woordjes S Flashcards

(790 cards)

1
Q

sable, le

A

het zand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

s’abonner; abonné

A

zich abonneren, geabonneerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sabot, le

A

de klomp (van de boer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

s’abriter

A

(onder een regenscherm) schuilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

s’abstenir

A

zich onthouden (van commentaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sac, le

A

de zak (een plastic zak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sac à dos, le; les sacs à dos

A

de rugzak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sac à main, le; les sacs à main

A

de handtas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sac de couchage, le; les sacs de couchage

A

de slaapzak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

s’accorder

A

overeenstemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

s’accouder

A

met de ellebogen leunen (op de tafel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

s’accroître

A

toenemen (het bedrag neemt toe)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

s’accroupir

A

hurken (neerhurken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

s’accumuler

A

zich opstapelen (het werk stapelt zich op)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

s’acharner

A

zich hardnekkig toeleggen (op een taak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sachet, le

A

het zakje (thee)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

sacrifice, le

A

de opoffering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

sacrifier

A

opofferen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

s’adresser; s’adressant

A

zich wenden (tot iemand), zich richtend tot, bestemd voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

sage; sage

A

(een) braaf (kind)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

s’agenouiller

A

knielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

sagesse, la

A

de wijsheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

s’aggraver

A

verergeren (de toestand van de zieke Is verergerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

