woordjes C Flashcards

(800 cards)

1
Q

ça; (pron. dem.)

A

dit, dat, het

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ça coûte

A

dat kost (12 euro)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ça suffit

A

dat volstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cabane, la

A

de hut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cabine, la

A

de cabine, het hokje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cabine de bain, la

A

het kleedhokje (bij het zwembad)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cabine téléphonique, la

A

de telefooncel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

caché

A

(een) verborgen (schat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cache-cache, le

A

verstoppertje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cacher

A

verstoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cachet, le

A

de stempel (werktuig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cacheter

A

(een brief) verzegelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cachette, la

A

de schuilplaats (om zich te verstoppen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

cadeau, le; les cadeaux

A

het geschenk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cadet, le

A

de jongere broer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cadet; cadette

A

jongste (de jongste zus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

cadran, le

A

de wijzerplaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

cadre, le

A

het kaderlid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

caduc; caduque

A

bouwvallig, verouderd (een bouwvallig huis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

café, le

A

de koffie, het café

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

cafétéria, la

A

de cafetaria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

cafetière, la

A

de koffiepot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

cage, la

A

de kooi, de schacht (van een lift)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

cageot, le

A

het kistje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
cahier, le
het schrift
26
caillou, le; les cailloux
de kei (op de weg)
27
Caire, Le
Caïro
28
caisse, la
de kassa
29
caisse d'épargne, la
de spaarkas
30
caissier, le
de kassier
31
calcul, le
de berekening (van de onkosten)
32
calculatrice, la
de rekenmachine
33
calculer
uitrekenen
34
caleçon, le
de legging, de onderbroek
35
calepin, le
het notitieboekje
36
câliner
(een kindje) liefkozen
37
calme; calme
kalm (zijn)
38
calmement
kalm
39
calmer
(iemand) kalmeren
40
calorie, la
de calorie
41
camarade, le
de kameraad
42
camaraderie, la
de kameraadschap
43
cambriolage, le
de inbraak
44
cambrioler
inbreken (in een huis)
45
cambrioleur, le
de inbreker
46
camembert, le
de camembert
47
caméra, la
de camera
48
camion, le
de vrachtwagen
49
camionnette, la
de bestelwagen
50
camp, le
het kamp
51
campagne, la
het platteland
52
campagne électorale, la
de verkiezingscampagne
53
campagne publicitaire, la
de reclamecampagne
54
camper
kamperen
55
campeur, le
de kampeerder
56
canal, le; les canaux
het kanaal
57
canapé, le
de zitbank
58
canard, le
de eend
59
canari, le
de kanarievogel
60
cancer, le
de kanker
61
candélabre, le
de kandelaar
62
candidat, le
de kandidaat
63
candidature, la
de kandidatuur
64
caniculaire; caniculaire
van, als in de hondsdagen; | van de heetste tijd van het jaar
65
canne, la
de wandelstok
66
canne à pêche, la; les cannes à pêche
de vishengel
67
canon, le
het kanon
68
canot, le
het bootje (kano)
69
canot à rames, le
de roeiboot
70
canot de sauvetage, le
de reddingssloep
71
canton, le
het kanton
72
cantonner
gelegerd zijn (de legertroepen zijn hier gelegerd)
73
caoutchouc, le
de rubber
74
cap, le
de kaap
75
capable, capable
bekwaam (zijn)
76
capacité, la
