woordjes V Flashcards
(225 cards)
vacances f, les
de vakantie
vacancier, le
de vakantieganger
vacant
openstaand (een openstaande
betrekking)
vacarme, le
het kabaal
vaccin, le
het vaccin, de entstof
vaccination, la
de vaccinatie, de inenting
vache, la
de koe
vague; vague
(een) vaag (voorgevoel)
vague, la
de golf (op zee)
vague de chaleur, la
de hittegolf
vaguement
vaag, onduidelijk, in onduidelijke termen
vaincre
overwinnen
vainement
tevergeefs
vainqueur, le
de overwinnaar
vaisseau, le; les vaisseaux
het schip
vaisselle, la
het vaatwerk
valable; valable
(een) geldig (motief)
valet, le
de knecht (huisknecht)
valeur, la
de waarde (van goud)
valider
geldig verklaren
valise, la
de koffer (reiskoffer)
vallée, la
het dal
valoir; valu
waard zijn
valoir la peine
de moeite waard zijn