s’agiter

A

zich opwinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
saillant
(een) in het oog springend (detail)
26
saillir
vooruitsteken
27
sain
gezond
28
saint
heilig
29
saint, le
de heilige
30
sainteté, la
de heiligheid
31
saisir
(naar zijn wapen) grijpen
32
saison, la
het seizoen
33
salade, la
de sla
34
salaire, le
het salaris
35
salarié, le
de loontrekkende
36
sale; sale
vuil (zijn)
37
saler
(aardappelen) zouten
38
saleté, la
de vuilheid
39
salir
vuilmaken
40
salle, la
de zaal
41
salle à manger, la; les salles à manger
de eetkamer
42
salle d'attente, la; les salles d'attente
de wachtkamer
43
salle de bains, la; les salles de bains
de badkamer
44
salle de séjour, la; les salles de séjour
de huiskamer
45
salle du conseil, la
de raadzaal
46
s'allonger
zich uitstrekken, gaan liggen
47
salon, le
het salon
48
saluer; salué
(iemand) groeten, gegroet
49
salut!
hallo! (daag!)
50
salutation, la
de begroeting, de groet
51
samedi
zaterdag
52
s'améliorer
zich verbeteren (in hardlopen)
53
s'amuser; amusé
zich amuseren; zich geamuseerd hebben
54
sanatorium, le
het sanatorium
55
sanctuaire, le
het heiligdom
56
sandale, la
de sandaal
57
sandwich, le; les sandwiches
de sandwich
58
sangloter
snikken
59
sans
zonder
60
sans aucun doute
(de vergadering gaat) ongetwijfeld (door)
61
sans bornes
grenzeloos (een grenzeloze vreugde)
62
sans cesse
onophoudelijk (roken)
63
sans engagement
(de offerten zijn) vrijblijvend
64
sans interruption
onafgebroken (werken)
65
sans peine
zonder moeite
66
sans préjugés
(een) onbevooroordeeld (jurylid)
67
sans rien dire; (pron. ind.)
zonder iets te zeggen
68
santé, la
de gezondheid
69
s'apaiser
bedaren
70
saper
(iemands gezag) ondermijnen
71
s'appeler
(Johan) heten
72
s'appliquer
zich toeleggen (op de studie)
73
s'apprêter
zich klaarmaken (om iets te doen)
74
s'approcher; approché
naderen, naderbij komen, genaderd
75
sarcasme, le
het sarcasme
76
sardine, la
de sardine
77
s'arrêter
stoppen
78
s'articuler sur
zich richten op, zich toespitsen op
79
s'asseoir
gaan zitten
80
s'assoupir
indommelen, indutten
81
s'assurer
zich verzekeren (tegen brand)
82
satellite, le
de satelliet
83
satisfaction, la
de voldoening
84
satisfaire
voldoen (aan de eisen)
85
satisfaisant
(een) bevredigend (resultaat)
86
satisfait
voldaan (zijn)
87
s'attacher
zich hechten (aan een vriend)
88
s'attarder
blijven plakken (bij vrienden)
89
s'attendre
zich verwachten (aan het ergste)
90
saucisse, la
de worst
91
sauf
behalve
92
sauf-conduit, le; les sauf-conduits
de vrijgeleide
93
saugrenu
ongerijmd (een ongerijmde leugen)
94
saumon, le
de zalm
95
saupoudrer
(pannenkoeken) bestrooien | met bloemsuiker
96
saut, le
de sprong
97
sauter
(in het water) springen
98
sauvage; sauvage
(een) wild (dier)
99
sauver; sauvé
redden, gered
100
sauveur, le
de redder
101
savant, le
de geleerde
102
s'avérer
blijken te zijn
103
saveur, la
de smaak (van een vrucht)
104
s'aviser de
het in zijn hoofd halen (om)
105
savoir; su
weten, geweten
106
savoir par coeur
uit het hoofd kennen
107
savon, le
de zeep
108
savourer
(met volle teugen) genieten van
109
savoureux; savoureuse; savoureux
(een) smakelijk (stuk fruit)
110
scandale, le
het schandaal
111
scandaleux; scandaleuse; scandaleux
(een) schandalig (gedrag)
112
scanner, le
de scanner
113
scénariste, le
de scenarioschrijver
114
scène, la
de scène (van een toneelstuk)
115
sceptique; sceptique
sceptisch (zijn)
116
schéma, le
het schema
117
scie, la
de zaag (werktuig)
118
science, la
de wetenschap
119
sciences appliquées f, les
de toegepaste wetenschappen
120
scientifique; scientifique
(een) wetenschappelijk (artikel)
121
scier
(een plank) zagen
122
scintiller
fonkelen, glinsteren, flikkeren
123
scolaire; scolaire
school-, onderwijs-
124
scolarité obligatoire, la
de schoolplicht
125
scrupule, le
het gewetensbezwaar
126
scrupuleux; scrupuleuse; scrupuleux
gewetensvol (zijn)
127
scruter
(iemands motieven) doorgronden
128
sculpter
beeldhouwen
129
sculpteur, le
de beeldhouwer
130
sculpture, la
het beeldhouwwerk
131
se bagarrer
ruzie maken, vechten
132
se baigner
baden (in de zee)
133
se baisser
zich bukken
134
se balader
wandelen
135
se battre
vechten
136
se blesser
zich verwonden
137
se borner
zich beperken
138
se bousculer
elkaar omverlopen (in het gedrang)