de capaciteit, het vermogen
77
capitaine, le
de kapitein
78
capital, le; les capitaux
het kapitaal
79
capitale, la
de hoofdstad
80
capitaliste, capitaliste
(een) kapitalistisch (land)
81
capituler
zich overgeven (bij een gevecht)
82
capot, le
de motorkap
83
caprice, le
de gril (bevlieging)
84
capricieux, capricieuse; capricieux
(een) wispelturig (karakter)
85
capsule, la
de kroonkurk (van een flesje frisdrank)
86
capter
(geluidsgolven) opvangen
87
captivant
(een) spannend (boek)
88
captiver
boeien (fascineren)
89
captivité, la
de gevangenschap
90
capturer
(een boosdoener) gevangennemen
91
car
want
92
caractère, le
het karakter (van een persoon)
93
caractériser
kenmerken, karakteriseren
94
caractéristique, la
het kenmerk
95
carafe, la
de karaf, de tafelfles
96
cardiaque; cardiaque
hart-
97
cardinal, le; les cardinaux
de kardinaal
98
caresse, la
de liefkozing
99
caresser
liefkozen
100
cargaison, la
de lading (vracht)
101
cargo, le
het vrachtschip
102
carnaval (m), le; les carnavals
het carnaval
103
carnet, le
het zakboekje
104
carnivore, le
de vleeseter
105
carotte, la
de wortel (groente)
106
carpette, la
het vloerkleedje
107
carré
(een) vierkant (schilderij)
108
carreau, le; les carreaux
de tegel (vloersteen)
109
carrefour, le
het kruispunt
110
carrelage, le
de tegelvloer
111
carrément
ronduit (zijn mening zeggen)
112
carrière, la
de loopbaan
113
carrossier, le
de wagenmaker
114
cartable, le
de boekentas
115
carte, la
de spijskaart
116
carte bancaire, la
de bankkaart
117
carte de crédit, la
de kredietkaart
118
carte de fidélité, la
de getrouwheidskaart
119
carte de membre, la
de lidmaatschapskaart
120
carte de visite, la
het visitekaartje
121
carte d'identité, la; les cartes d'identité
de identiteitskaart
122
carte géographique, la
de landkaart
123
carte postale, la
de postkaart
124
carte routière, la
de wegenkaart
125
carton, le
het karton
126
cartouche, la
de patroon (voor een geweer)
127
cas, le; les cas
het geval
128
cascade, la
de waterval
129
cascadeur, le
de stuntman
130
case, la
het hokje (in een kruiswoordraadsel)
131
caserne, la
de kazerne
132
cash
cash
133
casque, le
de helm
134
casque de protection, le
de valhelm
135
casquette, la
de pet
136
casse-noisettes, le; les casse-noisettes
de notenkraker
137
casser; cassé
(een glas) breken
138
casserole, la
de pan (braadpan)
139
cassette, la
de cassette
140
casting, le
de casting
141
catalogue, le
de catalogus
142
cataloguer; catalogué
classificeren, geclassificeerd
143
catastrophe, la
de catastrofe
144
catégorie, la
de categorie
145
cathédrale, la
de kathedraal
146
catholique, catholique
katholiek (zijn)
147
cauchemar, le
de nachtmerrie
148
cauchemardesque; cauchemardesque
op een nachtmerrie lijkend
149
cause, la
de oorzaak
150
causer
veroorzaken
151
causerie, la
het praatje (op de radio)
152
cavalier, le
de ruiter
153
cave, la
de kelder
154
caverne, la
de spelonk
155
caviar, le
de kaviaar
156
cavité, la
de holte
157
ce que; (pron. dém.)
wat (LV)
158
ce qui; (pron. dém.)
wat (Ond.)
159
ce sont; (pron. dém.)
het zijn
160
ce, cet, cette, ces; (pron. dem.)
dit, dat, deze
161
ceci
dit, dit hier
162
céder
bezwijken (voor een voorstel)
163
céder sa place
zijn plaats afstaan
164
ceinture, la
de riem (gordel)
165
ceinture de sécurité, la
de veiligheidsgordel
166
cela
dat, het voorafgaande
167
célèbre, célèbre
beroemd (zijn)
168
célébrer
(een jubileum) vieren
169
célébrité, la
de roem, de bekendheid
170
céleste, céleste
hemels (een hemelse schoonheid)
171
célibataire, célibataire
ongehuwd (zijn)
172
cellier, le
de provisiekast
173
cellule, la
de cel (kern)
174
celui qui, celle qui; (pron. dém.)
diegene die, wie
175
celui, celle; (pron. dém.)
die, dat
176
celui-là, celle-là, ceux-là, celles-là; (pron. dém.)
die daar, dat daar
177
cendre, la
de as (van een sigaret)
178
cendrier, le
de asbak
179
cendrillon
assepoester
180
cent
honderd
181
