woordjes M Flashcards

(415 cards)

1
Q

mâcher

A

kauwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

machette, la

A

het kapmes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

machine, la

A

de machine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

machine à écrire, la

A

de schrijfmachine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

machine à laver, la

A

de wasmachine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

maçon, le

A

de metselaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

madame; mesdames; Mme

A

mevrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

mademoiselle; mesdemoiselles, Mlle

A

juffrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

magasin, le

A

de winkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

magazine, le

A

het magazine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

magie, la

A

de toverkunst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

magique; magique

A

magisch (een magische macht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

magistrat, le

A

de magistraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

magnétophone, le

A

de bandopnemer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

magnétoscope, le

A

de videorecorder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

magnifique; magnifique

A

(een) magnifiek (spektakel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

mai

A

mei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

maigre; maigre

A

mager (zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

maigrir; maigri

A

vermageren, vermagerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

maillot de bain, le

A

het badpak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

main, la

A

de hand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

main courante, la

A

de trapleuning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

main-d’oeuvre, la; les mains-d’oeuvre

A

de arbeidskracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

maintenant

A

nu (vertrekken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
maintenir
(de orde) handhaven
26
mairie, la
het gemeentehuis
27
mais
maar
28
maison, la
het huis
29
maître, le
de meester
30
maîtresse, la
de onderwijzeres
31
maîtrise, la
de beheersing (zelfbeheersing)
32
maîtriser
(zijn woede) beheersen
33
majeur
meerderjarig (zijn)
34
majorité, la
de meerderheid
35
mal, le; les maux
de pijn
36
mal
slecht
37
mal à aise
niet op zijn gemak (zijn)
38
malade; malade
ziek (zijn)
39
maladie, la
de ziekte
40
maladif; maladive
ziekelijk, ongezond
41
maladresse, la
de onhandigheid
42
maladroit
onhandig (zijn)
43
malchance, la
de pech (pech hebben)
44
mâle, le
het mannetje (mannetjesdier)
45
malentendu, le
het misverstand
46
malfaiteur, le
de boosdoener
47
malgré
ondanks (de regen, vertrekken we toch)
48
malheur, le
het ongeluk (ellende)
49
malheureusement
helaas, jammer
50
malheureux; malheureuse, malheureux
ongelukkig (zijn)
51
malhonnête; malhonnête
oneerlijk (zijn)
52
malice, la
de slimmigheid
53
malicieux; malicieuse; malicieux
(een) guitig (kind)
54
malin; maligne
slim (handig en geslepen)
55
malin; maligne
kwaadaardig (medisch)
56
Malines f
Mechelen
57
malle, la
de reiskoffer
58
maltraiter
mishandelen
59
mammifère, le
het zoogdier
60
manche, le
het heft (van een mes)
61
manche, la
de mouw
62
mandat postal, le
de postwissel
63
manette, la
de hendel (met de hand bediend)
64
manger; mangé
eten, gegeten
65
manger des friandises
snoepen
66
maniable; maniable
(een) hanteerbaar (werktuig)
67
maniaque; maniaque
maniakaal (een maniakale correctie)
68
manie, la
de manie
69
manier
(een toestel) hanteren
70
manière, la
de manier
71
manifestant, le
de betoger
72
manifestation, la
de betoging
73
manipuler
manipuleren
74
manivelle, la
de zwengel (aan een toestel)
75
manque, le
het gebrek (aan geld)
76
manquer; manqué
ontbreken, missen, ontbroken
77
manquer à son devoir