139
se brosser les dents
zijn tanden poetsen
140
se cacher
zich verbergen
141
se casser la jambe; cassé
(een been) breken, gebroken
142
se chamailler
kibbelen
143
se chausser
zijn schoenen aantrekken
144
se cogner
zich stoten
145
se coiffer
zijn haar kammen
146
se complaire; complu
voldoening vinden, voldoening gevonden
147
se comporter
zich gedragen
148
se concentrer sur
zich concentreren (op)
149
se connaître
elkaar kennen
150
se consacrer
zich wijden (aan)
151
se contenter
zich tevreden stellen (met iets)
152
se contredire
zichzelf tegenspreken
153
se convaincre
zich overtuigen
154
se coucher; couché
gaan slapen, naar bed gaan, | naar bed gegaan
155
se couvrir
zich bedekken
156
se débarrasser
zich ontdoen (van oude rommel)
157
se débattre
zich verzetten
158
se débrouiller
zijn plan trekken, zich behelpen
159
se décider
het besluit nemen (iets te doen)
160
se déclarer
uitbreken (er is een brand uitgebroken)
161
se découdre
losgaan (de naad van de mantel ging los)
162
se décourager
de moed verliezen
163
se défendre
zich verdedigen
164
se défouler
zich afreageren
165
se dégoûter
een afkeer krijgen (van iets)
166
se délasser
ontspanning vinden
167
se demander
zich afvragen
168
se démettre
ontslag nemen
169
se dépêcher; dépêché
zich haasten, zich gehaast hebben
170
se déplacer
zich verplaatsen
171
se déplaire; déplu
``` zich niet thuis voelen, zich niet thuis gevoeld (hebben) ```
172
se déprendre
zich onthechten van
173
se dérouler
zich afspelen (te Brussel)
174
se déshabiller
zich uitkleden
175
se désintéresser
zich niet meer interesseren
176
se détendre
zich ontspannen
177
se dévêtir
zich uitkleden
178
se dévouer
zich wijden (aan), zich opofferen
179
se diriger
zich begeven (naar)
180
se disputer
ruziemaken
181
se dissiper
optrekken (de mist trekt op), verdwijnen
182
se distinguer
zich onderscheiden
183
se distraire
zich vermaken
184
se divertir
zich vermaken, zich ontspannen
185
se douter
(iets) vermoeden
186
se fâcher
zich kwaad maken
187
se faire remarquer
opvallen (door zijn kleding)
188
se fatiguer
zich vermoeien
189
se fiancer
zich verloven
190
se figurer
zich voorstellen (stel je voor...!)
191
se friper
kreuken (die jurk kreukt snel)
192
se frotter
zich wrijven
193
se gêner
zich generen
194
se gratter
zich krabben
195
se hasarder
het erop wagen
196
se hâter
zich haasten
197
se heurter
stoten (op een afwijzing)
198
se justifier
zich rechtvaardigen
199
se lamenter
(over iets) jammeren
200
se lasser
(het saaie werk) beu worden
201
se laver
zich wassen
202
se lever; se levant
('s morgens om 7 uur) opstaan, opstaand
203
se libérer
zich bevrijden
204
se livrer
zich overgeven
205
se maintenir
zich handhaven
206
se manifester
zich voordoen (problemen)
207
se maquiller
zich schminken
208
se marier
(met iemand) trouwen
209
se méfier de; méfié
(iemand) wantrouwen, gewantrouwd
210
se mêler
zich moeien
211
se méprendre
zich vergissen
212
se mettre d'accord
het eens worden
213
se moquer; moqué
(met iemand) spotten, gespot
214
se mouvoir
zich bewegen
215
se munir
zich voorzien (van een kompas)
216
se nommer
(Anja) heten
217
se noyer
(zelf) verdrinken
218
se parer
zich mooi aankleden
219
se passer
gebeuren, voorvallen, verlopen
220
se peigner
(zijn haren) kammen
221
se pencher
zich vooroverbuigen
222
se pendre
zich ophangen, zich verhangen
223
se permettre
zich veroorloven
224
se placer
zich plaatsen
225
se plaindre
klagen
226
se préoccuper
zich bezorgd maken, zich bekommeren (om iets)
227
se présenter
zich voorstellen (aan iemand)
228
se préserver
zich beschermen (tegen de kou)
229
se presser
zich haasten
230
se procurer
``` zich verschaffen (zich kapitaal verschaffen) ```
231
se produire
zich voordoen, gebeuren
232
se promener; promené
wandelen, gewandeld
233
se protéger
zich beschermen
234
se rabattre
(bruusk) invoegen (in een file)
235
se rafraîchir
zich verfrissen
236
se rappeler; rappelé
zich herinneren; zich herinnerd hebben
237
se raser
zich scheren
238
se rassembler
zich verzamelen (voor het station)
239
se rasseoir
weer gaan zitten
240
se recroqueviller
verschrompelen
241
se refroidir; refroidi
se refroidir; refroidi | afkoelen (het weer koelt af), afgekoeld
242
se réfugier
een toevlucht zoeken (bij iemand)
243
se régaler
smullen (van een lekker maal)