cent, le
het muntstuk ter waarde van 0,01 euro
182
centaine, la
het honderdtal
183
centime, le
de centime
184
centimètre, le
de centimeter
185
central; centrale; centraux
(een) centraal (punt)
186
centrale nucléaire, la
de kerncentrale
187
centralisation, la
de centralisatie
188
centre, le
het centrum
189
centre-ville, le
het stadscentrum
190
cependant
echter
191
cercle, le
de cirkel
192
céréales (f), les
de graangewassen
193
cérébrale, cérébrale
cerebraal, hersen-
194
cérémonie, la
de ceremonie
195
cerf, le
het hert
196
cerf-volant, le; les cerfs-volants
de vlieger
197
cerise, la
de kers
198
cerisier, le
de kersenboom
199
cerne, le
de kring
200
cerner
(een wijk) omsingelen
201
certain
(een) zeker (aantal)
202
certainement
(hij komt) zeker
203
certes!
voorzeker! (inderdaad)
204
certificat, le
het getuigschrift
205
certifier
verzekeren (bevestigen)
206
certitude, la
de zekerheid (stelligheid)
207
cerveau, le
de hersenen
208
cesser
ophouden (met roken)
209
cessez-le-feu, le
het staakt-het-vuren
210
c'est; (pron. dém.)
het is
211
c'est bon
het is lekker
212
c'est dommage!
het is jammer!
213
c'est fini
het is klaar (het is volbracht)
214
c'est le bouquet
dat is het toppunt, dat spant de kroon
215
chacun; (pron. ind.)
ieder(een), elk(een)
216
chacun pour soi; (pron. pers.)
ieder voor zich
217
chagrin, le
het verdriet
218
chahuter
herrie schoppen (in de klas)
219
chaîne, la
de ketting
220
chaîne de montage, la
de lopende band
221
chair, la
het vlees (van een vrucht)
222
chaise, la
de stoel
223
châle, le
de omslagdoek, de sjaal
224
chaleur, la
de warmte
225
chaleureux; chaleureuse, chaleureux
hartelijk
226
challenger, le
de uitdager
227
chaloupe, la
de sloep
228
chambre, la
de kamer
229
chambre à coucher, la; | les chambres à coucher
de slaapkamer
230
chameau, le
de kameel
231
champ, le
het veld
232
champagne, le
de champagne
233
champignon, le
de paddestoel
234
champion, le
de kampioen
235
championnat, le
het kampioenschap
236
chance, la
de kans
237
chanceler
wankelen
238
chandail, le
de trui
239
change, le
het wisselen (van geld)
240
changement, le
de verandering
241
changer
(in Leuven) overstappen
242
chanson, la
het lied
243
chant, le
het gezang
244
chanter; chanté
zingen, gezongen
245
chanteur, le
de zanger
246
chanteuse, la
de zangeres
247
chantier, le
de werf (bouwterrein)
248
chantier naval, le
de scheepswerf
249
chantonner
neuriën
250
chapeau, le; les chapeaux
de hoed
251
chapelle, la
de kapel
252
chapitre, le
het hoofdstuk
253
chaque
elk (jaar)
254
charbon, le
de steenkool
255
charcuterie, la
de vleeswaren
256
charge, la
de lading (van een vrachtwagen)
257
chargement, le
het laden
258
charger
(een vrachtwagen) beladen
259
charitable; charitable
liefdadig (zijn)
260
charité, la
de liefdadigheid
261
charmant
charmant (zijn)
262
charme, le
de charme
263
charmer; charmé
boeien, fascineren, geboeid
264
charpentier, le
de timmerman
265
charrette, la
de kar
266
charrue, la
de ploeg (landbouwwerktuig)
267
chasse, la
de jacht
268
chasser
jagen (op dieren)
269
chasseur, le
de jager
270
chat, le
de kat
271
châtain
kastanjebruin
272
château, le; les châteaux
het kasteel
273
chatouilleux; chatouilleuse, chatouilleux
kittelachtig, gevoelig
274
chatte, la
de kattin
275
chaud
(het is) warm
276
chaudière, la
de verwarmingsketel
277
chauffage, le
de verwarming
278
chauffage central, le
de centrale verwarming
279
chauffe-assiettes, le; les chauffe-assiettes
de bordenwarmer
280
chauffe-eau, le; les chauffe-eau
het heetwatertoestel, de boiler
281
chauffer
verwarmen
282
chauffeur, le
de bestuurder
283
chaussée, la
de steenweg
284
chaussette, la
de sok
285
chaussure, la
de schoen
286
chauve, chauve
(een) kaal (hoofd)
287
chauve-souris, la
de vleermuis
288
chauvin
chauvinistisch
289
chavirer
kapseizen
290
chef, le
de leider, de baas
291
chef d'orchestre, le
de dirigent
292
chef-d'oeuvre, le; les chefs-d'oeuvre
