A

2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Woede, afkeer, angst en verdriet komen voort uit …

  1. Distress
  2. Interest
  3. Contentment
A

1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zelfbewuste emoties:

A

emoties die zelfbewustzijn vereisen en rond 18 maanden oud beginnen te verschijnen.
1. Verlegenheid
2. Trots
3. Schaamte
4. Schuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom tonen zuigelingen meer positieve emoties dan andere emoties?

A

Omdat die emoties meer getraind worden door de ouders.

Ze doen de emoties van de verzorger na, en dat zijn vaak positieve emoties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat voor emotieregulatie strategieën tonen erg jonge zuigelingen (6 mnd en jonger)?

A
  1. Wegkijken van vervelende stimulus
  2. Sterk zuigen op speen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat voor emotieregulatie strategieën kennen zuigelingen rond het einde van het 1e jaar?

A
  1. Comfort zoeken bij ouder
  2. Voorgaande strategieën: wegkijken van stimulus, zuigen op speen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat voor emotieregulatie strategieën kennen kinderen van 18-24 mnd?

A
  1. Controle zoeken over het ongewenste, zoals duwen van ander.
  2. Spelen met speelgoed of andere afleiding
  3. Gezicht vasttrekken om woede/verdriet te onderdrukken
  4. Voorgaande strategieën: wegkijken van stimulus, zuigen op speen, comfort zoeken bij ouder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wanneer kunnen kinderen cognitief distress reguleren met b.v. herhalingen van “Mama is bijna thuis”?

A

Wanneer ze de capaciteit tot symbolisch denken en taal verkrijgen.

20
Q

Welke 2 factoren bepalen de emotieregulatie van het kind?

A
  1. Temperament
  2. Ouderschap (jonge kinderen met weinig emotieregulatie hangen af van verzorging om te reguleren)
21
Q

Emotional competence:

A

niveau van emotionele ontwikkeling. Emoties die acceptabel zijn, balans positief/negatief, begrip eigen en andermans emoties etc.

22
Q

Kunnen kinderen van 4-6 uitleggen hoe iemand meerdere emoties tegelijk kan ervaren?

A

Nee, dit concept ontwikkelt vanaf 8-9 en de meesten kunnen dit vanaf 11-12

23
Q

Waarom ervaren adolescenten meer emotionele ups en downs dan volwassenen en kinderen?

A
  1. Meer negatieve levensgebeurtenissen dan kinderen + Emotieregulatieproblemen vanwege onontwikkelde executieve controle.
  2. Andere emotieregulatie doelen: ‘contra-hedonic’ motieven, behoefte aan het vergroten van negatieve stemming en dempen van goede.
24
Q

Beschrijf Bowlby’s idee over de biologische aard van hechting:

A

We hebben een predispositie voor hechting omdat ze een overlevingsvoordeel bieden. Zo hebben eenden imprinting.