244
se réjouir
zich verheugen (over iets)
245
se remarier
hertrouwen
246
se rencontrer; rencontré
elkaar ontmoeten, elkaar ontmoet hebben
247
se rendre à
zich begeven naar
248
se rendre compte
beseffen (zich rekenschap geven)
249
se renseigner
informeren naar
250
se repentir
berouw hebben
251
se replier
in zichzelf keren, zich (in zichzelf) terugtrekken
252
se reposer; reposé
rusten, gerust
253
se reproduire
zich voortplanten
254
se résigner
zich neerleggen (bij een beslissing)
255
se ressaisir
``` zich herpakken (na een woede-uitbarsting) ```
256
se ressembler; ressemblé
op elkaar gelijken; op elkaar geleken hebben
257
se ressouvenir
zich herinneren
258
se restreindre
bezuinigen (in zijn uitgaven)
259
se restreindre
zich beperken
260
se retrouver
elkaar terugvinden
261
se réunir
bijeenkomen (op een afgesproken plaats)
262
se réveiller; réveillé
wakker worden, wakker geworden (zijn)
263
se révolter
in opstand komen
264
se ruer vers; rué
zich haasten naar, afvliegen op, | afgevlogen op
265
se sauver
zich uit de voeten maken
266
se servir; servi
(van iets) gebruik maken, zich bedienen, zich bediend hebben
267
se soigner; soigné
zich verzorgen, zich verzorgd hebben
268
se soucier; soucié
zich bezorgd maken, zich bekommeren | (over), zich bekommerd hebben
269
se soumettre
zich onderwerpen
270
se souvenir; souvenu
zich herinneren, zich herinnerd hebben
271
se suivre
opeenvolgen (kinderen in een gezin)
272
se surmener
zich overwerken
273
se surpasser
zichzelf overtreffen
274
se taire
zwijgen
275
se tenir à l'écart de
zich verre houden van
276
se tordre de rire
zich een ongeluk lachen
277
se tromper; trompé
zich vergissen, zich vergist hebben
278
se valoir
evenveel waard zijn
279
se vanter
opscheppen (over zijn rijkdom)
280
se venger
zich wreken
281
se vêtir
zich kleden, zich aankleden
282
se voiler
(haar gezicht) sluieren
283
se, s'; (pron. réfléchi)
zich
284
séance, la
de zitting (van het parlement)
285
seau, le; les seaux
de emmer
286
s'ébattre
s'ébattre | stoeien
287
sec; sèche
(een) droog (terrein)
288
séchage, le
het drogen
289
s'écarter
afwijken (van de weg)
290
s'échapper
ontsnappen (uit een plaats)
291
sèche-cheveux, le; les sèche-cheveux
de haardroger
292
sèche-linge, le
de droogtrommel
293
sécher
(de was laten) drogen
294
sécheresse, la
de droogte
295
s'éclaircir
ophelderen (de lucht heldert op)
296
seconde, la
de seconde
297
secouer
schudden
298
s'écouler
wegvloeien
299
secourir
(iemand) ter hulp komen
300
secousse, la
de schok (van een aardbeving)
301
secret, le
het geheim
302
secret; secrète
geheim
303
secrétaire, la
de secretaresse
304
secrétariat, le
het secretariaat
305
s'écrier
uitroepen
306
s'écrouler; écroulé
instorten, ingestort
307
secteur, le
de zone, de plaats, de plek
308
secteur, le
de sector, de afdeling
309
section, la
de afdeling
310
sécurité, la
de veiligheid
311
sécurité sociale, la
de sociale zekerheid
312
séduction, la
de verleiding (van het meisje)
313
séduire
verleiden
314
séduisant
(een) verleidelijk (salaris)
315
s'effondrer
instorten
316
s'efforcer
zich inspannen
317
s'effrayer
schrikken
318
s'égarer
verdwalen
319
seigle, le
de rogge
320
seigneur, le
de heer (adellijk)
321
sein, le
de borst
322
séjour, le
het verblijf (kortstondig)
323
séjourner
verblijven (voor korte periode)
324
sel, le
het zout
325
s'élancer
toesnellen
326
sélection, la
de selectie
327
sélectionner
selecteren
328
s'élever à
oplopen tot (de kosten lopen op tot 20 euro)
329
selle, la
het zadel
330
s'éloigner
zich verwijderen (van een plek)
331
selon
volgens
332
selon lequel, selon laquelle, selon | lesquels, selon lesquelles; (pron. rel.)
volgens dewelke, volgens hetwelk
333
semaine, la
de week
334
semblable
gelijkaardig (zijn aan)
335
sembler
(nuttig) lijken
336
s'emboire
dof worden
337
s'emboîter
ineenschuiven (deze buizen schuiven perfect in elkaar)
338
s'embourber
vast raken (in de modder)
339
s'embrouiller
in de war raken
340
semelle, la
de zool (van de schoenen)
341
semer
zaaien
342
s'émerveiller
zich verbazen (over iets)
343
semestre, le
het semester
344
s'émouvoir
ontroerd worden
345
s'emparer
zich meester maken (van een object), bemachtigen
346
s'empresser
zich uitsloven
347
s'en aller
weggaan
348
s'en sortir
zich eruit redden
349
Sénat, le
de Senaat