tekortschieten (in zijn plicht)
78
manquer de
gebrek hebben aan (geld)
79
manteau, le; les manteaux
de mantel (kledingstuk)
80
manuel, le
het handboek
81
manuel; manuelle
manueel
82
manuscrit, le
het manuscript
83
maquillage, le
de schmink
84
maquiller; maquillé
opmaken, schminken, opgemaakt
85
maraîcher, le
de groentekweker
86
marais, le
het moeras
87
marbre, le
het marmer
88
marchand, le
de koopman
89
marchander
afdingen
90
marchandise, la
de koopwaar
91
marche, la
de trede,de mars, de wandeling
92
marché, le
de markt
93
marcher; marché
(een uurtje) stappen, gestapt
94
mardi
dinsdag
95
maréchal, le
de maarschalk
96
marée basse, la
de eb
97
marée haute, la
de vloed (hoogtij)
98
marge, la
de kantlijn
99
marguerite, la
het madeliefje
100
mari, le
de man (echtgenoot)
101
mariage, le
het huwelijk
102
marié
getrouwd (zijn)
103
marié, le
de bruidegom
104
mariée, la
de bruid
105
marin, le
de zeeman
106
marin
zee- (van de zee)
107
marine, la
de marine
108
marinier, le
de schipper
109
maritime; maritime
(het) maritiem (transport)
110
marmite, la
de kookpot
111
marque, la
het merk (van een wagen)
112
marquer
(een woord) markeren
113
marraine, la
de meter (van een petekind)
114
marrant
grappig, leuk
115
marron, le
de kastanje
116
marron; (inv)
kastanjebruin
117
mars
maart
118
marteau, le; les marteaux
de hamer
119
masculin
mannelijk
120
masque, le
het masker
121
masquer
(de waarheid) verbergen
122
massacrer
afslachten (tijdens gevechten)
123
masse, la
de massa
124
massif; massive
massief (goud)
125
massif; massive
(een productie) op grote schaal
126
mat
mat, dof
127
match, le; les matches
de match
128
matelas, le
de matras
129
matelot, le
de matroos
130
matériau, le; les matériaux
het materiaal, het bouwmateriaal
131
matériaux m, les
de materialen
132
matériel
(een) materieel (aspect)
133
maternel; maternelle
moederlijk (de moederlijke liefde)
134
mathématiques f, les
de wiskunde
135
matière, la
de materie
136
matière grasse, la
het vetgehalte
137
matière première, la
de grondstof
138
matin, le
de morgen (de ochtend)
139
maudire
vervloeken
140
maussade; maussade
(een) nors (karakter)
141
mauvais; mauvaise; mauvais
slecht (weer)
142
mauvaise herbe, la
het onkruid
143
mauve; mauve
mauve (zachtpaars)
144
maximum, le
het maximum
145
mazout, le
de stookolie
146
me; (pron. pers.)
mij, me (MV)
147
me: (je) me (lave); (pron. réfléchi.)
(ik was) mij, me
148
mécanicien, le
de mecanicien
149
mécanique; mécanique
mechanisch (speeltuig)
150
mécanisme, le
het mechanisme
151
méchanceté, la
de boosaardigheid (van zijn opmerking)
152
méchant
(een) stout (kind)
153
mèche, la
de haarlok
154
méconnaître
miskennen
155
mécontent
ontevreden (zijn)
156
mécontentement, le
de ontevredenheid
157
médecin, le
de dokter
158
médical; médicale; médicaux
medisch, geneeskundig
159
médicament, le
het geneesmiddel, het medicijn
160
médiocre; médiocre
(een) middelmatig (restaurant)
161
médiocrité, la
de middelmatigheid
162
médire
kwaadspreken (over iemand)
163
méditer
mediteren
164
méditerranéen; méditerranéenne
mediterraan
165
méfiance, la
het wantrouwen
166
méfiant
wantrouwig (zijn)
167
mégot, le
het peukje (van de sigaret)
168
meilleur
beter, beste
169
mélange, le
het mengsel
170
mélanger
mengen
171
membre, le
het lid (van een organisatie)
172
même adj
zelfde, gelijke
173
même adv
zelfs
174
même chose, la
hetzelfde
175
même si
zelfs indien
176
mémoire, la
het geheugen
177
mémorable; mémorable
gedenkwaardig (een gedenkwaardige dag)
178
menace, la
de bedreiging
179
menacé
bedreigd (zijn)
180
menacer
bedreigen
181
ménage, le
het huishouden
182
ménager; ménagère
huishoud-, huishoudelijk
183
ménagère, la
de huisvrouw
184
mendiant, le
de bedelaar
185
mener
leiden (deze weg leidt naar de stad)
186
mener à bien
(iets) tot een goed einde brengen
187
menottes f, les
de handboeien
188
mensonge, le
de leugen
189
mensuel; mensuelle
maandelijks (salaris)
190
mentalité, la
de mentaliteit
191
menteur, le
de leugenaar
192