het meesterwerk
293
chef-lieu, le; les chefs-lieux
de hoofdplaats (van departement)
294
chemin, le
de weg
295
chemin de fer, le
de spoorweg
296
cheminée, la
de schoorsteen
297
cheminot, le
de spoorwegbeambte
298
chemise, la
het hemd (overhemd)
299
chemise de nuit, la
de nachtjapon
300
chemisier, le
de overhemdbloes
301
chêne, le
de eik
302
chèque, le
de cheque
303
chèque à ordre, le; les chèques à ordre
de cheque op naam
304
chèque au porteur, le; | les chèques au porteur
de cheque aan toonder
305
chèque bancaire, le
de bankcheque
306
chéquier, le
het chequeboekje
307
cher; chère
geachte (Geachte Heer,...), (een) duur (juweel)
308
chéri, le, la chérie
lief (dat lief meisje), de lieveling, de lievelinge, het schatje
309
chercher; cherché
zoeken, gezocht
310
chercheur, le
de onderzoeker
311
cheval, le; les chevaux
het paard
312
chevalier, le
de ridder
313
chevet, le
het bed, het ziekbed
314
cheveux (m), les
het haar (deze vrouw heeft mooi haar)
315
chèvre, la
de geit
316
chevreuil, le
de ree (soort hert)
317
chez
bij
318
chic; (inv)
chic, deftig
319
chicons (m), les
het witloof
320
chien, le
de hond
321
chiffon, le
de vod
322
chiffre, le
het cijfer
323
chiffrer
berekenen, ramen, schatten
324
chignon, le
een knot, een dot
325
chimie, la
de scheikunde
326
chimique, chimique
(een) chemisch (product)
327
chimiste, le
de scheikundige
328
chimpanzé, le
de chimpansee
329
Chine
China
330
chinois; chinoise; chinois
Chinees
331
choc, le
de schok
332
chocolat, le
de chocolade
333
choeur, le
het koor (zangkoor)
334
choisir; choisi
kiezen, gekozen
335
choix, le
de keuze
336
chômage, le
de werkloosheid
337
chômer
werkloos zijn
338
chômeur, le
de werkloze
339
chope, la
de pils
340
choquer; choqué
(iemand emotioneel) schokken, geschokt
341
choquer
botsen
342
chose, la
het ding
343
chou, le; les choux
de kool (groente)
344
chouchou, le; les chouchous
de lieveling, het lieverdje
345
chouette!
(dat is) leuk!
346
chou-fleur, le
de bloemkool
347
chrétien; chrétienne
christelijk
348
christianisme, le
het christendom
349
chrysanthème, le
de chrysant
350
chuchoter
fluisteren
351
chute, la
de val (van een object)
352
cible, la
het doelwit (schietschijf)
353
cibler
als doelgroep kiezen
354
ciboulette, la
de bieslook
355
ciel, le
de hemel
356
cigare, le
de sigaar
357
cigarette, la
de sigaret
358
ci-inclus
hierbij ingesloten
359
ci-joint
hierbij ingesloten
360
cime, la
de top (van een berg)
361
ciment, le
de cement
362
cimetière, le
het kerkhof
363
cinéma, le
de bioscoop
364
cingler
striemen (de regen striemt haar in het gelaat)
365
cinq
vijf
366
cinquantaine, la
het vijftigtal
367
cinquante
vijftig
368
cintre, le
de kleerhanger
369
cintré
getailleerd
370
cintré
gebogen, gewelfd
371
circonscrire
afbakenen
372
circonstance, la
de omstandigheid
373
circonvenir
misleiden
374
circuit, le
het circuit (sport)
375
circulaire, la
de omzendbrief
376
circulation, la
het verkeer (op de weg)
377
circuler
circuleren (in de straten van de stad)
378
cirer
(schoenen) poetsen
379
cirque, le
het circus
380
ciseaux (m), les
de schaar
381
citadin, le
de stedeling
382
cité, la
de stadskern
383
citer
(een auteur) citeren
384
civil
(een) burgerlijk (huwelijk)
385
civilisation, la
de beschaving
386
clair
helder (water)
387
clairement
duidelijk, begrijpelijk
388
clandestin
clandestien, ondergronds, verboden
389
claquer
(de deur) dichtslaan
390
clarté, la
de helderheid
391
classe, la
de klasse (de werkende klasse)
392
classement, le
het klassement
393
classer
rangschikken
394
classeur, le
de map (opbergmap)
395
classique, classique
(een) klassiek (boek)
396
clavier, le
het toetsenbord
397
clé, la
de sleutel
398
clef, la
de sleutel
399
clémence, la
de vergevingsgezindheid
400
clément
vergevingsgezind (zijn)
401
clergé, le
de geestelijkheid (clerus)
402
cliché, le
het negatief
403
cliché, le
het cliché, de stereotiepe uitdrukking
404