350
sénateur, le
de senator
351
s'endormir
in slaap vallen
352
s'énerver
zenuwachtig worden
353
s'enfermer
zich opsluiten
354
s'enflammer
vuur vatten
355
s'enfoncer
wegzinken (in de modder)
356
s'enfuir; enfui
wegvluchten
357
s'engager
(een straat) inrijden
358
s'engager
zich engageren
359
senior, le
de bejaarde
360
s'enivrer
zich bedrinken
361
s'ennuyer; ennuyé
zich vervelen
362
s'enorgueillir de
ergens prat op gaan
363
s'enquérir
onderzoek doen
364
s'enrichir
zich verrijken
365
sens, le; les sens
het zintuig
366
sens giratoire, le
de verplichte rijrichting (op een rond punt)
367
sens interdit, le
de verboden richting
368
sens unique, le
het eenrichtingsverkeer
369
sensation, la
de gewaarwording
370
sensationnel; sensationnelle
sensationeel (zijn)
371
sensé
(een) zinnig (mens)
372
sensibilité, la
de gevoeligheid
373
sensible; sensible
gevoelig (zijn)
374
sensiblement
merkbaar, aanzienlijk, duidelijk
375
sensuel; sensuelle
sensueel
376
s'ensuivre
volgen uit
377
sentence, la
het vonnis (een vonnis uitspreken)
378
s'entendre
overeenkomen (met iemand)
379
sentier, le
het pad (weggetje)
380
sentier forestier, le
het bospad
381
sentiment, le
het gevoel
382
sentimental; sentimentale; sentimentaux
sentimenteel (zijn)
383
sentir; senti
voelen, gevoeld
384
sentir; senti
ruiken, geroken
385
s'entraîner
(zelf) trainen (voor een match)
386
s'entremettre
tussenbeide komen
387
s'envoler; envolé
wegvliegen (de losse papieren vliegen weg), weggevlogen
388
seoir
betamen
389
s'épanouir
zich ontplooien
390
séparable, séparable
(een) scheidbaar (deeltje)
391
séparation, la
de scheiding (van 2 dingen)
392
séparément
afzonderlijk (verkopen)
393
séparer
(twee zaken) scheiden
394
s'éprendre
verliefd worden
395
sept
zeven
396
septembre
september
397
séquence, la
de scène (film)
398
serein
sereen, rustig, kalm
399
sérénité, la
de sereniteit
400
sergent, le
de sergeant
401
série, la
de serie
402
sérieusement
serieus, ernstig
403
sérieux; sérieuse; sérieux
serieus (zijn)
404
serment, le
de eed
405
sermon, le
de preek
406
serpent, le
de slang (dier)
407
serre, la
de serre, de broeikas
408
serré
dicht opeen (staan)
409
serrer
(de hand) drukken
410
serrer à droite
rechts voorsorteren
411
serrer la main à quelqu’un
iemand de hand drukken
412
serrure, la
het slot (grendel)
413
serrurier, le
de slotenmaker
414
serveur, le
de ober
415
serviable; serviable
(een) hulpvaardig (man)
416
service, le
de dienst (inbegrepen)
417
service de secours, le; | les services de secours
de hulpdienst
418
serviette, la
de boekentas
419
serviette, la
de handdoek
420
servir; servi
bedienen (in het restaurant), opdienen, opgediend
421
servir de
dienen, fungeren als
422
serviteur, le
de dienaar
423
servitude, la
de onderworpenheid (slaafsheid)
424
s'estomper
vervagen, vervloeien
425
s'établir
zich vestigen
426
s'éteindre
uitdoven (het vuur dooft uit)
427
s'étendre
zich uitstrekken (over 3 hectaren)
428
s'étirer
zich uitrekken (bij het ontwaken)
429
s'étonner
zich verwonderen
430
seuil, le
de drempel
431
seul
alleen (zijn)
432
seulement
(een huis met) slechts (twee | verdiepingen)
433
s'évader
ontvluchten
434
s'évader; évadé
ontsnappen, ontvluchten, ontsnapt
435
s'évanouir
flauwvallen
436
s'évanouir; évanoui
flauwvallen, verdwijnen | flauwgevallen, verdwenen
437
s'évaporer
verdampen
438
sève, la
het sap (van bomen, planten)
439
s'éveiller
ontwaken
440
sévère; sévère
streng (zijn)
441
sévérité, la
de strengheid
442
sévir
streng optreden
443
s'excuser; excusé
zich verontschuldigen, | zich verontschuldigd hebben
444
s'exercer
zich oefenen (in iets)
445
s'exprimer
zich uitdrukken
446
s'habiller
zich aankleden
447
s'habituer
wennen (aan het klimaat)
448
si
als (indien)
449
si bien que
zodat
450
siècle, le
de eeuw
451
siège, le
de zitplaats
452
siéger
zitting houden
453
sieste, la
de siësta, het middagslaapje
454
sifflement, le
het gefluit
455
siffler; sifflé
fluiten, gefloten
456
signal, le; les signaux
het signaal
457
signalement, le
de persoonsbeschrijving
458
signaler; signalé
(een ongeval) melden, gemeld
459
signalisation, la
de bewegwijzering
460
signature, la
de handtekening
461
signe, le
het teken
462
signé
(een) ondertekend (schrijven)
463
signer
(documenten) ondertekenen
464
signification, la
de betekenis
