woordjes V Flashcards

(225 cards)

1
Q

vacances f, les

A

de vakantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vacancier, le

A

de vakantieganger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vacant

A

openstaand (een openstaande

betrekking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vacarme, le

A

het kabaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vaccin, le

A

het vaccin, de entstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vaccination, la

A

de vaccinatie, de inenting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vache, la

A

de koe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vague; vague

A

(een) vaag (voorgevoel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vague, la

A

de golf (op zee)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vague de chaleur, la

A

de hittegolf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vaguement

A

vaag, onduidelijk, in onduidelijke termen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vaincre

A

overwinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vainement

A

tevergeefs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vainqueur, le

A

de overwinnaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vaisseau, le; les vaisseaux

A

het schip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vaisselle, la

A

het vaatwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

valable; valable

A

(een) geldig (motief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

valet, le

A

de knecht (huisknecht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

valeur, la

A

de waarde (van goud)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

valider

A

geldig verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

valise, la

A

de koffer (reiskoffer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

vallée, la

A

het dal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

valoir; valu

A

waard zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

valoir la peine

A

de moeite waard zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
vanité, la
de ijdelheid
26
vaniteux; vaniteuse; vaniteux
ijdel (zijn)
27
vantard, le
de opschepper (snoever)
28
va-nu-pieds, le
de schooier (haveloos type)
29
vapeur, la
de stoom (waterdamp)
30
vaporisateur, le
de verstuiver, de spray
31
variable; variable
veranderlijk (weer)
32
variation, la
de variatie
33
varié
(een) gevarieerd (menu)
34
varier
variëren
35
variété, la
de variëteit
36
varsovien; varsovienne
Warschaus
37
vase, le
de vaas
38
vaste; vaste
(een) uitgestrekt (land)
39
vautour, le
de gier
40
veau, le
het kalfsvlees
41
veau, le; les veaux
het kalf
42
vedette, la
de ster (filmster)
43
végétal; végétale; végétaux
plantaardig (voedsel)
44
végétarien, le; la végétarienne
de vegetariër
45
végétation, la
de plantengroei
46
véhicule, le
het voertuig
47
véhicule blindé, le
de pantserwagen
48
véhiculer; véhiculé
gebruiken, gebruikt
49
veille, la
de vorige dag
50
veiller
waken, opblijven
51
veilleur de nuit, le; les veilleurs de nuit
de nachtwaker
52
veinard, le
de geluksvogel
53
veiné
gevlamd
54
vélo, le
de fiets
55
vélomoteur, le
de bromfiets
56
velours, le
het fluweel
57
vendange, la
de wijnoogst
58
vendeur, le
de verkoper
59
vendeuse, la
de verkoopster
60
vendre; vendu
verkopen, verkocht
61
vendredi
vrijdag
62
vénéneux; vénéneuse; vénéneux
giftig (een giftige paddestoel)
63
vénérable; vénérable
eerbiedwaardig (een eerbiedwaardige leeftijd)
64
vengeance, la
de wraak
65
vengeur; vengeresse
(de) wraak(actie)
66
venimeux; venimeuse; venimeux
venijnig (zijn)
67
venir; venu
komen, gekomen
68
vent, le
de wind
69
vente, la
de verkoop
70
venue, la
de komst
71
ver, le
de worm
72
véranda, le
de veranda
73
verbe, le
het werkwoord
74
verdure, la
het groen (loof)
75
verger, le
de boomgaard
76
verglas, le
de ijzel
77
vérifier
verifiëren
78
véritable; véritable
echt (leder)
79
vérité, la
de waarheid
80
vermeil; vermeille
bloedrood
81
vermine, la | form:
het ongedierte, inform: de schurk, de boef
82
verni
gevernist, gelakt
83
verre, le
het glas (water)
84
verre à vin, le; les verres à vin
het wijnglas
85
verre de contact, le; les verres de contact
de contactlens
86
verrou, le; les verrous
de grendel (voor de deur)
87
verrouiller
(een deur) vergrendelen
88
vers
naar, tegen, rond
89
versement, le
de storting (van geld)
90
verser
(thee) inschenken
91
version, la
de versie
92
vert
groen
93
vertu, la
de deugd