client, le
de klant
405
cliente, la
de klant
406
clientèle, la
de cliënteel
407
clignotant, le
de richtingaanwijzer (van de auto)
408
clignoter
knipperen (met de ogen)
409
climat, le
het klimaat
410
clin d'oeil, le; les clins d'oeil
de knipoog
411
cliquer
klikken
412
cloche, la
de klok (in de kerktoren)
413
clocher, le
de klokkentoren
414
cloison, la
de tussenwand
415
clore
sluiten
416
clos
(een) gesloten (ruimte)
417
clôture, la
de omheining
418
clou, le; les clous
de spijker
419
clouer
(een kistje) spijkeren
420
clown, le
de clown
421
club, le
de club, de vereniging
422
cobaye, le
het proefkonijn (persoon)
423
cocher
aankruisen (op een antwoordformulier)
424
cochon, le
het varken
425
code, le
de code
426
code postal, le
het postnummer
427
coéquipier, le
de ploegmaat
428
coeur, le
het hart
429
coffre, le
de kofferruimte
430
coffre, le
de koffer, de kist
431
coffre à linge, le
de wasmand
432
coffre-fort, le; les coffres-forts
de brandkast
433
coffrer; coffré
opsluiten, inrekenen, ingerekend
434
cognac, le
de cognac
435
cohabiter
(ongehuwd) samenwonen
436
cohue, la
het gedrang (de mensenmassa)
437
coiffeur, le
de kapper
438
coiffure, la
het kapsel
439
coin, le
de hoek (van een straat)
440
coïncidence, la
de samenloop (van omstandigheden)
441
coïncider
samenvallen (2 gebeurtenissen die samenvallen)
442
coin-cuisine, le
de kookhoek, de (kleine) open keuken
443
col, le
de kraag
444
colère, la
de woede
445
coléreux, coléreuse, coléreux
(een) driftig (man)
446
colérique, colérique
driftig, opvliegerig
447
colis, le
het postpakket
448
collaborateur, le
de medewerker
449
collaboration, la
de medewerking (met medewerking van)
450
collaborer
meewerken (aan een krant),samenwerken
451
collants (m), les
de panty
452
colle, la
de lijm
453
collectif; collective
(een) collectief (contract)
454
collection, la
de verzameling (postzegels)
455
collection privée, la
de privé-verzameling
456
collectionner
(postzegels) verzamelen
457
collectionneur, le
de verzamelaar
458
collège, le
het college (school)
459
collège des échevins, le
het schepencollege
460
collègue, le
de collega
461
coller
kleven
462
collerette, la
het kraagje
463
collier, le
het halssnoer
464
colline, la
de heuvel
465
collision, la
de aanrijding
466
colonel, le
de kolonel
467
colonie, la
de kolonie
468
colonne, la
de zuil
469
colorant, le
De kleurstof
470
coloré
gekleurd, kleurrijk
471
colorer
(iets blauw) kleuren
472
coloris, le
de kleur, de kleurrijkheid
473
combat, le
het gevecht
474
combatif
(een) strijdlustig (man)
475
combattant, le
de strijder
476
combattre
(de honger) bestrijden
477
combien?
hoeveel?
478
combinaison, la
de combinatie
479
combinaison de plongée, la
het badpak, het duikpak
480
combiner
combineren
481
comble, le
het toppunt (van geluk)
482
comblé
overgelukkig (zijn)
483
combler
(een gat) opvullen
484
combustible, le
de brandstof
485
comédie, la
de komedie
486
comédien, le; la comédienne
de toneelspeler, de toneelspeelster
487
comestible, comestible
(een) eetbaar (product)
488
comique, comique
(een) komisch (jongetje)
489
comité, le
het comité
490
commandant, le
de bevelhebber (in het leger)
491
commande, la
de bestelling (van goederen)
492
commande à distance, la
de afstandsbediening (van televisie)
493
commandement, le
het bevel
494
commander
(een kast) bestellen (bij de fabrikant), (iemand) gebieden
495
comme
zoals (jij), als
496
comme si
alsof (het gisteren was)
497
commencement, le
de aanvang
498
commencer; commencé
beginnen, begonnen
499
comment?
hoe?
500
commentaire, le
de commentaar
501
commenter; commenté
verklaren, verklaard
502
commerçant, le
de handelaar
503
commerce, le
de handel
504
commercial; commerciale; commerciaux
commercieel (talent)
505
commettre; commis
(een misdaad) begaan, plegen, | gepleegd
506
commissaire, le
de commissaris
507
commissariat, le
het politiebureau
508
commission, la
de commissie (raad)