menteur; menteuse
leugenachtig
193
mention, la
de vermelding (eervolle vermelding)
194
mentionner
vermelden
195
mentir; menti
liegen, gelogen
196
menu, le
het menu
197
menuisier, le
de meubelmaker (timmerman)
198
mépris, le
de minachting
199
méprisant
(een) minachtend (gebaar)
200
mépriser
minachten
201
mer, la
de zee
202
merci
dank u
203
mercredi
woensdag
204
mère, la
de moeder
205
mère adoptive, la
de pleegmoeder
206
mère d'accueil, la
de onthaalmoeder
207
méridional; méridionale, méridionaux
(een) zuidelijk (klimaat)
208
mérite, le
de verdienste
209
mériter
(een compliment) verdienen
210
merveilleusement
wonderlijk, wonderbaarlijk goed
211
merveilleux; merveilleuse; merveilleux
wonderlijk
212
mesquin
(een) kleingeestig (gedrag)
213
message, le
de boodschap
214
messeoir
niet betamen
215
mesure, la
de maatregel
216
mesurer
(iets) meten
217
métal, le; les métaux
het metaal
218
métallique; métallique
metaalachtig
219
métallurgie, la
de metaalindustrie
220
métamorphoser
veranderen, transformeren
221
météo, la
het weerbericht
222
météorologique; météorologique
(een) weerkundig (specialist)
223
méthode, la
de methode
224
méthodique; méthodique
(een) methodisch (onderzoek)
225
métier, le
het vak (beroep)
226
mètre, le
de meter (1 meter lang)
227
métro, le
de metro
228
mets, le
het gerecht (spijs)
229
metteur en scène, le
de regisseur
230
mettre; mis
neerleggen, neergelegd
231
mettre à la disposition
ter beschikking stellen
232
mettre au courant
(iemand) op de hoogte brengen
233
mettre au point
op punt stellen
234
mettre en déroute
op de vlucht jagen
235
mettre en émoi
in opschudding brengen
236
mettre en ordre
(zijn bureau) opruimen
237
mettre l'accent
de klemtoon leggen (op het probleem)
238
meuble, le
het meubel
239
meubler
meubileren
240
meurtre, le
de moord
241
meurtrier, le
de moordenaar
242
meurtrier; meurtrière
moorddadig
243
Mexique, le
Mexico
244
micro, le
de micro
245
midi, le
de middag
246
miel, le
de honing
247
miette, la
de kruimel
248
mieux
beter, best
249
mignon; mignonne
lief (schattig)
250
migration, la
de migratie
251
mil
duizend
252
Milan m
Milaan
253
milanais; milanaise; milanais
Milanees
254
milicien, le
de dienstplichtige
255
milieu, le
het midden (van de kamer)
256
milieu, le; les milieux
het milieu (leefklimaat)
257
militaire; militaire
(een) militair (ziekenhuis)
258
mille
duizend
259
milliard, le
het miljard
260
millier, le
het duizendtal
261
millimètre, le
de millimeter
262
million, le
het miljoen
263
mince; mince
(een) dun (plakje vlees)
264
mine, la
de mijn (van steenkool)
265
minéral; minérale; minéraux
mineraal (water)
266
minéral, le; les minéraux
het mineraal
267
minestrone, le
de minestrone
268
mineur, le
de minderjarige
269
mini miroir, le
de minispiegel
270
minimal; minimale; minimaux
minimaal, minimum-, kleinste
271
minimum, le
het minimum
272
ministère, le
het ministerie
273
ministre, le
de minister
274
minorité, la
de minderheid
275
minuit
middernacht
276
minuscule; minuscule
zeer klein
277
minute, la
de minuut
278
miracle, le
het wonder
279
miraculeux; miraculeuse; miraculeux
(een) wonderbaarlijk (feit)
280
miroir, le
de spiegel
281
mise en scène, la
de regie (van een toneelstuk)
282
miser
(geld) inzetten (bij een spel)
283
misérable; misérable
(een) ellendig (bestaan)
284
misère, la
de ellende
285
missile, le
de raket (wapen)
286
mission, la
de opdracht (taak)
287
mixeur, le
de mixer, de keukenmixer
288
mobile; mobile
beweeglijk (zijn)
289
mobilier, le
de roerende goederen | het meubilair
290
mobilier; mobilière
verhandelbaar
291
mobilité, la
de mobiliteit
292
moche; moche
lelijk
293
mode, la
de mode
294
mode d'emploi, le
de gebruiksaanwijzing
295
modèle, le
het model
296
modeler
boetseren
297
modéré
gematigd (zijn in zijn oordeel)
298
modérer
temperen
299
moderne; moderne
(een) modern (gebouw)
300
moderniser
moderniseren
301
modeste; modeste
(een) bescheiden (levensstijl)
302
modestie, la
de bescheidenheid
303
modification, la
de wijziging
304