465
signifier
betekenen
466
silence, le
de stilte
467
silencieux; silencieuse; silencieux
(een) stil (publiek)
468
silhouette, la
het silhouet
469
s'imaginer
zich inbeelden
470
s'impatienter
ongeduldig worden
471
simple; simple
(een) eenvoudig (probleem)
472
simplement
gewoonweg, simpelweg
473
simplicité, la
de eenvoud
474
simplifier
vereenvoudigen
475
sincère; sincère
oprecht (berouw)
476
sincérité, la
de oprechtheid
477
s'incliner
buigen (voor iemand)
478
s'indigner
zich verontwaardigen (over iets)
479
singe, le
de aap
480
singulier, le
het enkelvoud
481
singulier; singulière
bijzonder, buitengewoon
482
singulier; singulière
opvallend, eigenaardig
483
singulièrement
(zich) zonderling (gedragen)
484
sinistre; sinistre
(een) onheilspellend (voorteken)
485
sinistre, le
het onheil, de ramp
486
sinon
zo niet (anders...)
487
s'inquiéter; inquiété
zich zorgen maken, zich ongerust maken | zich ongerust gemaakt (hebben)
488
s'inscrire; inscrit
zich inschrijven, | zich ingeschreven hebben
489
s'installer
zich installeren
490
s'instruire
zich op de hoogte stellen (van de actualiteit)
491
s'intéresser
zich interesseren
492
s'interposer
bemiddelen (bij een ruzie)
493
sirène, la
de zeemeermin
494
sirop, le
de siroop
495
site web, le
de website
496
situation, la
de situatie
497
situé
(een goed) gelegen (winkel)
498
situer
situeren
499
six
zes
500
ski, le
de ski
501
skier
skiën
502
slogan, le
de slagzin
503
snob; (inv)
snob
504
sobre; sobre
sober (zijn)
505
sobriquet, le
de scheldnaam
506
s'obstiner
(hardnekkig) volhouden (iets te doen), volharden
507
s'occuper
zich bezighouden (met iets)
508
social; sociale; sociaux
(het) sociaal (contact)
509
socialisme, le
het socialisme
510
société, la
de maatschappij (samenleving)
511
société anonyme, la
de naamloze vennootschap
512
socioculturel; socioculturelle
sociaal en cultureel
513
sociologue, le
de socioloog
514
soeur, la
de zus
515
soeur jumelle, la
de tweelingzus
516
soi-disant
zogezegd, zogenaamd
517
soie, la
de zijde (stof)
518
soigneusement
zorgvuldig, met zorg
519
soigneux; soigneuse; soigneux
zorgvuldig (zijn)
520
soi-même; (pron. pers.)
zichzelf
521
soin, le
de zorg (zorg dragen voor)
522
soir, le
de avond
523
soirée, la
de avond (een avondje uit)
524
soit
het zij zo
525
soixantaine, la
het zestigtal
526
soixante
zestig
527
sol, le
de grond, de vloer
528
solaire; solaire
zon-, zonne-
529
soldat, le
de soldaat
530
solde, le
het saldo
531
soldé
in afslag, in uitverkoop
532
sole, la
de tong (vis)
533
soleil, le
de zon
534
solennel; solennelle
plechtig (een plechtige eed)
535
solidaire; solidaire
samenhorig (zijn)
536
solidarité, la
de solidariteit
537
solide; solide
flink (een flink en dapper karakter)
538
solide; solide
(een) stevig (gebouw)
539
solitaire; solitaire
(een) eenzaam (mens)
540
solitude, la
de eenzaamheid
541
solliciter
aanvragen
542
solliciter un emploi
solliciteren (naar een baan)
543
sollicitude, la
de bezorgdheid
544
soluble; soluble
oplosbaar (oplosbare koffie)
545
solution, la
de oplossing (van een probleem)
546
sombre; sombre
(een) somber (gezicht opzetten)
547
sommaire
(een) beknopt (verslag)
548
somme, la
het totaal, de som, het bedrag
549
sommeil, le
de slaap, de slaperigheid
550
sommelier, le
de wijnkelner
551
somnambule, le
de slaapwandelaar
552
somnoler
dommelen, soezen
553
somptueux; somptueuse; somptueux
(een) weelderig (paleis)
554
son, le
het geluid (van de radio)
555
son, sa, ses; (dét. pos)
zijn, haar, hun
556
sondage, le
de peiling (naar opinies)
557
songer; songé
(eraan) denken (te vertrekken), gedacht
558
songer
mijmeren
559
sonner
(aan de deur) bellen
560
sonnerie, la
het gerinkel (van de telefoon)
561
sonnette, la
de bel (van de voordeur)
562
sonore; sonore
helder klinkend (een helder klinkende stem)
563
sophistiqué
geavanceerd
564
s'opposer
zich verzetten (tegen een voorstel)
565
sorcière, la
de heks
566
s'orienter
zich oriënteren
567
sort, le
het noodlot
568
sorte, la
de soort
569
sortie, la
de uitgang (van de zaal)
570
sortie de secours, la
de nooduitgang
571
sortir
uitgaan (tijdens het weekend)
572
sortir; sortant, sorti
naar buiten gaan, naar buiten gaand, | naar buiten gegaan
573
sosie, le
sosie, le | de dubbelganger
574
sot; sotte
dwaas (zijn)
575
sottise, la
de dwaasheid (stommiteit)