509
commode; commode
(een) gemakkelijk (werkinstrument)
510
commode, la
de commode, het ladekastje
511
commodité, la
de gerieflijkheid (gemak)
512
commun
gemeenschappelijk, gezamenlijk
513
communal; communale; communaux
gemeente-
514
communauté, la
de gemeenschap | Europese gemeenschap
515
commune, la
de gemeente
516
commune de banlieue, la
de randgemeente
517
communication, la
de communicatie
518
communiqué, le
de mededeling (een officiële mededeling)
519
communiquer
(nieuws) meedelen
520
communisme, le
het communisme
521
compagne, la
de gezellin
522
compagnie, la
de maatschappij (verzekeringsmaatschappij)
523
compagnie, la
het gezelschap, (in goed gezelschap zijn)
524
compagnie aérienne, la
de luchtvaartmaatschappij
525
compagnon, le
de metgezel
526
comparable
vergelijkbaar (zijn)
527
comparaison, la
de vergelijking
528
comparaître
verschijnen
529
comparativement à
vergeleken bij
530
comparer
vergelijken
531
compartiment, le
de coupé (in de trein)
532
compatriote, le
de landgenoot
533
compensation, la
de compensatie
534
compenser
compenseren
535
compétence, la
de bekwaamheid
536
compétence, la
``` de bevoegdheid (van een burgemeester) ```
537
compétent
(een) deskundig (ambtenaar)
538
compétition, la
de competitie
539
complaire
behagen, een plezier doen
540
complet; complète
voltallig (zijn)
541
complètement
(iets) volledig (lezen)
542
compléter
(een tekst) vervolledigen
543
complexe
(een) complex (probleem)
544
complexité, la
de ingewikkeldheid
545
complice, le
de medeplichtige
546
compliment, le
het compliment
547
complimenter
complimenten geven
548
compliqué
(een) ingewikkeld (probleem)
549
compliquer
ingewikkeld maken
550
comportement, le
het gedrag, de houding
551
comporter
bevatten, bestaan uit
552
composer; composé
samenstellen, samengesteld
553
compositeur, le
de componist
554
composition, la
de samenstelling
555
compréhensible
(het is) begrijpelijk
556
compréhensif, compréhensive
(een) begrijpend (man)
557
compréhension, la
het bevattingsvermogen, het begrip
558
comprendre; comprenant
inhouden, bevatten, bevattend
559
comprendre
(een tekst) begrijpen
560
comprimer
(lucht) samenpersen
561
compris
(dienst) inbegrepen
562
compromettre
compromitteren, in opspraak brengen
563
comptabilité, la
de boekhouding
564
comptable, le
de boekhouder
565
compte, le
de rekening
566
compte chèques, le; | les comptes chèques
de zichtrekening
567
compte en banque, le; | les comptes en banque
de bankrekening
568
compter
tellen
569
compte-rendu, le
de korte inhoud (van een boek)
570
comptoir, le
de toonbank
571
comte, le
de graaf
572
concave
hol (een holle lens)
573
concentration, la
de concentratie
574
concentré
geconcentreerd (zijn tijdens de les)
575
conception, la
het ontwerp
576
concernant
betreffend, aangaande
577
concerné
betreffende
578
concerner
betreffen, aangaan
579
concert, le
het concert
580
concertation, la
het overleg (politiek overleg)
581
concerto, le
het concert (muziekstuk)
582
concession, la
de toegeving
583
concevable
(het is) voorstelbaar (dat)
584
concevoir; conçu
concipiëren, geconcipieerd
585
concierge, le
de huisbewaarder
586
concis
(een) bondig (verslag)
587
concitoyen, le
de medeburger
588
conclure
besluiten
589
conclusion, la
het besluit
590
concourir
meedingen
591
concours, le
de samenloop (van omstandigheden)
592
concours, le
de wedstrijd
593
concret; concrète
(een) concreet (plan)
594
concurrence, la
de concurrentie
595
concurrent, le
de concurrent
596
condamnation, la
de veroordeling
597
condamné, le
de veroordeelde
598
condamner
(iemand) veroordelen
599
condescendant
minzaam, neerbuigend, inschikkelijk
600
condescendre
inwilligen
601
condiment, le
de specerij
602
condition, la
de voorwaarde
603
conditionnement, le
het conditioneren
604
condoléances (f), les
het rouwbeklag
605
conduire; conduit
(een auto) besturen, bestuurd
606
conduit, le
de leiding (een koperen leiding)