25
Hechtingsgedrag Bowlby
1. Nabijheid zoeken 2. Zuigen 3. Kleven 4. Lachen 5. Vocaliseren (huilen, babbelen etc) 6. Negatieve emotionele expressie
26
Sensitieve periode hechting volgens bowlby:
eerste 3 jaar. (gelijk met motorische ontwikkeling)
27
Piaget zag de waarde van … in de ontwikkeling. 1. Peers 2. Verzorgers 3. Beide
3
28
Harry Stack Sullivan zag de waarde van … in de ontwikkeling. 1. Peers 2. Verzorgers 3. Beide
3 Hij beargumenteerde dat de ouder-kind relatie belangrijker is op jonge leeftijd, maar vanaf 6 jaar de peers steeds belangrijker worden. Zij zijn belangrijker op 9-12-jarige leeftijd dan ouders.
29
Gesynchroniseerde routines:
routines die ontwikkelen in zuigelingen en verzorgers over weken en maanden, waarin de partners elkaar in beurten opvolgen. B.v. peekaboo.
30
In welke omstandigheden vormen gesynchroniseerde routines het beste?
Wanneer de verzorger gevoelige sociale stimulatie geeft als de baby alert en receptief is, maar stoppen wanneer de baby signalen geeft om te pauzeren.
31
Een inconsistente, niet-responsieve (b.v. depressieve) ouderschapsstijl leidt tot: 1. Veilige hechting 2. Resistente hechting 3. Vermijdende hechting 4. Gedesorganiseerd-gedesoriënteerde hechting
2
32
Een afwijzende, niet-responsieve, overschrijdende of te stimulerende ouderschapsstijl leidt tot: 1. Veilige hechting 2. Resistente hechting 3. Vermijdende hechting 4. Gedesorganiseerd-gedesoriënteerde hechting
3
33
Een angstige (b.v. overweldigde) of beangstigende ouderschapsstijl leidt tot: 1. Veilige hechting 2. Resistente hechting 3. Vermijdende hechting 4. Gedesorganiseerd-gedesoriënteerde hechting
4
34
Wat is de invloed van temperament op hechting? 1. Temperament leidt tot evocatieve gen-omgeving correlaties die hechting beïnvloeden. 2. Temperament correleert met de genen van de ouders, waardoor hechting indirect wordt beïnvloed. 3. Er is weinig invloed van temperament op hechting
3 Weinig invloed, want: 1. Relaties zuigeling temperament en hechting zijn zwak 2. Zuigelingen vaak andere hechtingsstijl richting vader/moeder 3. Genetische invloed temperament hoog, maar hechting laag 4. Responsieve verzorgers die aanpassen aan temperament van kind ontwikkelen vaak veilige hechting.
35
Culturele verschillen hechting (culturele bias hechtingsonderzoek):
1. Individualistische culturen minder waardering voor afhankelijkheid, waardoor meer vermijdende hechting. 2. Collectivistische culturen waardering voor afhankelijkheid, waardoor meer resistente hechting. > Mogelijk zijn de hechtingsstijlen anders in verschillende culturen. Gedrag van ouder is alsnog leidend.
36
Dagopvang invloed op hechting:
1. Ouder-kind hechting blijft hetzelfde 2. Niet veel verschil met zorg door ouders 3. Wat wel uitmaakt is de kwaliteit van zorg.
37
Latere invloed van veilige vergeleken met onvelige hechting: 1. Intellect 2. Sociale vaardigheid 3. Emotieregulatie
1. Intellectuele vaardigheid: leergieriger, betrokken in klas. 2. Sociale vaardigheid: meer spelen, sensitiever. 3. Emotionele regulatie: sterke emotieregulatie Weinig langetermijnconseqeunties als er verbeteringen komen in de hechting.
38
2 grote veranderingen spel tussen 5 jarigen schoolgaandem:
1. Socialer: 5 jarige kinderen gaan aan socialere spelsoorten doen. 2. Denkbeeldiger: 5 jarige kinderen gaan denkbeeldige spellen doen, zoals doen alsof.
39
Culturele invloed sociaal doen-alsof spel:
kwaliteit hetzelfde, maar inhoud anders (bv superhelden in het westen, familierollen in azië)
40
Verschil spel tussen 5 jarige en iemand die naar school gaat:
peergroepen hebben regels en de spellen krijgen dit ook, dus meer bordspellen, kaartspellen etc.
41
5 typen sociometrische typen kind
1. Populair: liked door meesten, amper disliked 2. Afgewezen: amper liked, vaak disliked 3. Genegeerd: niet liked of disliked, onzichtbaar 4. Controversieel: liked en disliked door veel 5. Gemiddeld: tussenin liked en disliked
42
Vriendschappen zijn tijdens de vroege kindertijd, late kindertijd en adolescentie gebaseerd op:
1. Vroege kindertijd: Gedeelde Interesses 2. Late kindertijd: Loyaliteit en Zorg + Fysieke kwaliteiten die overeenkomen. 3. Adolescentie: Intimiteit en Zelfonthulling + Psychologische en fysieke kwaliteiten die overeenkomen.
43
Overgang van seksesegregatie naar dating Dexter Dunphy:
1. Cliques: jongens/meisjes zitten in same-sex cliques. 2. Jongens en meisjes cliques gaan interacteren 3. Populaire kinderen vormen heteroseksuele clique 4. Minder populaire kinderen mixen, “The Crowd” wordt gevormd: een collectie heteroseksuele cliques met vergelijkbare karakteristieken. Dit vormt een sociale vereniging voor bv feesten. Dit geeft mogelijkheid tot partners. 5. Tieners krijgen partners en “the crowd” desintegreerd.
44
Effect schoolgrootte op vorming groepen:
In grotere scholen is een sterkere hierarchie en meer individuele groepen. Kleinere scholen hebben vaker vriendschappen gebaseerd op schoolactiviteiten.
45
Waarom? Individualistische culturen meer vermijdende hechting. Collectivistische culturen meer resistente hechting.
Omdat individualistische culturen afhankelijkheid zien als negatief, en collectivistische als positief. > Te veel ontmoediging afhankelijkheid = vermijdende hechting > Te veel afhankelijkheid = resistente hechting