576
sou, le; les sous
de stuiver, de cent
577
souci, le
de zorg (bezorgdheid)
578
soucieux; soucieuse; soucieux
bezorgd (zijn om)
579
soucoupe, la
het schoteltje (van een kopje)
580
soudain
plotseling (een plotselinge beweging)
581
souder
(metaal) solderen
582
souffler
blazen
583
souffler
fluisteren, influisteren
584
souffrance, la
het lijden
585
souffrir; souffert
lijden, geleden
586
souhait, le
de wens (naar wens)
587
souhaitable; souhaitable
wenselijk
588
souhaiter; souhaité
(iemand iets) toewensen, wensen, gewenst
589
souhaiter la bienvenue à quelqu'un
iemand welkom heten
590
soûl
zat
591
soulagé
opgelucht (zijn na alle problemen)
592
soulagement, le
de opluchting
593
soulager; soulagé
verlichten, verzachten, opgelucht
594
soulever
optillen
595
soulier, le
de schoen
596
souligner
onderstrepen
597
soumettre
onderwerpen
598
soupçon, le
de verdenking
599
soupçonner
(iemand) verdenken
600
soupière, la
de soepterrine
601
soupir, le
de zucht
602
soupirail, le; les soupiraux
het kelderraam
603
soupirer
zuchten
604
souple; souple
(een) lenig (lichaam)
605
souplesse, la
de soepelheid (lenigheid)
606
source, la
de bron
607
source d'énergie, la
de energiebron
608
sourcil, le
de wenkbrauw
609
sourd-muet, le; les sourds-muets
de doofstomme
610
souriants
glimlachend, opgewekt, vriendelijk
611
sourire; souri
glimlachen, geglimlacht
612
souris, la
de muis
613
sournois; sournoise; sournois
(een) stiekem (kind)
614
sous
onder, beneden
615
sous peu
binnenkort
616
sous prétexte de
onder voorwendsel van
617
souscrire
ondertekenen
618
sous-marin, le; les sous-marins
de onderzeeër
619
soussigné
ondergetekende (ik ondergetekende...)
620
sous-sol, le; les sous-sols
de kelderverdieping
621
soustraction, la
de aftrekking (van twee getallen)
622
soustraire
(een getal van een ander) aftrekken
623
sous-vêtement, le; les sous-vêtements
het ondergoed
624
soutenir
(een zieke) ondersteunen
625
soutien, le
de steun (hulp)
626
soutien-gorge, le; les soutiens-gorge
de beha
627
souvenir, le
de herinnering
628
souvent
vaak
629
souverain, le
de heerser
630
souverain
soeverein, oppermachtig
631
s'ouvrir; s'ouvrant
opengaan, opengaand
632
soyeux; soyeuse; soyeux
(een) zijdeachtig (tapijt)
633
spacieux; spacieuse; spacieux
(een) ruim (appartement)
634
spasmodique; spasmodique
spastisch, krampachtig
635
spécial; spéciale, spéciaux
speciaal (zijn)
636
spécialement
speciaal
637
spécialiser; spécialisé
specialiseren, gespecialiseerd
638
spécialiste, le
de specialist
639
spécialité, la
de specialiteit
640
spécifier
specificeren
641
spécifique; spécifique
specifiek
642
spectacle, le
het schouwspel
643
spectaculaire; spectaculaire
(een) spectaculair (schouwspel)
644
spectateur, le
de toeschouwer
645
spéculation, la
de speculatie
646
spéléologie, la
de speleologie, het grondonderzoek
647
splendeur, la
de pracht (praal)
648
splendide; splendide
prachtig (weer)
649
spontané
spontaan (zijn)
650
spontanément
spontaan (lachen)
651
sport, le
de sport
652
sport d'hiver, le; les sports d’hiver
de wintersport
653
sportif; sportive
sportief (zijn)
654
sportif, le
de sportman
655
spot, le
de spot, de spotlight, de schijnwerper
656
sprint, le
de sprint
657
stable; stable
stabiel (zijn)
658
stade, le
het stadion
659
stade, le
de fase, de periode
660
standing
de standing, de luxe, het comfort
661
stationnement, le
het parkeren
662
stationner
stilstaan (parkeren)
663
station-service, la
het benzinestation
664
statue, la
het standbeeld
665
statuette, la
het beeldje
666
statut, le
het statuut
667
steward, le
de steward
668
stimuler
stimuleren
669
stop!
stop!
670
stopper
stopzetten
671
store, le
het zonnegordijn, het ophaalgordijn, de jalousie
672
strapontin, le
het klapstoeltje (in de metro)
673
stratégie, la
de strategie, het beleid, het beleidsplan
674
strictement
strikt (vertrouwelijk)
675
structure, la
de structuur
676
studio, le
de studio (waar één persoon woont)
677
stupéfait
verstomd (staan van iets)
678
stupide; stupide
(een) dom (voorval)
679
style, le
de stijl (van een boek)
680
stylo, le
de balpen
681
subir; subi
ondergaan, ondergaan
682
subit
plotseling, onverwacht
683
subitement
plotseling (te voorschijn komen)
684
subjectif; subjective
subjectief
685
sublime; sublime
(een) subliem (landschap)
686