607
conduite, la
het gedrag
608
conférence, la
de conferentie
609
conférence au sommet, la
de topconferentie
610
conférer
beraadslagen
611
confesser
biechten (in de kerk)
612
confession, la
de biecht
613
confiant
vol vertrouwen (zijn)
614
confidence, la
de vertrouwelijke mededeling
615
confidentiel; confidentielle
(een) vertrouwelijk (document)
616
confier
(iemands iets) toevertrouwen
617
confins (m), les
de uiterste grenzen (van een gebied)
618
confirmation, la
de bevestiging (van het bericht)
619
confirmer
(een datum) bevestigen
620
confiture, la
de jam
621
conflit, le
het conflict
622
confondre
verwarren
623
conforme; conforme
conform (zijn)
624
conformément à
overeenkomstig (de wet handelen)
625
conformer
in overeenstemming brengen (met)
626
confort, le
het comfort
627
confortable; confortable
(een) comfortabel (appartement)
628
confrère, le
de vakgenoot (collega)
629
confus; confus
verward (zijn)
630
confusion, la
de verwarring
631
congé, le
het verlof (vakantie)
632
congédier
wegsturen, ontslaan
633
congélateur, le
de diepvriezer
634
congeler
invriezen
635
congrès, le
het congres
636
conjointement
samen, tegelijkertijd
637
conjugal; conjugale; conjugaux
echtelijk (geluk)
638
conjuguer
(een werkwoord) vervoegen
639
connaissance, la
de kennis (van iets), de kennis (persoon), de vriend
640
connaître
kennen
641
connu
(een) bekend (auteur)
642
conquérir
veroveren
643
conquête, la
de verovering
644
consacré
(een boek) gewijd (aan politiek)
645
consacrer
wijden (aan), besteden (aan)
646
conscience, la
het bewustzijn, het besef, het inzicht
647
consciencieux; consciencieuse, | consciencieux
(een) gewetensvol (man)
648
conscient
bewust, zelfbewust
649
conseil, le
de raad (een goede raad geven)
650
conseil municipal, le
de gemeenteraad
651
conseiller, le; la conseillère
de raadgever, de raadgeefster
652
conseiller
aanraden
653
consensus, le
de overeenstemming, het akkoord
654
consentement, le
de instemming (goedkeuring)
655
consentir; consenti
toestemmen, toegestemd
656
conséquence, la
het gevolg
657
conséquent
consequent (zijn)
658
conservateur, conservatrice
conservatief (de conservatieve partij)
659
conservation, la
het bewaren (van voedsel)
660
conserver
(voedingswaren) bewaren
661
conserves (f), les
de conserven
662
considérable, considérable
(een) aanzienlijk (bedrag)
663
considération, la
de beschouwing
664
considérer; considéré
(alle mogelijkheden) beschouwen,beschouwd
665
consigne, la
het bagagedepot (station)
666
consistant
(een) gegrond (argument)
667
consister
bestaan (uit)
668
consolateur; consolatrice
troostend, opbeurend
669
consolation, la
de troost
670
consoler
troosten
671
consolider
(een bouwwerk) verstevigen
672
consommateur, le
de verbruiker
673
consommation, la
de consumptie
674
consommer
(voedsel) verbruiken
675
consonne, la
de medeklinker
676
conspiration, la
de samenzwering
677
conspuer
honen (uitfluiten)
678
constamment
voortdurend
679
constant
(een) constant (geluid)
680
constater; constaté
(een feit) vaststellen, vastgesteld
681
constituer
(de regering) samenstellen
682
constitution, la
de grondwet
683
constructeur, le
de bouwer (fabrikant)
684
construction, la
de constructie
685
construire; construit
(een huis) bouwen, gebouwd
686
consulat, le
het consulaat
687
consulter; consulté
raadplegen, geraadpleegd
688
contact, le
het contact (tussen mensen)
689
contacter
contact opnemen met
690
contagieux; contagieuse, contagieux
besmettelijk
691
contamination, la
de besmetting
692
conte, le
het verhaal (vertelling)
693
contempler
(iets aandachtig) bekijken
694
contemporain
(een) hedendaags (schrijver)
695
contemporain, le
de tijdgenoot
696
contenance, la
de inhoud (van het reservoir)
697
contenir; contenu
in bedwang houden, weerhouden, | in bedwang gehouden
698
contenir; contenant
(225 liter) bevatten, bevattend
699
content
tevreden (zijn)
700
contenter