modifier
wijzigen
305
modique; modique
(een) bescheiden (loon)
306
moelleux; moelleuse, moelleux
(een) zacht (tapijt)
307
moeurs f, les
de zeden
308
moi; (pron. pers.)
ik
309
moi; (pron. pers.)
mij, me (MV)
310
moi: (de) moi; (pron. pers.)
(over) mij
311
moi-même; (pron. pers.)
ikzelf
312
moindre; moindre
minste
313
moine, le
de monnik
314
moineau, le
de mus
315
moins
(hij is) minder (rijk)
316
moins valide
minder valide
317
mois, le; les mois
de maand
318
moisissure, la
de schimmel (op voedingswaren)
319
moisson, la
de oogst
320
moitié, la
de helft
321
moment, le
het moment
322
momentanément
tijdelijk, voor een ogenblik
323
mon, ma, mes
mijn
324
monarchie, la
de monarchie
325
monastère, le
het klooster
326
monde, le
de wereld
327
mondial; mondiale; mondiaux
wereld-
328
monnaie, la
het kleingeld
329
monopole, le
het monopolie
330
monotone; monotone
(een) eentonig (boek)
331
monotonie, la
de monotonie, de eentonigheid, de saaiheid
332
Mons m
Bergen
333
monsieur; messieurs
mijnheer
334
monstre, le
het monster
335
monstrueux; monstrueuse; monstrueux
(dat is) monsterlijk
336
montagnard, le
de bergbewoner
337
montagne, la
de berg
338
montagneux; montagneuse, montagneux
(een) bergachtig (massief)
339
montant, le
het bedrag
340
montant, le
de stijl (raam, ladder)
341
monter; monté
naar boven gaan, naar boven gegaan
342
montre, la
het horloge
343
montrer; montré
(de gast zijn kamer) tonen, getoond
344
monument, le
het monument
345
monumental; monumentale; monumentaux
(een) monumentaal (gebouw)
346
moquerie, la
de spot (spotternij)
347
moquette, la
het vast tapijt (van wol)
348
moral; morale; moraux
(een) moreel (oordeel)
349
morale, la
de moraal
350
morceau, le
het stuk (taart)
351
mordiller
knabbelen (op een koekje)
352
mordre; mordu
bijten, gebeten
353
morne; morne
(een) droefgeestig (leven)
354
morose; morose
zwaarmoedig (zijn)
355
mort, la
de dood
356
mort
dood, gestorven, overleden
357
mortel; mortelle
(een) dodelijk (ongeval)
358
mortier, le
de mortel (om te metselen)
359
mort-né; mort-née
doodgeboren
360
mot, le
het woord
361
mot de passe, le
het paswoord
362
moteur, le
de motor
363
moteur à essence, le; les moteurs à essence
de benzinemotor
364
motif, le
de beweegreden
365
moto, la
de moto
366
motocyclette, la
de motorfiets
367
motoriser; motorisé
motoriseren, gemotoriseerd
368
mots croisés m, les
het kruiswoordraadsel
369
mou; molle
week (brood), (een) zachte (wang)
370
mouche, la
de vlieg
371
mouchoir, le
de zakdoek
372
moudre
(koffie) malen
373
mouillé
nat (een natte jas)
374
mouiller
natmaken
375
moule, la
de mossel
376
moulin, le
de molen
377
mourir
sterven
378
mousse, la
het schuim (van zeep)
379
moustache, la
de snor
380
moustique, le
de mug
381
moutarde, la
de mosterd
382
mouton, le
het schaap
383
mouvement, le
de beweging
384
mouvementé
(een) veelbewogen (weekend)
385
mouvoir
bewegen
386
moyen, le
het middel (mogelijkheid)
387
moyennant
door middel van, tegen
388
moyenne, la
het gemiddelde
389
muet; muette
stom (zwijgend)
390
mule, la
de muil
391
multiple, le
het veelvoud
392
multiplication, la
de vermenigvuldiging
393
multiplier
vermenigvuldigen
394
multitude, la
de menigte (groot aantal)
395
muni
uitgerust (zijn met een kompas)
396
municipal; municipale; municipaux
(het) gemeentelijk (stadion)
397
municipalité, la
het gemeentebestuur
398
mur, le
de muur
399
mûr
rijp (fruit)
400
muraille, la
de stadsmuur
401
mûrir
rijpen (het fruit rijpt)
402
murmure, le
het gemompel
403
murmurer
mompelen
404
musculaire; musculaire
spier-
405
musée, le
het museum
406
musical; musicale; musicaux
(een) muzikaal (talent)
407
music-hall, le; les music-hall
het variététheater
408
musicien, le
de musicus
409
musique, la
de muziek
410
mutualité, la
het ziekenfonds, de mutualiteit
411
mutuel; mutuelle
(een) wederzijds (akkoord)
412
mutuelle, la
het ziekenfonds
413
mystère, le
het mysterie
414
mystérieux; mystérieuse, mystérieux
mysterieus (zijn)
415
mythe, le
de mythe, de legende, de fabel