subordonné
(een) ondergeschikt (ambtenaar)
687
substance, la
de substantie
688
substituer
vervangen
689
subtil
(een) subtiel (detail)
690
subtiliser; subtilisé
achteroverdrukken, achterovergedrukt
691
subvenir
voorzien (in de behoeften van een groep)
692
subvention, la
de subsidie
693
succéder à; succédé
(zijn vader) opvolgen, opgevolgd
694
succès, le
het succes
695
successif; successive
opeenvolgend (opeenvolgende | gebeurtenissen)
696
succession, la
de opvolging (van zijn vader)
697
succomber à
bezwijken, overweldigd worden, niet kunnen weerstaan
698
succulent
(een) verrukkelijk (gerecht)
699
succursale, la
het filiaal
700
sucer
zuigen (op een snoepje)
701
sucette, la
de lolly
702
sucre, le
de suiker
703
sucré
zoet, gesuikerd, gezoet
704
sucrer
(de koffie) zoeten
705
sucrerie, la
de zoetigheid, het suikergoed
706
sucrier, le
de suikerpot
707
sud, le
zuiden
708
Sud-Américain, le; les Sud-Américains
de Zuid-Amerikaan
709
Suède, la
Zweden
710
suédois, suédoise, suédois
Zweeds
711
suffire
volstaan
712
suffisant
(een) voldoende (resultaat)
713
suffocant
verstikkend, drukkend, benauwd
714
suggérer
suggereren
715
suisse
Zwitsers
716
suite à votre lettre
in antwoord op uw schrijven
717
suivant
volgend, die volgt
718
suivre; suivant, suivi
volgen, volgend, gevolgd
719
sujet à; sujette à
onderhevig aan (onderhevig zijn aan zeeziekte)
720
super
te gek
721
superbe; superbe
schitterend (weer)
722
superficie, la
de oppervlakte (van een terrein)
723
superficiel; superficielle
(een) oppervlakkig (contact)
724
superflu
overbodig (overbodige commentaar)
725
supérieur
(de) bovenste (verdieping)
726
supériorité, la
de superioriteit
727
supermarché, le
de supermarkt
728
superstitieux; superstitieuse; superstitieux
bijgelovig (zijn)
729
superstition, la
het bijgeloof
730
supplément, le
het supplement
731
supplémentaire; supplémentaire
(een) bijkomend (gerecht)
732
supplice, le
de marteling
733
supplier
(iemand) smeken
734
supporter
(iemand) verdragen
735
supposer
veronderstellen
736
supposition, la
de veronderstelling
737
suppression, la
de afschaffing (van een wet)
738
supprimer
(een wet) opheffen
739
suprême; suprême
hoogst (hoogste autoriteit)
740
sur
op, over
741
sûr
zeker (zijn van)
742
sur ce sujet
over dit onderwerp
743
surchargé
overladen, overvol
744
surcharger
(een wagen) overbelasten (met bagage)
745
surestimer
overschatten
746
surface, la
de oppervlakte
747
surfaire
overschatten
748
surgeler
(groenten) invriezen
749
surgir
(uit het niets) opduiken
750
sur-le-champ
meteen (vertrekken)
751
surmené
overspannen, overwerkt
752
surmonter
(zijn verdriet) te boven komen
753
surnom, le
de bijnaam
754
surplus, le
de overschot (rest)
755
surprenant
(een) verrassend (effect)
756
surprendre; surpris
(iemand) verrassen, verrast
757
surprise, la
de verrassing
758
surprise-partie, la
de verrassingsfuif
759
surtaxe, la
de heffingstoeslag
760
surtout
vooral
761
surveillance, la
het toezicht (tijdens de speeltijd)
762
surveillant, le
de toezichthouder
763
surveiller
toezicht houden, bewaken
764
survenir
(plotseling) gebeuren, onverwachts komen
765
survivant, le
de overlevende
766
survivre
overleven
767
survoler
vliegen over (de vliegtuigen vliegen over het huis)
768
susceptibilité, la
de lichtgeraaktheid (prikkelbaarheid)
769
susceptible; susceptible
vatbaar (zijn voor kritiek)
770
susciter
(een gevoelen) opwekken
771
suspect
(een) verdacht (individu)
772
suspendre
(een vergadering) opschorten, schorsen
773
suspendre
ophangen
774
suspense, le
de spanning (afwachting)
775
suspension, la
de verdaging (van een zitting)
776
syllabe, la
de lettergreep
777
symbole, le
het symbool
778
symboliser
symboliseren
779
sympa | sympathique
sympathiek,prettig, | aangenaam, leuk
780
sympathie, la
de sympathie
781
sympathique; sympathique
sympathiek (zijn)
782
symptôme, le
het symptoom, het ziekteverschijnsel
783
syndical; syndicale; syndicaux
vakbonds- (de vakbondsleider)
784
syndicat, le
de vakbond
785
Syndicat d'initiative, le; les Syndicats d'initiative
de VVV (de toeristische informatiedienst)
786
syndiqué, le
de gesyndiceerde
787
syndrome, le
het syndroom, het ziektebeeld
788
synthèse, la
de synthese
789
synthétique; synthétique
(een) synthetisch (stofje)
790
système, le
système, le | het systeem