(iemand) tevreden stellen
701
contenu, le
de inhoud
702
contestable, contestable
(een) aanvechtbaar (feit)
703
contestation, la
de aanvechting (betwisting)
704
contester
(een feit) betwisten
705
contexte, le
de context
706
continent, le
het werelddeel
707
continu
(een) onafgebroken (beweging)
708
continuation, la
de voortzetting
709
continuel, continuelle
(een) voortdurend (geluid)
710
continuer
voortdoen (met praten)
711
contour, le
de omtrek (omtreklijn van het gebouw)
712
contracter
(een levensverzekering) afsluiten
713
contradiction, la
de tegenspraak
714
contradictoire, contradictoire
(een) tegenstrijdig (antwoord)
715
contraindre
(iemand) dwingen
716
contrainte, la
de dwang
717
contraire, le
het tegendeel
718
contrairement à
in tegenstelling tot
719
contrarier
ontstemmen (dat bericht ontstemt mij)
720
contrarier
(iemands plannen) tegenwerken
721
contraste, le
het contrast
722
contrat, le
het contract
723
contrat de location, le
het huurcontract
724
contravention, la
de bekeuring (proces-verbaal)
725
contre
tegen
726
contre lequel, contre laquelle, contre, lesquels, contre lesquelles; (pron. rel.)
tegen dewelke, tegen hetwelk
727
contrebande, la
de smokkelarij
728
contre-battre
fel bestrijden
729
contredire
tegenspreken
730
contrée, la
de landstreek
731
contrefaire
(geld) namaken
732
contremaître, le
de opzichter (ploegbaas)
733
contretemps, le
de tegenslag
734
contrevenir
overtreden
735
contribuable, le
de belastingbetaler
736
contribuer; contribué
bijdragen (tot), bijgedragen (tot)
737
contribution, la
de bijdrage (van geld)
738
contrôle, le
de controle
739
contrôler; contrôlé
controleren, gecontroleerd
740
contrôleur, le
de controleur
741
convaincre
overtuigen
742
convaincu
overtuigd (zijn)
743
convenable; convenable
(een) geschikt (moment)
744
convenir
passen (die datum past me)
745
convenir
overeenkomen
746
convention, la
de overeenkomst (afspraak)
747
convenu
overeengekomen, afgesproken
748
conversation, la
het gesprek
749
convertir
(iemand) bekeren
750
conviction, la
de overtuiging
751
convivial; conviviale; conviviaux
harmonieus, gezellig
752
convocation, la
de bijeenroeping (door een advocaat)
753
convoi, le; les convois
het konvooi
754
convoquer
(de vergadering) bijeenroepen
755
coopérative, la
de coöperatieve (vereniging)
756
copain, le
de vriend
757
copie, la
de kopie
758
copier
(een tekst) overschrijven
759
copine, la
de vriendin
760
coq, le
de haan
761
coquelicot, le
de klaproos
762
coquet; coquette
koket, elegant
763
coquille, la
de schelp
764
corail, le; les coraux
de koraal
765
corbeau, le; les corbeaux
de raaf
766
corbeille, la
de mand
767
corbeille à papier, la
de papiermand
768
corde, la
het touw
769
cordial; cordiale; cordiaux
(een) hartelijk (onthaal)
770
cordonnier, le
de schoenmaker
771
cornée, la
het hoornvlies
772
cornichon, le
de augurk
773
corporel, corporelle
lichamelijk, lichaams-
774
corps, le; les corps
het lichaam
775
correct
(het is) correct
776
correction, la
de verbetering (van huiswerk)
777
correspondance, la
de correspondentie
778
correspondre
corresponderen (met een vriend)
779
correspondre à
overeenkomen met, | overeenstemmen met
780
corridor, le
de gang (in het huis)
781
corriger; corrigé
(een tekst) verbeteren, verbeterd
782
corriger
afstellen, regelen
783
corrompre
(een getuige) omkopen
784
cortège, le
de stoet (optocht)
785
corvée, la
het karwei (een zwaar werk)
786
costume, le
het kostuum
787
côte, la
de kust
788
côté, le
de zijde (zijkant)
789
cotisation, la
de bijdrage (voor een abonnement)
790
coton, le
de katoen
791
cou, le; les cous
de hals
792
couche, la
de laag (verf)
793
coucher
(de kinderen) naar bed brengen
794
coucher de soleil, le
de zonsondergang
795
coudre
naaien
796
couler
(naar zee) stromen
797
couleur, la
de kleur
798
couloir, le
de gang
799
coup, le
de slag (klap)
800
coup de chance, le; les coups de chance
de meevaller