boekhoofdstuk 1 Flashcards

(44 cards)

1
Q

Kernberg en borderline persoonlijkheidsstoornis

A

categorie patiënten die tussen neurose en psychose vallen -> instabiele karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

niveau structurele organisatie volgens Kernberg

A
  • gebrekkige angsttolerantie
  • slechte impuls controle
  • egozwakte
  • pathologische geïnternaliseerde objectrelaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

psychologische structuur

A

een stabiel patroon van mentale functies die het gedrag, de percepties en subjectieve ervaringen van het individu organiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

4 niveaus persoonlijkheidorganisatie

A
  • normaal
  • neurotisch
  • borderline
  • psychotisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

normale identiteit

A

1) geïntegreerd gevoel van zichzelf en anderen
2) investeren in werk, vrije tijd, verlangens en doelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

normaal & verdedigen

A

geavanceerde verdedigings-mechanismen
- flexibiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

normaal & werkelijkheid testen

A

1) nauwkeurige perceptie van zelf
2) empathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

neurotische identiteit

A

1) samenhangend gevoel van zelf en anderen
2) niet volledig geïntegreerd -> investeringen in werk, relaties en vrije tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

neurotisch & verdedigen

A
  • geavanceerde verdedigingsmechanisme
  • rigide
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

neurotisch & werkelijkheid toetsen

A

1) nauwkeurige perceptie van zelf
2) empathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

borderline identiteit

A

1) incoherent gevoel van zichzelf en anderen
2) slechte investeringen in werk, relaties en vrije tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

borderline & verdedigen

A

primitieve verdedigingsmechanismes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

borderline & werkelijkheid toetsen

A

1) verwarring en vervorming van het zelf
2) empathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Transference Focused Therapy

A
  • therapeut vergelijkt het functioneren van de patiënt met iemand met een normaal niveau van persoonlijkheidsorganisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

persoonlijkheid

A

integratie van gedragspatronen, waarbij gedragspatronen beïnvloed worden door:
- temperament
- cognitieve capaciteiten
- karakter
- waardesystemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cognitieve processen belangrijke rol bij

A
  • perceptie werkelijkheid
  • organisatie van gedrag
  • ontwikkeling en uiting affectieve reacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

karakter

A

gedragspatronen die kenmerkend zijn voor een specifiek individu
- organisatie van gedragspatronen en de mate van flexibiliteit of starheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

karakter en identiteit onderlinge complementaire aspecten

A

concepten van het zelf + anderen -> identiteit -> psychologische structuur -> karakter

19
Q

mensen met normale persoonlijkheidsorganisatie hebben

A
  1. geïntegreerd en samenhangend concept van zichzelf en andere
  2. breed spectrum aan affectieve ervaringen
  3. aanwezigheid van een geïntegreerd systeem van geïnternaliseerde waarden
20
Q

object relations theory

A

combinatie van
1) temperament van kind
2) ervaringen en interactie met verzorgers en omgeving

21
Q

2 periodes affectieve intensiteit

A
  1. rustige periode
  2. drukke periode
22
Q

rustige periode

A
  • lage affectieve intensiteit
  • kind neemt de omgeving in zich op door algemeen cognitief leren
23
Q

drukke periode

A
  • hoge affectieve intensiteit
  • behoeften om plezier te ervaren en angst te vermijden
24
Q

hoge affectieve intensiteit

A
  • intense emoties, hebben biologische functie om kinderen te helpen overleven door behoeftes uit te spreken
25
typische ervaring plezier
kind heeft honger en moeder reageert hierop
26
typische ervaring frustratie of pijn
moeder reageert niet op behoeftes kind
27
opvatting over zelf en andere afh van
1) opkomst taal 2) codering semantische en episodische herinneringen
28
semantische herinneringen
objectieve informatie over de wereld
29
episodische herinneringen
herbeleving van gebeurtenissen uit het verleden
30
affecten
aangeboren neigingen die in vroeg in de ontwikkeling naar voren komen, zoals bevredigde plezierige gevoelend (libido) en negatieve gevoelens (agressie)
31
geest opgebouwd 2 geïdealiseerde beelden
- bevredigde ervaringen - vijandige ervaringen
32
verdedigingsmechanisme
- naarmate negatieve ervaringen ophopen ontwikkeld kind motivatiesysteem om de intensiteit van de negatieve klachten tegen te gaan - hyper alert voor negatieve stimulus en hyper reactief voor negatieve ervaringen
33
systeem geïnternaliseerde waarden
- belangrijk organisatie van gedrag - afgeleid uit ouderlijk en culturele eisen in kindertijd - herleid realistische waarden
34
adaptieve zelfreflectie afh van
1. internalisering dyadische reacties 2. integratie van zelfconcept 3. integratie van concept van belangrijke anderen
35
psychoanalytisch model van nosologie
- combineert het theoretische met het dimensionale om persoonlijkheidsstoornissen te begrijpen
36
psychoanalytisch model van nosologie
1. pathologisch gedragsniveau 2. structureel niveau
37
pathologisch gedragsniveau
remming van normaal gedrag en/of overdrijving van bepaald gedrag
38
structureel niveau
samenhangend en geïntegreerd gevoel van zichzelf en anderen, of zonder dit samenhangende identiteitsgevoel
39
identiteitsdiffusie (BPO)
- niet reflectieve, tegenstrijdige of chaotische ervaring van de patiënt met zichzelf en anderen - onvermogen om deze tegenstijdigheden te integreren of zich er van bewust te worden
40
primitieve verdedigingsmechanismen
- inflexibel en onsuccesvol in aanpassing - poging om geïdealiseerde deel van geest te beschermen tegen agressieve deel - onsuccesvolle cognitieve verwerking van wereld en belemmeren de affecten
41
realiteitstest
vermogen om zich te identificeren met sociale criteria van de werkelijkheid, missen vaardigheden in sociale interacties en terugvallen in paranoïde denken - kan verwarring zijn over welke elementen van interactie van het zelf komen en welke van een ander
42
objectrelaties & borderline patiënten
1. wereldbeeld waarin liefdevolle objecten en bestraffende objecten elkaar afwisselen zonder middenweg 2. slecht ontwikkeld zelfgevoel met verschuivingen van het ervaren van zichzelf als behoeftig en hulpeloos tot oppermachtig
43
verschillende fases morele waarden
1. verzorgders stellen eisen die uiting van agressieve, seksuele en afh impulsen verbieden 2. ideale representaties van zelf en object 3. integratie van 2 eerdere fases -> waardes afzwakken en realistischer maken
44