94
veste, la
het vest (van een kostuum)
95
vestiaire, le
de vestiaire
96
vestibule, le
het voorportaal (van een huis)
97
veston, le
het colbert
98
vêtement, le
het kledingstuk
99
vétéran, le
de veteraan
100
vétérinaire, le
de dierenarts
101
veuf, le
de weduwnaar
102
veuve, la
de weduwe
103
vexer
(iemand) kwetsen (met beledigingen)
104
via
via
105
viande, la
het vlees (om te eten)
106
vibration, la
de trilling (van een stem)
107
vice, le
de ondeugd
108
vice-président, le; les vice-présidents
de ondervoorzitter
109
victime, la
het slachtoffer
110
victoire, la
de overwinning
111
victorieux; victorieuse; victorieux
(een) zegevierend (generaal)
112
vide; vide
(een) leeg (glas)
113
vide, le
de leegte
114
vidéo, la
de videorecorder
115
vider
(een doos) leegmaken
116
vie, la
het leven
117
vieillard, le
de oude man
118
vieillesse, la
de ouderdom
119
vieillir; vieilli
verouderen, verouderd
120
vierge, la
de maagd
121
vieux; vieil, vieille, vieux
oud (personen)
122
vif; vive
(een) levendig (kind)
123
vigilant
(een) waakzaam (dier)
124
vigne, la
de wijnstok
125
vilain
gemeen (een gemene streek)
126
villa, la
de villa
127
village, le
het dorp
128
ville, la
de stad
129
vin, le
de wijn
130
vin mousseux, le
de schuimwijn
131
vinaigre, le
de azijn
132
vingt
twintig
133
vingtaine, la
het twintigtal
134
vingtième
(de) twintigste (eeuw)
135
violence, la
het geweld
136
violent
(een) gewelddadig (karakter)
137
violer
(de wet) verkrachten
138
violet; violette
paars
139
violon, le
de viool
140
violoniste, le
de violist
141
vipère, la
de adder
142
virage, le
de bocht
143
virement, le
de overschrijving (van geld)
144
virer
(geld) overschrijven
145
virgule, la
de komma
146
vis, la
de schroef
147
visa, le
het visum
148
visage, le
het gezicht (gelaat)
149
viser
(een doel) beogen
150
visibilité, la
de zichtbaarheid
151
visible; visible
(een) zichtbaar (voorwerp)
152
vision, la
de visie
153
visite, la
het bezoek
154
visiter; visité
bezoeken, bezocht
155
visiteur, le
de bezoeker
156
visseuse, la
de elektrische schroevendraaier
157
vitalité, la
de vitaliteit
158
vite
vlug (lopen)
159
vitesse, la
de snelheid
160
vitrail, le; les vitraux
het glas-in-loodraam
161
vitre, la
de ruit (raam)
162
vitré
voorzien van glas, glazen
163
vivacité, la
de levendigheid
164
vivant
(een) levend (wezen)
165
vivre; vécu
(gelukkige dagen) beleven, beleefd
166
vivre
(in de stad) leven
167
vivres m, les
de levensmiddelen
168
vocabulaire, le
de woordenschat
169
vocation, la
de roeping (voor een beroep)
170
voeu, le; les voeux
de wens (mijn beste wensen)
171
voici
ziehier
172
voie, la
``` de weg (de openbare weg) het spoor (spoor 7 in het station) ```
173
voie prioritaire, la
de voorrangsweg
174
voilà
ziedaar
175
voile, la
het zeil (van een boot)
176
voilier, le
de zeilboot
177
voir; vu
zien
178
voir au verso
zie ommezijde
179
voisin, le; la voisine
de buurman, de buurvrouw
180
voisin
naburig
181
voisinage, le
de buurt
182
voiture, la
de wagen (auto)
183
voiture décapotable, la
de cabriolet
184
voix, la; les voix
de stem (van de zanger)
185
vol, le
de diefstal
186
vol spatial, le
de ruimtevlucht
187
volaille, la
het gevogelte
188
volant, le
het stuur (van een auto)
189
voler
vliegen
190
voler; volé
stelen, gestolen
191
volet, le
het luik (aan het venster)
192
voleter
fladderen (in de lucht)
193
voleur, le
de dief
194
voleuse, la
de dievegge
195
volontaire, le
de vrijwilliger
196
volontairement
vrijwillig (meegaan)
197
volonté, la
de wil, de wens, het verlangen
198
volontiers!
graag!
199
volume, le
het volume
200
volumineux; volumineuse; volumineux
(een) omvangrijk (pak)
201
volupté, la
de wellust
202
vote, le
de stemming (verkiezing)
203
voter; voté
stemmen (voor een kandidaat), gestemd
204
vôtre; (pron. pos)
(de / het) uwe
205
votre, vos; (dét. pos)
uw, jullie
206
vouloir; voulu
willen, gewild
207
vous; (pron. pers.)
u
208
vous, (pour) vous (pron. pers.)
(voor) jullie
209
vous, (vous) vous (lavez); (pron. réfléchi)
(u wast) zich, u
210
voûte, la
het gewelf
211
voûté
gewelfd
212
voyage, le
de reis
213
voyager
reizen
214
voyageur, le
de reiziger
215
voyant, le
de helderziende
216
voyelle, la
de klinker (van een woord)
217
voyeur, le
de gluurder
218
vrai
(het is) waar
219
vraiment
werkelijk!
220
vraisemblable, vraisemblable
(een) geloofwaardig (verhaal)
221
vu
gezien (de omstandigheden)
222
vu que
aangezien
223
vue, la
het zicht (op de stad)
224
vulgaire; vulgaire
(een) vulgair (gedrag)
225
vulnérable; vulnérable
kwetsbaar (zijn)